Schrijven om niet te hoeven leven

Het boek Afscheid van Simon werd geschreven door de weduwe van Vestdijk: Mieke Vestdijk-Van der Hoeven. Het zijn onderhoudend geschreven memoires die een goede aanvulling vormen op de Vestdijk-biografieën van Hans Visser en Wim Hazeu. Het exemplaar het boek dat ik zelf ooit kocht is gesigneerd is door the widow herself.

signatuuyr

Het boek beslaat voornamelijk de periode van het huwelijk (1965-1971), maar ook de aanloop daarvan die al begon in 1955, toen Mieke Vestdijk in Doorn logeerde, maar eigenlijk nog vroeger, op 17 januari 1943, toen Miekes oudoom Adriaan in het huis tegenover dat van Vestdijk – zelf verbleef Vestdijk toen in Sint Michielsgestel – van de trap viel en uiteindelijk overleed, waarna de oma van Mieke en haar ongetrouwde tante Olga van Zeist naar de Parklaan in Doorn verhuisden.

Maar nogmaals, de werkelijke relatie tussen Mieke en Simon begon in 1965, na het overlijden van Ans Koster, met wie Vestdijk tot dan toe samen had gewoond. Vestdijk – zo werd in 2016 bekend – was kort daarvoor daadwerkelijk genomineerd voor de Nobelprijs (zie hier), maar dit terzijde. Ik heb de onhebbelijke gewoonte om als er een datum in een boek voorkomt, die ik zelf heb beleefd, om in mijn geheugen te gaan graven naar wat ik op die bewuste dag heb gedaan. Waar was ik en wat heb ik gedacht op die dag?

Hetzelfde heb ik met locaties. Straatnamen met huisnummer zoek ik altijd even op in Google-maps om precies te weten waar het was. De volgende passage uit het boek van Mieke Vestdijk speelt zich af in Utrecht, in Hotel-Restaurant Den Hommel, dat inmiddels net meer bestaat, zo ontdekte ik op internet. Mieke Vestdijk schrijft het volgende:

locahommeltje1935

Hotel-Restaurant Den Hommel in Utrecht ( foto: Schaakclub Utrecht)

‘Zo naderden we het Sinterklaasfeest, dat ik bij Simon in Doorn 
zou vieren. Maar een paar dagen daarvoor belde hij op om te vertellen dat hij een Sinterklaascadeau voor me had en daarmee niet 
kon wachten tot 5 december. Wij maakten een afspraak om op 1 december in De Hommel in Utrecht samen te gaan eten. Nietsvermoedend stapte ik bij Simon in de taxi waarmee hij mij van het lab 
kwam afhalen. En daar, in De Hommel, en plein publique, nog 
nauwelijks met het eerste gerecht op de tafel, overhandigde hij mij 
een klein doosje waaruit een gladde gouden ring te voorschijn 
kwam. ‘

Dat was dus op 1 december 1965. Het is voor mij niet zo moeilijk om te achterhalen wat ik die dag deed. Ik was immers jarig. Ik werd 18 jaar en zat in de zesde klas van het St. Ignatiuscollege. Sinds 23 augustus van dat jaar, de dag dat ik samen met mijn ouders terugkwam van een vakantiereis van zes weken door Frankrijk en Spanje, was ik depressief. De maanden daarvoor op school waren niet makkelijk geweest. Mijn moeder had pater Lorié S.J. gesproken en hem gevraagd of ik bij het overhoren een beetje ontzien mocht worden. Dat had de huisarts haar geadviseerd.

Van dat ‘ontzien bij het overhoren’ heb ik niet zoveel gemerkt. Alleen mijnheer Wijdeveld, die dat jaar Grieks gaf, hield zich eraan. Maar het begon op het laatst op te vallen dat ik steeds werd overgeslagen als hij iemand een beurt gaf. Uiteindelijk zou ik toch nog een heel redelijk kerstrapport halen, maar dat mocht niet verhinderen dat ik kort daarop – op 16 januari 1966 – met een psychose werd opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis in Heiloo.

Maar zover was het op 1 december 1965 nog niet. Ik kan mij die verjaardag nog goed herinneren. Hij werd bij ons thuis gevierd en ’s avonds kreeg ik de cadeaus. Bij elkaar was het een soort ‘uitzet’, want ik zou over een half jaar op kamers gaan wonen in Delft. Ik had besloten om daar Bouwkunde te gaan studeren. Zo kreeg ik borden en soepkommen, bestek en een raar soort houten kaasplank die beschilderd was. Ook een wonderlijke kurkentrekker kan ik mij herinneren. Het handvat bestond uit een ijzeren staafje dat een stel ivoren pokerstenen doorboorde en het geheel werd aan het eind afgesloten door een metalen bolletje dat je eraf kon schroeven.

Vier dagen later, de dag voor Sinterklaas, kreeg mijn vader een beroerte. Bij het wakker worden ontdekte hij, dat hij de linkerkant van zijn lichaam niet meer bewegen kon. De dokter kwam aan huis, maar mijn vader ging niet naar het ziekenhuis. We hebben de dag daarop met zijn allen sinterklaasavond gevierd rond het ziekbed van mijn vader. Voor hem was dit het begin van het einde. Zes maanden later, op 8 mei 1966, zou hij overlijden in het Burgerziekenhuis aan de Linnaeusstraat. Ook die laatste sinterklaasavond kan ik me nog goed herinneren. Er hing een onwerkelijke sfeer in huis. Toch nam het leven daarna weer zijn gewone gang. Maar er was iets raars aan de hand, wat ik pas later te horen kreeg.

Na de moord op Kennedy in 1963 deed het gerucht de ronde dat dollarmunten, waar de beeltenis van Kennedy op stond, ongeluk brachten. Cornelie, een oudere zus van mij, kreeg zo’n munt in november 1965 van iemand cadeau. In de maanden daarop sloegen de rampen bij ons thuis toe. Achtereenvolgens kreeg Lucie, een andere zus, een ongeluk met de fiets. Weer een andere zus, Mariet, brak haar pols. Mijn vader – zoals ik al zei – werd getroffen door een beroerte. Ik werd opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis en tenslotte zou mijn vader overlijden. Dat alles gebeurde binnen een tijdspanne van zes maanden. Cornelie heeft lang geaarzeld, maar ze heeft de Kennedy-munt uiteindelijk toch weggegooid. Bijgeloof of niet, je moet het noodlot niet tarten.

Wat is het verband tussen al deze dingen? Ik zou het niet weten. En toch lijkt er een verband te zijn. Dit soort wonderlijke zaken komen in het boek van Mieke Vestdijk niet voor.  Wel doet zij verslag van een wonderlijke aaneenschakeling van gebeurtenissen die haar en haar echtgenoot Simon kort daarop overkwam. Dat moet ook in de winter van 1966 zijn geweest. Het is vooral wonderlijk omdat zij er zelfs nauwelijks commentaar op geeft, maar alleen maar beschrijft wat er gebeurde:

‘Op een koude dag in de eerste maand van ons trouwen kregen, 
we kort na een cello les bezoek van een rechercheur in burger. Ik 
had de man opengedaan in mijn overall, omdat ik bezig was het 
trapgat te schilderen. Simon zat boven te werken en wilde liever 
niet gestoord worden. Dus stond ik de rechercheur te woord. In de 
eerste plaats vroeg hij of ik een van de vorige dagen nog in Utrecht 
was geweest. Ja, dat kon ik beamen. ‘Soms op de Nieuwegracht?’ 
’Ja, ik had celloles, op nummer 157.’ ‘Bent u dan ook in een van de 
werfkelders geweest?’ ‘Neen.’ Toen de man ook nog wilde weten of 
ik wel de vrouw van Vestdijk was, werd ik kriegelig en verwees hem 
naar het gemeentehuis. ‘Weet u zeker dat uw man niet eerder getrouwd geweest is?’, was de volgende vraag. Ik werd nog kriegeliger 
en vroeg waarom me dit alles gevraagd werd. Hij vertelde me toen 
dat er in een van de werfkelders van de Nieuwegracht een winterjas 
gevonden was waarin voluit de naam ‘Simon Vestdijk Torenlaan 4 
Doorn’ was geborduurd. In de zak van die jas was een stel sleutels 
gevonden en de foto van een jongetje. Daar was iets mee, maar de 
rechercheur kon om het onderzoek niet te hinderen daarover geen 
verdere mededelingen doen. Op dat moment ben ik toch maar 
Simon erbij gaan halen. Die luisterde zeer verstrooid en gaf dezelfde antwoorden, tot we bij de jas kwamen. Ja, hij was een jas 
kwijt, een Burberry, die verwisseld was in de garderobe van een 
zaal in Den Haag. Ik was daar zelf bij geweest, maar meende daarover mijn mond te kunnen houden omdat een Burberry nu een
maal niet lijkt op een zware wollen winterjas. Simon had geen winterjas. De rechercheur verliet ons en we hoorden er nooit meer iets over.

Ik moest er jaren later pas aan terugdenken toen ik bij de melkboer aangesproken werd door een mevrouw die op kamers woonde in het huis achter ons. Zij vroeg of ik ook wist hoe het met Erik 
ging. Ik kende geen Erik in verband met Simon en dat zei ik dus 
ook. ‘Ach’, zei ze, ‘u weet wel, die jongen met wie Simon altijd op 
Mallorca was.’ ‘Maar Simon is van zijn leven nooit op Mallorca geweest.’ ‘ jawel hoor, ik heb hem daar vaak ontmoet. Maar dat 
weet u natuurlijk allemaal niet.’

Of er enig verband heeft bestaan tussen het bezoek van de rechercheur en het verhaal van de mevrouw over een andere Simon Vestdijk op Mallorca, weet ik niet.’

Vooral die laatste zin ‘Of er enig verband bestaat….’ blijft mij intrigeren. Wat is het verband der dingen? In zijn roman De man zonder eigenschappen begint Robert Musil het eerste hoofdstuk met een weerbericht ‘waarbij isothermen worden aangegeven, de vochtigheid wordt gemeten en de temperatuur van de stad wordt opgenomen.’ Zo moet het ook zijn met het verband dat altijd aanwezig is in een aaneenschakeling van ogenschijnlijk willekeurige gebeurtenissen.

Ons brein zit zo in elkaar, dat wij telkens weer verbanden gaan zien, ook als die er helemaal niet zijn. Tussen een vlinder die wegvliegt in een zomers park in Peking en een orkaan die opsteekt in het middenwesten van Amerika, ligt hoe dan ook altijd een verband. Er bestaat geen zinloze aaneenschakeling van toevallige gebeurtenissen. Alles maar dan ook alles kun je aan elkaar plakken met de lijm van oorzaak en gevolg, al is de logica van die lijm soms ver te zoeken.

Of was er toch iets meer aan de hand met de seksuele geaardheid van  van Vestdijk? Was hij soms homo – of biseksueel? In 1982 interviewde Vestdijk-biograaf Hans Visser dominee K.L. Wijbenga met wie Vestdijk  bevriend raakte in de periode dat hij samen met hem gevangen zat in het gijzelaarskamp van Sint Michielsgestel. Hans Visser schrijft dan het volgende:

‘Ook over het huwelijk spraken zij. Wijbenga herinnert zich, dat Ans (Koster) hem zijn gewassen kleding terugstuurde. Vestdijk maakte 
haar zendingen met tegenzin open en verscheurde de brieven. 
Aan Wijbenga vertelde hij dat hij van Ans af wilde. Volgens Vestdijk was hij alleen erotisch aan haar gebonden en was zij geen 
vrouw voor hem. Ook voor een huwelijk was hij niet geschikt. De 
algemene gerichtheid op (homo-)seksualiteit was voor Vestdijk
 een onopgelost probleem. Dat leidde bijvoorbeeld tot schuldproblemen en masturbatie. Volgens Wijbenga kwamen Vestdijks 
homoseksuele gevoelens met name bij een depressie sterk naar 
boven. Zijn anaal-erotische kant uitte zich in ‘faecale grapjes’, die 
in Gestel niet door iedereen werden geapprecieerd.’

Is dit nou een roddel of niet? Als een dominee zoiets vertelt, dan mag je toch aannemen dat hij de waarheid spreekt. Het moet niet leuk zijn als je als schrijver zo beroemd wordt dat iedereen van alles over je wil weten. Elke roddel wordt opeens uitvergroot alsof het wereldnieuws is.  Het seksleven van Vestdijk, en vooral ook de ware aard van zijn seksualiteit, was een taboe voor biografen en zijn weduwe bewaakte angstvallig dat verboden terrein.

Ook Anne Wadman stuitte uiteindelijk op die grenspost. Veel mensen, die meenden als personage voor te komen in de Anton Wachter-romans van Vestdijk, herinnerden zich dingen, die nooit in werkelijkheid hadden plaatsgevonden, alleen in de fantasie van Vestdijk. In haar boek Afscheid van Simon geeft Mieke Vestdijk daar een aantal sprekende voorbeelden van.

Hoe betrouwbaar is de inhoud van een autobiografische roman? Het is altijd een amalgaam van feit en fictie  waar –  zoals Mieke Vestdijk terecht stelt – de gegevens uit de werkelijkheid door de schrijver zijn opgetild naar een hoger niveau dat een universele, menselijke waarde heeft. Daarnaast blijft de vraag bestaan hoe relevant de feiten (c.q. roddels) zijn betreffende het seksleven van Vestdijk in relatie tot de fictieve wereld die hij schiep in zijn romans. In een interview met Wadman in het Nieuwsblad van het Noorden van 6 april 1984 werd hierover het volgende genoteerd:

In 1958 beschouwde hij een roman van Vestdijk als — te— pure fictie en haalde zich daarmee de woede van de meester op de hals. In 1983 deed hij een tegengestelde poging door de fictie te relateren aan de overeenstemmende werkelijkheid en haalde hij zich de woede van de weduwe op de hals.’

Mieke Vestdijk had een groot wantrouwen tegen biografen in het algemeen, zelfs tegenover Wadman. Als je ziet wat Wadman over Vestdijk geschreven heeft, is dat wantrouwen moeilijk voor te stellen. Het ging bij Mieke Vestdijk om het onderscheidingsvermogen dat een biograaf nodig heeft om het relevante van het irrelevante te kunnen onderscheiden. Maar wat is relevant? Als biograaf wil je eerst alles weten om daarna pas een eigen oordeel te kunnen vormen. Voor die beginsituatie is wederzijds vertrouwen nodig tussen de biograaf en de nabestaanden. Mieke Vestdijk schrijft:

‘Er werd een eerste gesprek tussen ons gearrangeerd, en ik moest er maar op vertrouwen dat Anne Wadman het kritisch vermogen bezat te onderscheiden welke gegevens belangrijk waren voor de biografie. ‘

Precies. ‘Ik moest er maar op vertrouwen’. Daar was zij  – wat Wadman betreft – kennelijk niet toe in staat. Vestdijk had mogelijk wat de seksualiteit betref een roerig leven geleefd. Zijn romans zijn daar wellicht tot op zekere hoogte een weerslag van. Misschien schreef hij wel zoveel romans om rond zijn ware persoon een rookgordijn op te trekken, zodat hij voorgoed onzichtbaar zou worden achter de wereld die hij zelf verzonnen had.

Maar dan nog blijft er één vraag onbeantwoord: had Vestdijk eigenlijk wel echt geleefd? Of had hij veel dingen alleen maar verzonnen om ze niet in het echt te hoeven beleven? Het is een vraag waarop zijn biografen geen antwoord geven. Net zomin als de vraag of Vestdijks neiging om de liefde extreem te idealiseren – tot de mystiek aan toe – niet voortkwam uit zijn onvermogen om zijn eigen gevoelsleven met de seksualiteit te kunnen verbinden? Wie weet is dat wel de oorsprong van de religie, waar ook Vestdijk naar op zoek was. Misschien moet je een psychiater zijn en geen biograaf om dit soort heikele vragen te kunnen beantwoorden.

Laten we tot slot Vestdijk zelf aan het woord. In 1959 vroeg Bibeb aan hem in een interview het volgende:

‘Bent u het eens met Gregoor’s conclusie: Vestdijk schrijft, om niet te hoeven leven.’

En Vestdijk antwoordde :

‘Daar heb ik met Nol Gregoor urenlange gesprekken over gehad. Ik weet zelf niet wat ze ermee bedoelen. Dat ik niet naar de kroeg ga…? Dat heb ik vroeger allemaal wel gedaan. ’t Gekke is, dat Nol Gregoor ook niet zo leverig is. ’t Enige verschil is, dat hij getrouwd is.’

Reageer

Dichtung und Wahrheit

Slide1
Hans Visser en Anne Wadman, Nieuwsblad van het Noorden, 5 november 1984

Alweer iets meer dan een jaar geleden, op zondag 30 december 2018,  overleed op 80-jarige leeftijd Mieke Vestdijk-van der Hoeven, de weduwe van Simon Vestdijk. Mieke Vestdijk trouwde in 1965 met de veertig jaar oudere schrijver, die toen 67 jaar was. Vestdijk overleed vijf jaar later, in 1971. Zij kregen twee kinderen, Dick en Annemieke. Na Vestdijks dood zette Mieke Vestdijk zich in voor de literaire nalatenschap van haar man.

Op 17 juli j.l. 2018 had ik een gesprek met Dick Vestdijk, de zoon van Simon en Mieke. Ik kwam met hem in contact door zijn commentaar op mijn blogs over Vestdijk, die ik een tijd geleden schreef en die ik nu aan het herschrijven ben. Afstand nemen helpt, je ziet de dingen in perspectief. Dick Vestdijk werkt als bibliothecaris bij de Hogeschool Utrecht. Hij wist mij enkele behartenswaardige dingen te vertellen over zijn vader en gaf mij ook tips om meer te weten te komen over hoe Vestdijk over Albert Camus heeft gedacht.

Over dat onderwerp zal wellicht ooit nog eens een boek van mij verschijnen, als mijn hoofd wat rustiger is dan nu. Ik zit voor mijn gevoel nog midden in de wittebroodsweken. Raar woord: wittebroodsweken. Op Wikipedia las ik laatst dat dit de benaming is voor ‘de periode van de eerste weken na de huwelijksvoltrekking, waarin het getrouwd paar niet gestoord mag worden door visite, vertegenwoordigers van verzekeringsmaatschappijen, de nationale ombudsman en anderen.’

Het is maar dat u het weet.

Hoe dan ook, de liefde neemt dezer dagen voor mij meer aandacht in beslag dan de literatuur. Maar zijn die twee eigenlijk wel te scheiden? Komt niet elke vorm van literatuur voort uit liefde? En omgekeerd, leidt niet elke intense liefde tot een liefdesgedicht… en dus tot literatuur? Voor Simon Vestdijk waren dit soort vragen gesneden koek. Heel zijn oeuvre gaat in feite over de liefde en zijn leven was niet te scheiden van zijn romans. Misschien was dat ook wel het kernprobleem voor zijn biografen. Waar eindigt de waarheid en begint de verbeelding? Aus meinem Leben: Dichtung und Wahrheit, zo heette de autobiografie van Goethe. Dat zijn ook de twee polen waarbinnen elke biograaf zich moet begeven, vooral als het over de liefde gaat.  

Op 18 februari 2016 liet Dick Vestdijk mij het een en ander weten in een mailbericht, waaruit ik met zijn toestemming mocht citeren. Hij  reageerde destijds naar aanleiding van mijn blog over de biografie-problemen rond Simon Vestdijk. Het ging uiteindelijk vooral over de rol van Mieke Vestdijk-Van der Hoeven, die destijds door de media behoorlijk door het slijk werd gehaald nadat ze het proefhoofdstuk van de Vestdijk-biografie van Hans Visser en Anne Wadman had afgekeurd. Dick Vestdijk schreef mij destijds het volgende:

Een kanttekening: Visser en Wadman hadden wel toegang tot de archieven en er was een ‘commissie’ die dat regelde – daarin zaten mijn moeder, maar vooral ook Geert Lubberhuizen en Gerrit Borgers. Er ontstonden problemen toen Visser brieven van derden gingen publiceren zonder toestemming van die auteurs. Soms leek het vanuit Doorn wel alsof er in de literaire (Amsterdamse) en biografenkringen omwille van PR misverstanden en verschillen in smaak en mening tot relletjes werden opgekweekt waardoor ook doorgaans verstandige mensen als W.A.M. de Moor met uitspraken in de zin van Kill the widow kwamen. ( Zie: artikel in De Groene Amsterdammer) Ook al zal dat als grapje bedoeld zijn, het had toch iets dreigends.

Maar was het nu Hans Visser of Anne Wadman die dat probleem had veroorzaakt? Toen ik Dick Vestdijk destijds daarnaar vroeg, kon hij zich dat niet exact meer herinneren en verwees mij naar de Vestdijk-kring. Daarna ben ik eerst maar eens gaan zoeken in de krantenarchieven die tegenwoordig zo mooi voor iedereen online toegankelijk zijn. En zo belandde ik midden in de grote rel die begin jaren tachtig de literaire wereld in Nederland behoorlijk in beroering bracht. Visser en Wadman hielden er zelfs de Friese Persprijs aan over, die hen in november 1984 werd uitgereikt. Maar laten wij bij het begin beginnen. Wie was Hans Visser, met wie Wadman Vestdijks biografie zou schrijven?

Hans Visser werd in 1937 geboren in Leeuwarden en overleed in 2001. Hij volgde zijn middelbare schoolopleiding aan de Rijks-HBS in Leeuwarden, waar hij in de jaren vijftig onder de indruk raakte van het literaire werk van Vestdijk en met name de Anton Wachter-romans die zich deels in Leeuwarden afspelen. Hij vroeg zich toen al af, hoe dat destijds allemaal precies in zijn werk is gegaan. Ik kan me dat heel goed voorstellen, want ik heb dat zelf ook, als ik de passages lees in Vestdijks werk die zich hier in Leeuwarden afspelen.

8666511224_05250a51d4_b

Slide1

Het Leeuwarden van Vestdijk in de jaren tien van de vorige eeuw. Boven: Rijks-HBS aan het Zaailand. Midden: De Klanderij. Onder: Ingang Prinsentuin

Vestdijk en Slauerhoff zaten destijds op dezelfde school, waar ook Hans Visser veertig jaar later op zat, de Rijks-HBS op het Zaailand. Bekend is dat Vestdijk aanwezig was bij een lezing die Slauerhoff heeft gegeven over over Russische literatuur op 13 november 1915. Dat gebeurde op een avond van de schoolvereniging Eloquentia in de Klanderij, een hotel dat ooit zowat om de hoek stond van mijn huidige woonadres in Leeuwarden. Vestdijk schreef erover in zijn boek Gestalten tegenover mij. Hans Visser zocht de notulen op van de die avond, die geschreven waren door een zekere M.C. Fritzlin. Hazeu nam citaten uit die notulen letterlijk over, zowel in zijn biografie van Slauerhoff als in zijn Vestdijk-biografie,  zonder overigens naar ‘de research op locatie’ van Hans Visser te verwijzen.

In zijn Vestdijk-biografie verwijst Hazeu trouwens niet of nauwelijks naar het vooronderzoek van Hans Visser. Niet zo netjes zou je zeggen, maar wellicht was Hazeu bang om Mieke Vestdijk onnodig te ontrieven. Toch was het Hans Visser geweest, die al eerder had ontdekt dat die lezing van Slauerhoff in 1915 – in tegenstelling tot wat Vestdijk beweerd had – destijds grote indruk maakte op de aanwezigen en ook vol lof werd beschreven in de notulen van die avond.

Na de dood van Vestdijk in 1971 was Visser materiaal gaan verzamelen, zelfs in zijn eigen schoolarchief. Zo had hij een uitgebreid Vestdijk-archief opgebouwd, waar eigenlijk niemand om heen kon, die een Vestdijk-biografie wilde schrijven. Zelf was Visser niet als biograaf in de wieg gelegd. Hij had een exacte opleiding gevolgd en was chemisch ingenieur. Dat was waarschijnlijk ook de reden waarom hij samenwerking had gezocht met Anne Wadman die destijds als een Vestdijk-kenner bekend stond.

In 1965 was een bundeling van van Wadmans Vestdijk-kritieken verschenen onder de titel Handdruk en Handgemeen. Leesavonturen met Vestdijk. Die kritieken waren eerder verschenen in de Leeuwarder Courant. Ik heb dat boekje bij Tresoar opgevraagd en inmiddels deels ook gelezen. Het zijn inderdaad knappe beschouwingen. Volgens Kees ’t Hart, die Wadman in 1978 leerde kennen toen hij docent Nederlands werd aan de Noordelijke Hogeschool in Leeuwarden, behoren de Vestdijk-kritieken van Wadman tot het beste wat ooit over Vestdijk geschreven is.

Slide1

Het proefhoofdstuk van hun Vestdijk-biografie werd door Visser en Wadman in 1983 ingeleverd bij de commissie, waar naast Borgers en Lubberhuizen overigens ook Jean Brul zitting had. Dit proefhoofdstuk handelde over de periode 1929-32, waarover inmiddels heel veel materiaal was verzameld. Met name de hierin beschreven liefdesrelatie tussen Vestdijk met de ex-vrouw van Du Perron moet bij Mieke Vestdijk in het verkeerde keelgat zijn geschoten. Wat er destijds precies is gebeurd wordt uit de krantenverslagen niet helemaal duidelijk, vooral ook omdat sommige verklaringen elkaar tegenspreken. Zeker is dat na de afwijzing van het proefhoofdstuk alle media er bovenop sprongen.

Vooral Hans Visser begon met modder te gooien richting Mieke Vestdijk. Zij zou een grillig karakter hebben. Het huwelijk met Vestdijk zou slecht zijn geweest, wat zij wilde verbloemen. Mieke Vestdijk zou bang zijn geweest dat de biografie te openhartig zou zijn, vooral ten aanzien van de erotische escapades van Vestdijk. Vestdijk zelf zou een onaangename man zijn geweest, wat wellicht beïnvloed was door depressies. En als klap op de vuurpijl werd Mieke Vestdijk ervan beticht een geldwolf te zijn. Ze zou voor elk te publiceren gedicht een dubbele vergoeding willen hebben, omdat Vestdijk zo’n groot schrijver was.

En zo ging het maar door. Mieke Vestdijk werd vooral in de interviews met Hans Visser volledig gedemoniseerd. Ik kan me indenken dat dit soort krantenberichten – waarin geregeld uitspraken als ‘kill the widow’ of ‘shoot the widow’ werden herhaald – voor de toen nog jonge zoon van Vestdijk bedreigend zijn overgekomen.

Maar waren de bezwaren, die Mieke Vestdijk tegen het proefhoofdstuk had uitgebracht, ook terecht? Feit is dat het nog een voorlopige versie was, waaraan door de auteurs – met name in stilistisch opzicht – nog geschaafd moest worden. Er kwamen veel feiten in voor en weinig interpretaties. Maar dat kon ook niet anders, omdat juist over deze levensfase veel feiten boven water waren gekomen. De leden van begeleidingscommissie waren niet tot een eensluidend oordeel kunnen komen. Het oordeel van Mieke Vestdijk woog daarom zwaar.

Ik kan er natuurlijk niet over oordelen, maar het heeft er alle schijn van dat Mieke Vestdijk van begin af aan haar twijfels heeft gehad over Hans Visser als biograaf. Gezien de kritiek, die zijn uiteindelijk in 1987 verschenen biografie heeft ondervonden, zal zij daar achteraf gezien ook wel enigszins gelijk in hebben gehad. Hans Visser verklaarde later dat Mieke Vestdijk een bekende persoon als biograaf had gewild, iemand die ze zelf had kunnen uitzoeken. Maar gezien de documentatie, die Visser verzameld had, kon ze niet om hem heen.

Maar hoe zat het dan met de relatie tussen Mieke Vestdijk en Anne Wadman? Ook over Wadman heeft Mieke Vestdijk zich achteraf nogal smalend uitgelaten. Zo verklaarde zij in 1987 in het Nieuwsblad van het Noorden... ‘dat uit hetgeen Wadman over Vestdijk heeft gepubliceerd (een bundel met kritieken uit 1965) zonneklaar blijkt dat hij weinig of niets van hem begrijpt.’ Maar toen waren de verhoudingen door alle aandacht in de media al volledig verziekt.

De rel had inmiddels iconische proporties gekregen. Het beeld van Mieke Vestdijk groeide uit tot dat van de klassieke ‘boze weduwe’, waar een biograaf nu eenmaal mee te maken krijgt. Eerder al – bij de biografieën van Elschot en Bordewijk – hadden zich dergelijke problemen voorgedaan. Het archetype van de ‘boze weduwe‘ werd nu andermaal bevestigd. Later zou Nop Maas met Joop Schafthuizen de hardnekkigheid van deze mythe wederom ondervinden. Maar hoe zat het nou met die brieven die Hans Visser na de afwijzing van Mieke Vestdijk zonder medeweten van de auteur gepubliceerd zou hebben?

Ik denk dat dit verhaal teruggaat op het volgende. Na 1984 hebben Hans Visser en Anne Wadman een deel het door hen inmiddels verzamelde materiaal gepubliceerd in een drietal biografie-achtige, kleine uitgaven bij Uitgeverij Stabo/Allround BV in Groningen. Achtereenvolgens als: Biografisch bijwerk en Knett’rend Vuurwerk’.  In deel II werden brieven gepubliceerd van Mick de Vries, de vader van Xaviera Hollander, die een tijd bevriend is geweest met Vestdijk. Vooral de publicatie van deze brieven, die feitelijk niets toevoegden aan een beter begrip van Vestdijk, moet bij Mieke Vestdijk een steen des aanstoot zijn geweest.

Bovendien werd Hans Visser benaderd door de weduwe van dominee Henkels, die Vestdijk had leren kennen tijdens zijn verblijf in het gijzelaarskamp in St. Michielsgestel. Het waren ‘unieke gedichten, geschreven door Vestdijk en Henkels samen’. Visser wilde ze meteen publiceren, maar Mieke Vestdijk wees hem op de auteursrechten die zouden rusten bij de Bezige Bij. Een en ander gaf aanleiding tot een stevige ruzie in de gelederen van Uitgeverij Stabo en leidde uiteindelijk ook tot een breuk tussen Visser en Wadman.

Al met al heeft het er de schijn van dat Anne Wadman het slachtoffer is geworden van het onoordeelkundig handelen van Hans Visser. Maar of het allemaal goed was gekomen, als Wadman alleen met de weduwe van Vestdijk te maken had gehad, is nog maar de vraag. We zullen het nooit weten. Mieke Vestdijk verdedigde met verve de belangen van haar man. Achteraf bezien kun je dat haar moeilijk kwalijk nemen. Het was een man, van wie ze gehouden moet hebben, anders doe je zoiets niet. Liefde maakt blind, zo wordt wel beweerd. Hoe dan ook, om de grens te bepalen tussen Dichtung und Wahrheit moet je niet bij de liefde zijn. Ik denk dat je ook niet bij mij moet zijn. Zeker nu niet…

Het is maar dat u het weet.

Reageer

Same as it ever was

Gistermiddag, 14.00 uur

Reageer

Inna Damman heeft nooit bestaan

Slide1

‘Ik begreep opeens wat het betekende schrijver te zijn: Men leeft
 voortdurend naast zichzelf; neen, het is erger, men leeft – hoe moet ik
 mij uitdrukken – men leeft als het ware dwars door zichzelf heen, zoals 
dat standbeeld hier in de tuin met één been over zijn gewonde vriend 
heenstapt en zich niet meer van hem kan losmaken.’

Aldus schreef Vestdijk in een passage die gaat over het schrijverschap. Wim Hazeu citeert deze woorden in zijn Vestdijk-biografie. Hoe verhouden zich Vestdijks romans zich tot de werkelijkheid? Wat is de relatie tussen fictie en autobiografische bron? De romans van Vestdijk hebben bij menigeen de vraag opgeroepen hoe die verhouding precies in elkaar zit. Wie was Ina Damman? Vestdijk had zijn bron graag geheim willen houden, temeer omdat de persoon om wie het ging nog leefde. Het mocht niet zo zijn. Nol Gregoor, die in tal van vraaggesprekken bleef vissen naar de autobiografische bron, onthulde uiteindelijk ook wie Ina Damman was. Loes Koning was de naam. Ze kwam uit Franeker.

Hoe belangrijk is het om dit te weten? Vestdijk zelf vond dat het er uiteindelijk niet toe deed. De verschillen die hij in zijn fictieve wereld had aangebracht waren immers vaak groter dan de overeenkomsten met de werkelijkheid. Bovendien laat een roman per definitie een andere realiteit zien. De nabootsing van de werkelijkheid is nooit één op één. Zelfs als er sprake is van een ik-figuur kan die nooit met de schrijver vereenzelvigd worden, hoe vaak er ook tegen deze basisregel van de literaire fictie gezondigd wordt.

In de Vestdijk-biografie van Hans Visser, die in 1987 verscheen, worden personages uit de romans van Vestdijk vaak zonder enige reserve gelijkgesteld aan personen die in Vestdijks leven een rol hebben gespeeld. Wim Hazeu is in dat opzicht een stuk voorzichtiger. Maar ook zijn Vestdijk-biografie is niet vlekkeloos. Zoals Hans Visser zich niets aantrok van ‘de onmogelijke weduwe’ Mieke Vestdijk, zo heeft Hazeu zich – uit opportunistische redenen (?) – waarschijnlijk iets teveel van haar directieven aangetrokken.  Soms vervalt hij zelfs in geroddel als hij een ander (zonder directe bronvermelding) daarvan beticht. Over Nol Gregoor bijvoorbeeld schrijft Hazeu:

‘Nol Gregoor was een uitstekend nieuwsgierig interviewer, maar ook een gedreven ‘roddelaar.’ Aan Brakmans biograaf Gerrit Jan Kleinrensink vertelde hij dat Vestdijk en Ans Koster aan partnerruil deden met een huisartsenechtpaar en aan Hans Visser dat Henriette van Eyk (dan 55 jaar) zich moest laten aborteren van een kind van Vestdijk. Deze roddels vertelde hij lang na de dood van Vestdijk.’

Waarom moeten wij dit allemaal weten? Temeer, omdat we niet eens zeker weten of het wel waar is wat hier over Nol Gregoor wordt beweerd. Ook Nop Maas had in zijn Reve-biografie af en toe duidelijk de behoefte om een rekening te vereffenen (met Guus van Bladel bijvoorbeeld).

Maar laten we ons beperken tot de verhouding tussen de fictieve wereld van een roman en de werkelijkheid van het schrijversleven. Voorop staat dat de werkelijkheid in een roman per definitie nooit natuurgetrouw wordt weergegeven. Als er sprake is van een weergave van de werkelijkheid, gebeurt dat altijd met literaire middelen en noodgedwongen met woorden. De taal op zich is onmachtig om wat er in het leven omgaat te representeren. De woorden zijn daarvoor te grofmazig. Wij kunnen de waarheid van het leven niet vangen in woorden. Of – zoals William James het ooit verwoordde: ‘Language works against our perception of the truth.’

Anders gezegd – en gebruikmakend van een begrip uit de optica. Wie de werkelijkheid van het leven in taal wil weergeven stuit telkens weer op de parallax. Wat je ziet door de zoeker van de camera (dat wil zeggen: een mechanische camera zonder spiegelreflex) is niet exact hetzelfde beeld als dat wat door de lens naar binnenkomt. Er is sprake van een verschuiving van focus. Het brandpunt van het oog is niet hetzelfde als dat van de lens.

Zoiets gebeurt ook bij het schrijver. Je zou het ‘de literaire parallax’ kunnen noemen. Hoe dicht een schrijver ook bij de werkelijkheid van het leven wil blijven, er is altijd sprake van een verschuiving. De mimesis, zoals de weerspiegeling van de werkelijkheid wordt genoemd, zal nooit een objectieve en tijdloze vorm kunnen vinden. De literaire mimesis is tijdsgebonden. De wijze waarop wij de werkelijkheid weergeven in de literatuur verandert voortdurend.

Erich Auerbach schreef daar ooit een dik boek over: Mimesis, de weergave van de werkelijkheid in de westerse literatuur (1946). De literaire weergave verschuift met het wereldbeeld en dat is in de tijd sinds Homerus of Tacitus, Rabelais of Cervantes, Balzac of Virginia Woolf ook aantoonbaar het geval. Door de eeuwen heen is er sprake van een telkens wisselende code, waarvan de schrijver zelf zich niet eens bewust hoeft te zijn.

De werkelijkheid krijgt in iedere tijd ook zijn eigen literaire format, zijn eigen stilistische kadrering. Dat gebeurt door subtiele veranderingen in woordkeus, zinsbouw, gebruik van metaforen, veranderingen in het standpunt van de verteller etc. Vaak ook wordt bewust of onbewust gespeeld met de stilistische kadrering van andere schrijvers, zoals Vestdijk soms gebruik maakte van het literaire format van Proust of Joyce. Het gaat dan ook niet om de mate waarin de feiten exact zijn weergegeven, maar eerder hoe gevoelsaspecten van de levenswerkelijkheid telkens weer een andere vertaling krijgen in taal.

Het leven is zelf is niet in taal te vangen, dat was ook een belangrijk uitgangspunt van de zogeheten levensfilosofie. De filosoof Georg Simmel verwoordde het ooit als volgt:

‘Weil das Leben das ‘Gegenspiel der Form ist, ersichtlich aber nur das irgendwie Geformte mit Begriffen beschreiblich ist, so ist der Ausdruck Leben in dem hier gemeinten, ganz fundamentalen Sinne von einer gewissen Unschärfe, logischen Undeutlichkeit nicht zu befreien. Denn das Wesen des vor oder jenseits aller Form gelegenen Lebens, wäre verleugnet, wollte und könnte man eine begriffliche Definition davon bilden.’

Maar nu komt er iets eigenaardigs. Dit structurele onvermogen om de de levenswerkelijkheid exact weer te geven in de taal beperkt zich niet tot literaire middelen. Ook in de fotografie is sprake van een dergelijk onvermogen. Ik heb me altijd afgevraagd hoe het toch komt, dat je op een goeie vakantie ook goeie foto’s maakt en een vakantie, die wat minder was, vaak ook mindere foto’s oplevert. Het lijkt of het gevoel dat je hebt in en in bepaalde situaties heel goed is af te lezen in het plaatje dat je schiet. Alsof een foto meer is dan een technische uitsnede van de werkelijkheid die in een split-second is gemaakt.

De persoonlijke keuze van het moment en de kadrering van het beeld verlopen kennelijk volgens processen, waarin onbewust een gevoel naar binnen sluipt. Dat gevoel lijkt achteraf door het afgebeelde gegenereerd te worden, maar in feite bestond het al tussen de oren van de fotograaf op het moment waarop hij op het knopje drukte. Deze geheimzinnige wijze van gevoelsoverdracht in de fotografische weergave van de werkelijkheid onttrekt zich ogenschijnlijk aan de wetten van het verstand. Het is iets waar je met je pet niet bij kan. Het gebeurt zonder dat je er weet van hebt.

Het werkelijk mimetische deel van de mimesis ligt dus niet in het feitelijke, het verstandelijke, precieze en gedefinieerde, maar in het vage, onbestemde, non-descripte of zelfs efemere karakter van het gevoel. Bij de mimesis gaat het niet om de natuurgetrouwheid, waarmee de werkelijkheid in een kunstwerk is weergegeven, maar om het gevoel dat door de kunstenaar in de weergave onbewust is gelegd.

Zo geredeneerd kom je uiteindelijk tot de conclusie dat er in feite helemaal niet zoiets als ‘mimesis’ bestaat. Tenminste, als je mimesis opvat als natuurgetrouwe nabootsing. Elke vorm van nabootsing, hoe natuurgetrouw ook, verraadt immers tegelijk ook de innerlijke gevoelswereld van degene die nabootst. De mimesis is uiteindelijk niet meer dan een nabootsing van een beeld dat correspondeert met een innerlijk beeld bij de kunstenaar, en niet zozeer met een uiterlijk beeld dat in de werkelijkheid voorhanden is.

Het maakt niet uit hoe je iets opschrijft, als je het maar eerlijk en oprecht doet, op het juiste moment en precies zoals het was. Dat wil zeggen, als een foto van een gelukkig moment. Het gevoel komt achteraf vanzelf wel. Ik denk dat Vestdijk zich ook niet van zijn eigen gevoelens bewust was, toen hij Terug tot Ina Damman schreef. Hij zette precies op papier  wat hij voor ogen zag, maar dat was niet de werkelijkheid. Kortom, Ina Damman, zoals Vestdijk die beschreef, heeft nooit bestaan.

Reageer

To bio or not to bio

Slide1

‘Een biograaf, aldus Voltaire in Vestdijks roman, moet over bewijsplaatsen kunnen beschikken – zegslieden, als het kan documenten – , waarnaar te verwijzen is en die iedereen desgewenst kan raadplegen. ‘Of ik moet door redenering, door deductie,  de waarschijnlijkheid van een feit zo hoog worden opgevoerd, dat geen redelijk mens nog naar een bewijzen vraagt. Hier spreekt de berekenende biograaf, maar ook de commerciële biograaf. ‘De publicatie van de biografie moest een verrassing zijn, en mocht 
dus niet door pamfletten over het onderwerp voorafgegaan worden.’ 
In De filosoof en de sluipmoordenaar speelt de portretschilder Holm een rol. Hij kopieert bestaande schilderijen, maakt de kopieën niet helemaal af, want hij kan ze niet signeren zonder beschuldigd te worden 
van diefstal. De vraag is of Holm wel echt kopieerde. Misschien benutte hij een voorbeeld wel als uitgangspunt voor zijn eigen fantasie. Met deze kwestie, die hij van nabij had meegemaakt met Han van Meegeren, raakt Vestdijk het thema van werkelijkheid en fantasie aan, een 
thema waarmee hij praktisch te maken kreeg bij het schrijven van zijn 
Anton Wachter-romans.

Aldus schrijft Wim Hazeu in zijn Vestdijk-biografie. Heel even lijken hier twee lijnen elkaar te kruisen. De eerste lijn is die van de relatie tussen werkelijkheid en de fantasie zoals die in de romans van Vestdijk – en met name zijn historische en ‘autobiografische‘ romans (De Anton Wachterromans) – tot uiting komt. De tweede lijn wordt gevormd door de problematiek van de biograaf, die zich enerzijds aan de feiten dient te houden, maar anderzijds ook zijn fantasie in werking moet zetten om het leven van de schrijver letterlijk ook tot leven te wekken.

Anne Wadman was een groot kenner van het werk van Vestdijk, over wie hij ook veel heeft geschreven. Begin jaren tachtig vatte hij het plan op om samen met Hans Visser een Vestdijk-biografie te schrijven. Dit plan ging niet door omdat de weduwe van Vestdijk haar medewerking staakte. Het schrijven van een biografie blijft een lastig vak en vaak stuit de biograaf op onverwachte problemen. De Vestdijk-biografie van Hans Visser, die uiteindelijk in 1987 verscheen, is destijds behoorlijk afgekraakt, maar ook de biografie van Hazeu uit 2005 ondervond  kritiek. We zullen nooit weten hoe het was afgelopen als Anne Wadman niet was afgehaakt.

Onlangs kwam ik een artikel tegen van Anne Wadman uit 1985, To bio or not to bio. Daarin stelt hij dat een biografie allereerst de feiten moet behandelen uit een levensloop, daarna kan er sprake zijn van een weergave van de wijze waarop de persoon in kwestie die gebeurtenissen in zijn leven zelf heeft beleefd, en tenslotte kan de biografie een beeld schetsen van de resultaten die dit heeft opgeleverd, bijvoorbeeld de romans die een schrijver in zijn  leven geschreven heeft. De verhalen uit de romans mogen nooit een bron zijn voor de biografie van de schrijver. Omgekeerd is uiterste waakzaamheid geboden als het gaat om biografische feiten direct in verband te brengen met verhaalelementen uit een roman.

Wadman spreekt in dit kader over Ereignisse, Erlebnisse en Ergebnisse, waarbij hij zich beroept op een vergelijkbaar onderscheid dat Charlotte Bühler maakt in haar boek Der menschliche Lebeslauf als psychologische probleem (1937). De psychiater H.C. Rümke nam dit onderscheid over in zijn boek Levensloop van de man (1937). Opvallend is dat hier sprake is van een psychologisch model dat ten grondslag zou kunnen liggen aan het model dat een biograaf hanteert bij het schrijven van een biografie. Charlotte Bühler was de grondlegger van de humanistische psychologie. Zij heeft veel invloed gehad op de naoorlogse menswetenschap, die in in Nederland vooral tot bloei kwam in de zogeheten Utrechtse school van Buytendijk. Langeveld, Pompe, Rümke e.a..

Natuurlijk is het schrijven van een biografie geen vorm van psychologie bedrijven. Een biograaf ziet zich voor de opgave geplaatst om een van menselijke levensloop over te brengen in een verhaalstructuur. Daarbij komen narratieve en ook esthetische problemen om de hoek kijken, zoals ook elke geschiedschrijver zich voor dat probleem ziet geplaatst. Johan Huizinga heeft er ooit op gewezen dat de taak van historicus ook van esthetische van aard is. Hoe orden ik de feiten in een zo pakkend mogelijk verhaal? Evenals de geschiedschrijving heeft het schrijven van een biografie een esthetische component. Maar daarnaast moet de biograaf ook op enigerlei wijze psychologisch geschoold zijn. Hij moet het vermogen hebben om de persoon in kwestie ‘im Wezen zu fassen’, zoals de Duitsers dat zo mooi zeggen.

Wadman maakt wat dat betreft onderscheid tussen twee genres in de biografie: de wetenschappelijk historische en artistiek historische biograaf. Als er sprake is van een schrijver met een groot oeuvre, waar al veel over geschreven is, is het zaak om eerst maar eens een biocentrische biografie te schrijven die zich vooral richt op de feiten. Ereignisse dus zonder al teveel Erlebnise of Ergebnisse. Verder had Wadman een opmerkelijke opvatting over het gebruiken en onthullen van privé-documenten. Als deze niet door de persoon in kwestie zelf vernietigd zijn, dan zijn ze altijd bruikbaar voor de biograaf, anders had de schrijver ze zelf maar moeten vernietigen. De enige beperking is de mogelijkheid dat het privéleven van nog levende mensen wordt aangetast.

Over die opvatting van Wadman wordt tegenwoordig door biografen verschillend gedacht. De ethiek van de biograaf is een terrein vol angels en voetklemmen. Een biograaf stuit vroeg of laat stuit hij dan op morele afwegingen. De feiten moeten spreken, maar een biograaf is geen rechter over een mensenleven, laat staan God die een laatste oordeel kan vellen.

Er verschijnen tegenwoordig veel biografieën. Hieruit zou je kunnen afleiden dat de biografie als genre kennelijk voldoet aan een diep gevoeld verlangen om onze intimiteit te delen met een bewonderd of historisch persoon. In een tijd van grote onzekerheden biedt het privéleven van een ander houvast. We snakken naar minutieuze beschrijvingen van het innerlijk leven, naar verborgen geheimen, verzwegen relaties, verdrongen obsessies en ontsporingen van het libido.

Maar daarmee wordt de problematiek van de biograaf alleen maar actueler. Moet een biograaf strikt de feiten volgen of zijn ook zijn eigen interpretaties geoorloofd? Kan een biografie dienst doen als een poging tot rehabilitatie? Mogen romans als bron voor een biografie worden gebruikt? Hoe betrouwbaar zijn dagboeken en brieven? Wat doe je als biograaf met geruchten en achterklap? Wat is de balans tussen een objectieve weergave van de feiten en de fictieve navertelling daarvan: la vie romancée. Dat zijn allemaal vragen die betrekking hebben op de problematiek van de biografie.

In het boek Hoe schrijf ik een biografie (2010) van Dick van der Meulen en Monica Soeting vond ik een fraaie passage, waarin de weduwe van Vestdijk een exemplarische rol speelt. Shoot the widow, zo heet het hoofdstuk waaruit dit citaat is gelicht:

Een bijna 
legendarisch voorbeeld van eigen bodem is de weduwe van Simon 
Vestdijk. Mieke Vestdijk-van der Hoeven beantwoordt op het eerste gezicht volledig aan voornoemd cliché. Na het overlijden van 
de schrijver in 1971 stelde de jonge weduwe zich te weer tegen de 
pogingen van biografen het leven te beschrijven van de man die 
toen gold als de belangrijkste Nederlandse literator van de twintigste eeuw. Spraakmakend was haar conflict met de Friese schrijver Anne Wadman en de scheikundige Hans Visser, die toegang 
wilden krijgen tot Vestdijks nalatenschap. Een proefhoofdstuk 
bracht mevrouw Vestdijk tot de overtuiging dat ze deze biografen maar beter buiten de deur kon houden. Wadman haakte af 
maar Visser ging dapper voort, van een afstand door de weduwe 
bekeken en, waar mogelijk, belasterd en gedwarsboomd.

Het leven van een biograaf gaat niet over rozen. Kennelijk moet je niet alleen kunnen schrijven, maar ook kunnen schieten. Toch stellen Van der Meuling en Soeting in hun handboek over de biografie, dat het tegelijk van belang is voor de biograaf om de widow toch vooral niet te vermoorden. Integendeel, je moet haar in de watten leggen en intensief betrekken bij het onderzoek, want zij is een belangrijke bron. ‘Er zijn verschillende manieren om dit te doen, maar zonder iets af te doen aan het nut van bloemen en bonbons, de basis is in veel gevallen een gedegen onderzoeksvoorstel,’ zo luidt de conclusie.

Ik denk dat het tussen Anne Wadman en Mieke Vestdijk aan bloemen en bonbons niet gelegen heeft, en aan een goed onderzoeksvoorstel evenmin. Wadman – zo beweert Hazeu – wilde teveel de nadruk leggen op de erotische escapades van Vestdijk en volgens de widow was Vestdijk allesbehalve erotisch. Misschien had zij daar ook wel gelijk in. Vestdijk was wel erotisch, maar toch vooral neurotisch. Hij was dwangmatig verliefd op de liefde. Hij leefde het leven in het kwadraat. Maar het moet gezegd, de fictieve schijnwereld die daaruit voortkwam, leverde wel mooie literatuur op.

.

Reageer