Bleu, l’amour est bleu

Als je onthoofd wordt kun je niet lang bij bewustzijn blijven, want de bloeddruk is vrijwel onmiddellijk verdwenen. Daardoor krijgen de hersenen onvoldoende zuurstof waardoor elk besef van tijd en ruimte vrijwel onmiddellijk verdwijnt. Zolang de hersenen nog geen algemeen zuurstofgebrek hebben gebeurt er ook niet zo veel meer met de binnenkomende signalen. De hormonen die worden aangemaakt worden niet langer door een bloedsomloop rondgepompt en om die reden verliezen ze hun werkzaamheid. Het zou kunnen zijn dat in het onthoofde hoofd nog heel eventjes een soort van benauwdheid wordt ervaren, maar lang kan dat niet zijn. Er zal ook nauwelijks sprake zijn van stress of paniek. Wat er nog in het bewustzijn doordringt is waarschijnlijk niet meer dan een soort chaotisch patroon van vage indrukken zonder enig onderling verband, totdat het het licht definitief uitgaat. Al met al is een onthoofding een redelijk zachte dood, die voor de buitenwacht gruwelijk overkomt, maar voor de betrokkene eigenlijk al voorbij is voor hij het zelf in de gaten heeft.

‘Een redelijk zachte dood’, het is maar dat u het weet. Hier moest ik aan denken toen ik gisteren op mijn I-Phone op een verkeerd knopje drukte en opens getuige was van een standrechtelijke onthoofding van een overspelige vrouw ergens in een duister Arabisch land met veel woestijn en weinig menslievendheid. ‘Een zachte dood…’ Hoe zacht wilt u het hebben? Als ik me ooit nog eens van kant maak, kies ik een zachte dood en laat ik me onthoofden door zo’n Arabische beul met een kromzwaard. Het is een soort euthanasie vergeleken met de barbaarse wijze waarop we in onze beschaafde westerse landen onszelf van het leven beroven. Wij werpen ons voor een trein en bezorgen menig machinist een post-traumatisch-stress-syndroom. Of we springen van de Domtoren in Utrecht wat alleen maar een grote smeerboel geeft op het omringende plaveisel. Laatst las ik dat iedereen die zelfmoord pleegt in een vorig leven waarschijnlijk hetzelfde heeft gedaan.  Suïcide is genetisch gezien een repeterende breuk. Wat dat betreft ziet het er voor mij niet gunstig uit. In een vorig leven pleegde ik zelfmoord. Tenminste, ik heb zo’n vermoeden.

Sinds enige tijd heb ik sterke aanwijzingen dat ik de reïncarnatie ben van Carlos Casagemas. Deze jeugdvriend van Picasso kwam op 17 februari 1901 op 18-jarige leeftijd op tragische wijze aan zijn einde. Picasso ontmoette hem voor het eerst in Barcelona, in het beroemde café Els Quatre Gats. In 1901 vertrokken ze samen naar Parijs, waar het noodlot zich zou voltrekken. Casagemas schoot zich door het hoofd omdat hij wanhopig verliefd was op Germaine Pichot, het naaktmodel dat Picasso zes jaar later zou vereeuwigen in zijn Demoiselles d’Avignon, het baanbrekende schilderij waarmee de moderne kunst een aanvang nam. Dat apocalyptisch tafereel toont vijf hoeren die mannen verslinden tot de dood er op volgt. Wat je hier ziet is in feite dreigende catastrofe die zich altijd schuil houdt in de Dionysische drift en die volgens Picasso alleen in de schilderdaad kon worden uitgebannen. Ik was Carlos Casagemas. Dit schilderij ging over mij.

Op een zondagochtend was ik het zat. Ik heb toen het boek Apocalyps Revealed van Swedenborg, dat ik in 1969 had gekocht bij een boekenstalletje in de Oudemannenhuispoort in Amsterdam, met een grote boog in het Van Harinxmakanaal gegooid, ter hoogte van de Froskepôlle. Jaren later later zag ik niet ver van deze plek een kaars branden, zomaar in het gras, midden in de Froskepôlle. Het is daar soms niet pluis. Vreemde geesten komen dan los uit het water en nemen bezit van de omgeving. Op die wonderlijke zondagochtend in de zomer van 1979 zag ik een schip, varend onder vreemde vlag, langs de Froskepôlle varen. Het was een grijs schip zonder vensters of patrijspoorten, een marineschip zo te zien. Even later vloog een straaljager over op weg naar Harlingen. Nee, dat andere Harlingen aan de Elbe, of anders wel het Harlingen in Saarland. Plaatsen als Harlingen zijn er zoveel!

Wat heeft dit alles te betekenen? Onze kennis van de wereld is noodzakelijkerwijs beperkt omdat zij altijd vanuit een bepaald perspectief tot stand komt. Toch is het mogelijk om met behulp van ons verstand meerdere perspectieven te combineren en zo tot een beter begrip van de werkelijkheid te komen. Soms – als waarlijk niets meer helpt – kan het perspectief van een droom uitkomst bieden. Neem nou vannacht. Het was weer eens een gezellige boel in mijn dromen. Een vage kennis gaf een tuinfeest in de Froskepôlle. Iedereen was er, zelfs mijn klasgenoten van de lagere school. Er hingen lantaarns in de bomen en langs het Van Harinxmakanaal was een lopend buffet ingericht, ondank de metafysische zompigheid van het terrein en de versterkende geuren van waterplanten en lotusbloemen.

Op de punt van het eiland stond een galg met een bungelende man, wiens handen op zijn rug waren vastgebonden. Hij hing daar als sinds mijn kinderjaren en niemand nam er aanstoot aan. Ooit heb bij een kerkvader gelezen dat de mens hangend aan een galg zit vastgebonden aan een lijk in ontbinding. Dat is het leven. Van aangezicht tot aangezicht met een stinkend lichaam van vlees en bloed, dat niet meer is dan een zak drek vol bederf. We zijn tot dit rottende vlees veroordeeld tot de dood ons scheidt. Lichaam en geest. Kom er eens om vandaag de dag. Mag het een onsje meer zijn?

Nee, dat is ooit wel eens anders geweest. Maar in het geheugen gaat niets verloren, en zeker niet de herinneringen aan de katholieke kinderjaren. ‘De geur waarmee de kruik doordrenkt wordt als hij nieuw is bewaart hij het langst.’ Wie zei dat ook al weer? Horatius? Marcus Aurelius? Ach wat doet het ertoe? Aan het eind van het gazon speelde een orkest muziek uit de jaren zestig en er was zelfs een zangeres wier naam niemand meer thuis kon brengen, maar die vol vuur over de liefde zong met een oplopend crescendo dat deed denken aan Mireille Matthieu. Ik heb nog een elpee van haar. Niet dat ik die elke dag draai, maar ik koester die plaat muziek als een kostbare relikwie uit de prille jaren van mijn jeugd. Die tijd heeft voor mij een bijna magische betekenis omdat mijn vroege leven zich ontrolde onder een glazen stolp, een klamme broeikas van pril geluk dat mij totaal niet had voorbereid op een onverwachte calamiteiten die weldra volgen.

Ze kwam uit Avignon, zo werd mij medegedeeld, de stad waar ik ooit nog eens week op de camping verbleef, aan de overzijde van het Paleis van de Pausen. Sur le Pont d’Avignon. On y danse, on y danse…. Dans les rues d’Avignon. Ja ja, het was fraaie vertoning vannacht met die ‘Demoiselles d’Avignon’. Maar die kwamen toch uit Barcelona? Kon het misschien zo wezen, zo vroeg ik mij af, dat de hoeren op het gelijknamige schilderij van Picasso inhoudelijk iets van doen hadden met een vroegmiddeleeuwse Maagd met de Verlosser op haar schoot? De Sancta Sponsa die tegelijk de Sancta Meretrix kon zijn? Bruid en Heilige Hoer tegelijk. Net als elke gezonde Spaanse jongen had Picasso zichzelf beroerd en zijn zaad geplengd voor het beeld van ‘de Madonna op de pilaar’ in de kathedraal van Zaragossa. Die staat nu in het klein bij mij in de vensterbank. Als baby al die gezonde Spaanse jongens door hun vader in de lucht gehesen om een glimp te zien van die Heilige Hoer, de Oermoeder, Onze Eeuwige Troost, de Madonna Consolatrix die de twee polen van de liefde in zich draagt. De hemelse en de aardse liefde. De lust van het lichaam en de mystiek van de geest.

Door de aanwezige deskundigen werd deze mogelijkheid echter met stelligheid van de hand gewezen. Het zou El Greco zijn die Picasso geïnspireerd had. De Griek van Toledo die Spaanser was dan welke Spanjool ooit was geweest en ooit nog worden zou. Zelf had Picasso hij niets met de Madonna’s, en met heilige maagden evenmin. Wel met naakte vrouwen, zeg nu zelf, en die waren er genoeg toen het Vijfde Zegel van de Apocaypse verbroken was. De hemel zwaaide open en Picasso zijn beste vriend schoot zichzelf door de kop, nadat hij was afgewezen door een fatale vrouw. Het was een drama. Mijn God, wat een ellende. Maar elk nadeel heeft zijn voordeel. Juist door die tragedie begon de beroemde Blauwe Periode. Drie jaar lang schilderde Picasso alleen hoeren, blinden, zwervers, zieken en andere verschoppelingen uit het ondermaanse tranendal. En dat alles puur in alle tinten blauw. Daarna kwam het roze. En toen de doorbraak met al die hoeren uit de Rue d’Avignon. Bleu, bleu, l.’amour est bleu. Mon Dieu, mon Dieu, quesque Tu veux? Mijn God! Wie zong dat ook al weer….

De vulkaan begon zich nu te roeren en ik zag de lava als as neervallen in de holte van mijn hand. Er werd gedanst en gedronken, om niet te zeggen gezopen, zeker toen er in de verte een golvend hete windvlaag langs de horizon streek en de furiën ontwaakten in een cerebrale betovering. De trompet van de waarheid werd overstemd door de paukenslagen van de losbandigheid. Het gezelschap veranderde stilaan in een bacchanaal en losgerukte beginselen slaan dan al gauw om in hun tegendeel. Groter nog dan de ongebreidelde geilheid van de verdorvenen der aarde is de drang om macht uit te oefenen, de libido dominandi, het hoofdkussen van de duivel.

Maar zelfs die lust kan geketend worden door de macht van de gewoonte, de consuetudo. Een mens is immers een gewoontedier. Gelukkig maar, dacht ik. Waar moet het anders heen met deze beestenbende? Wie nu nog de moed had om de archonten ter hoogte van de zeven hemelsferen als minderwaardig te beschouwen had alle reden om tegen het verdere verloop deze nacht op te zien. Het zou de nacht van de openbaring worden. De nacht van het laatste woord dat opklinkt uit een voorwereldlijk orgasme dat volgens Marcus Aurelius toch niets anders was dan het kwijtraken van wat slijm door je te wrijven aan de schoot van een vrouw.

Nee, dan Augustinus, die was beslist geen dorre dogmaticus, maar een mens van vlees en bloed, die op het eind van zijn leven zelfs een doortimmerde beschouwing had gewijd aan de schone kunst van de petomanie, het doelbewust en uit vrije wil voortbrengen van reukloze geluiden uit de anus-trompet. Maar hier waaiden andere winden. Tropische winden in volle Hollandse melkchocolade. De opwekkende cadans van mijn betoog begon de aandacht van omstanders te trekken. Menigeen raakte nu opgetogen en slechts een enkeling zat in meditatie verzonken onder een vijgenboom. Een kind kan de was doen, ook op een zondag in het winkelparadijs van de Mediamarkt van matennaaiers.

Toen de zon opkwam, schoof uit de wegkwijnde schemering een schip naderbij dat voer onder Maltese vlag. Langzaam werd duidelijk dat het een gigantisch cruiseschip was, veel te groot voor dit kanaal. Toen de duistere gestalte naderbij kwam, bleek dat aan boord ook een party gaande was. Wonderlijk genoeg zong hier dezelfde zangeres wier naam iedereen vergeten was. Ze was nog jong, zestien lentes pas, maar nogmaals: vol overgave en begeestering. Een compleet operakoor zorgde voor de background, en de onaardse stem van deze vergeten vocaliste schalmde almaar verder over het water van het Van Harinxmakanaal, alsof een onwetend kind de gave van het vuur had gekregen en nu de horizon in brand zette.

Ouderdom, ziekte verdriet, ze verdwenen als sneeuw voor de zon die allengs hoger en hoger klom. Het schip lag nu pal voor ons in al zijn majesteit. Het was een narrenschip dat kennelijk verdwaald was in de nacht. Een vreemdeling zeker, wie zal het zeggen. O God van de wateren, de vogels verheerlijken U als ze opvliegen in de nacht. De sterren behoren U toe, alsook het ganse heelal, dat doorzeefd is met zwarte gaten zoals een zwaardvis zijn zwaard in het lijf van een walvis boort. Ik ging aan de waterkant zitten met een glas bier in de hand. In de verte zag ik niets dan weilanden, een groene wereld die langzaam kleur kreeg. Ik zag de stompe toren van Ransdorp die opeens erg veel op de Oldehove leek. Het feestgedruis achter me stierf weg en de ochtendmist trok op. Een zwerm vogels vloog over. De winter komt eraan, dacht ik nog. Er komen minne tijden. Er is geen einde aan het laatste einde. Er is alleen een eeuwig nieuw begin.

Geen reactie mogelijk

Een eilandbewoner in Spanje

‘En nog lang luisterde hij zo, eenzaam in het stenen Toledo, temidden van een zee van geluiden. Misschien was dit het moment, en hij de man voor zulke waarheden, die nooit te vinden zijn op het vasteland der menselijke betrekkingen, doch enkel op de verst vooruitgeschoven posten daarbuiten, op de laatste eilanden. En eilandbewoner zou hij altijd blijven.’

Met deze woorden eindigt het boek Het vijfde zegel (1937) van Simon Vestdijk. Het is een indrukwekkende historische roman, al was Vestdijk zelf er achteraf nooit zo tevreden over. Hij vond het niet verschrikkelijk slecht, maar om nou te zeggen dat hij blij was was dat hij het geschreven had, nou nee. Dat mag dan zo zijn, Menno ter Braak schreef juist over deze roman bijna lyrisch de volgende woorden: ‘Men kan hem hier en daar betrappen op een overmatig gebruik van details, op een te groote, remmende uitvoerigheid, veroorzaakt door een eruditie, waarvan men de gelijke in Nederland vergeefs zoekt; maar het heeft geen zin deze kritiek te gaan uitoefenen, eer het niveau van Het Vijfde Zegel is vastgesteld als een niveau, dat geen schrijver van Vestdijks generatie in een historische verbeelding ooit heeft kunnen bereiken.’ Vestdijk zag voor het eerst werk van El Greco toen hij met zijn vader in 1928 de Alte Pinakothek in München bezocht, zo meldt Wim Hazeu in zijn Vestdijk-biografie. Het maakte een verpletterende indruk op hem.

Het verhaal speelt zich af in het Toledo van de tweede helft van de zestiende eeuw, de tijd van de inquisitie. Hoofdfiguur is de schilder El Greco, de Griek van Toledo. Hij was immers geboren op Kreta, vandaar ook dat hij altijd, zoals Vestdijk schreef, eilandbewoner zou blijven. Het vijfde zegel is een boek over de strijd tussen mystiek en dogmatiek, over geestelijke vereenzaming, zuivering van zonde en ‘wereldse verkleefdheid die aan de vereniging met het Goddelijke voorafgaat’. Maar ook over vervolging en verraad, ketterij en Inquisitie. Over duistere mystieke waarheden. Over het tot God opstijgen van het kwaad. Over de zielen van martelaren die God aanriepen, maar daarbij in feite de duivel bedoelden. Over Castilië dat in de hemel zou liggen. Over de mystiek van Teresa van Avila en Johannes van het Kruis. Wie God zoekt, moet Hem verlaten. Wie alles wil bezitten, moet niets bezitten. El Greco krijgt problemen met de Inquisitie en schildert heimelijk en uit protest zijn eigen visie op het doek. Het hoogtepunt van die daad van verzet wordt Het vijfde zegel. De titel verwijst naar het Boek Openbaring van de Evangelist Johannes:

‘En toen het, het vijfde zegel geopend had, zag ik onder het altaar de zielen dergenen die gedood waren om het Woord Gods en om de getuigenis die zij hadden. En zij riepen met grote stem, zeggende: Hoe lang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van diegenen die op aarde wonen?’ (Openbaring van Johannes, vers 6:9)

Slide1

Ik las het boek van Vestdijk kort nadat ik in de zomer van 1964 voor het eerst in Toledo was geweest. Het jaar daarop keerde ik er terug. Ik verbleef met mijn ouders in een camping vijftien kilometer ten zuiden van de stad. Op 23 juli 1965 werd ik om negen uur ‘s ochtends door mijn vader afgezet bij de Puerta del Sol, waar ik om vijf uur ’s middags weer werd opgehaald. In die tussentijd heb ik de hele stad afgestruind op zoek naar sporen van El Greco. Ik bewonderde hem als geen ander. Op ongeëvenaarde wijze gaf juist deze schilder uitdrukking aan het Spaanse katholicisme. Ik ben in zijn atelier geweest. In de kathedraal, in kerken, moskeeën en synagogen. Ik heb gezocht naar de onderaardse gangen, waardoor je weg kon vluchten naar de Taag. Ik wilde Toledo zien, voelen, horen, proeven, en ruiken. Ik heb rondgelopen in het kapotgeschoten Alcazar, waar nog foto’s hingen van de belegering tijdens de Spaanse burgeroorlog. Ik zag er de begrafenis van Graaf Orcaz, het meesterstuk van de Griek van Toledo.

90-1489989706C2DED0CBB

De hemel zwaait open boven het graf, terwijl Augustinus met Stephanus het lijk van de graaf overeind tillen, om het mee te nemen naar het eeuwige Jeruzalem. Wie uitgaat van een natuurkundige tweedeling, ziet een scherpe scheidslijn tussen beneden en boven. Wie uitgaat van één integraal wereldbeeld, ziet dat er in feite geen scheidslijn bestaat. Augustinus bevindt zich immers dezelfde ruimte waarin ook de levende notabelen van Toledo zich bevinden. De ruimtes boven en onder worden gekenmerkt door eenzelfde bewogenheid. Het gezichtspunt van God en mens is gelijk. Beide hebben hetzelfde verdwijnpunt in de verte, het tijdelijke zowel als het eeuwige.

Zo is het ook in Toledo. Hier vallen het tijdelijke en eeuwige voor altijd samen, en tegelijk ook niet. In deze stad heb ik een zwaard gekocht, want Toledo is beroemd om zijn zwaarden. Met dat zwaard zou ik een half jaar later als een dolende ridder gaan dwalen door Amsterdam.  Zo ging ik op weg naar school, op een dag in januari, in het donker en zonder jas. Ik zie me nog op de halte staan van lijn 9 bij de Emmakerk. Mensen keken mij vreemd aan. Ik dacht dat de Apocalyps zich had voltrokken en was op zoek naar de dode zielen van het vijfde zegel.

sword-unknown-toledo1

Toledo lijkt wel wat op Venetië, maar dan zonder water. Zoals Venetië langzaam verzinkt in de zee, zo stijgt Toledo op naar de zon. Het is een eiland op het land, een doolhof van steen dat zich in de verzengende hitte wil verheffen naar de hemel. Het is ook de stad van de strijd om God. In deze bebouwde rots lijkt heel Spanje te worden samengevat in een fabelachtig decor dat is ingeklemd in een bocht van de Taag. Het is een openluchtmuseum van de Spaanse geschiedenis. De Spaanse ziel, dat vreemde amalgaam van christendom, jodendom en islam, kun je hier vinden. En de Griek van Toledo heeft die ziel als geen ander in verf weten te vangen.

Toen El Greco, in 1577 in Toledo neerstreek, nadat hij via Venetië, Parma en Rome in Spanje was beland, schilderde hij zijn dramatische gezicht op Toledo. Het stormt zoals het ook hard gewaaid moet hebben in zijn hoofd. Het was de storm van zijn tijd. De Moren waren verdreven, de Joden werden vervolgd. Ketters werden verbrand. Ook El Greco moest op zijn tellen passen. Hij was een mysticus. Hij koos voor Toledo, omdat hij meende dat hier het ware geloof bewaard was gebleven, in dit spirituele bolwerk van de contrareformatie, waar nog met vuur en zwaard gestreden werd om God.

El Greco was een kosmopoliet avant la letttre. Het hele mediterrane gebied kende hij als zijn broekzak. Uiteindelijk kwam hij terecht in de hoofdstad van het rijk waar de zon niet onder ging: het Spanje van de zestiende eeuw, het land van ‘de zwarte renaissance‘. Als geen ander moet hij beseft hebben dat religie zijn variabelen heeft in de cultuur, in de coördinaten van tijd en ruimte, maar tegelijk ook dat er een mystiek fundament in de mens moet zijn dat aan alle religies voorafgaat. De bliksem in het noodweer. Een God die zich manifesteert in donderwolken. Het schilderij, dat mij altijd het meest heeft geïntegreerd, hangt niet in Toledo. Het is maar een klein paneel dat een gebergte laat zien, waar de bliksem inslaat.

Slide1

Aan de voet van de berg ligt een klooster zo groot als een stad. Het is de berg Sinaï in Egypte met het klooster van Catharina, een van de meest spirituele plekken uit de geschiedenis van de religie. Hier ontving Mozes zijn stenen tafelen en zag hij de brandende braambos. Het is een plaats die nog altijd door joden, christenen, Grieks orthodoxen en moslims wordt vereerd. Het klooster, dat nog stamt uit de vijfde eeuw, is vernoemd naar de christelijke martelares die hier begraven ligt. Op het schilderij zijn zowel westerse als oosterse bedevaartgangers te zien. De voorstelling is gebaseerd op prenten in oude ‘reisgidsen’ van pelgrims. Het paneel dat in de oorlog door de nazi’s werd gestolen, dook in 1988 weer op een veiling in Londen. Inmiddels is het weer terug op Kreta, het eiland waar de Griek van Toledo geboren werd. Want El Greco was geen man voor ‘het vaste land der menselijke betrekkingen’. Een eilandbewoner zal hij altijd blijven.

Reageer

Gödel, Escher, Ferdi E.

In de jaren tachtig las ik ingewikkelde boeken, zoals Gödel, Escher, Bach (1979) van Douglas Hofstadter, maar ook over kwantummechanica en daarnaast het differentie-denken van Derrida. Ik probeerde mij te verdiepen in zulke ongrijpbare zaken als ‘zelf-referentie in taal en teken’ en ‘de onvolledigheidstelling van Gödel’. Ik dacht dat die twee iets met elkaar van doen hadden. En om het helemaal ingewikkeld te maken (want ik hield in die tijd van ingewikkelde dingen): Ik verkeerde in de veronderstelling dat bij het zoeken naar God de wiskunde meer zekerheid kan bieden dan welke religie dan ook. Hier moest ik aan denken, toen ik gisteren de volgende zin las:

‘Het laat zien dat eigenlijk alles referentieloos is maar dat er doordat in een aantal gevallen referenties in referenties etc. zitten, daardoor referenties ontstaan die de meest haalbare zijn van alles.’ 

Aldus schrijft Tim Krabbé in zijn recent verschenen boek Vrienden. Dat boek gaat over Ferdi E. , de ontvoerder en moordenaar van Gerrit Jan Heijn. Tim Krabbé raakte gefascineerd door deze zaak. Hij zocht Ferdi E. op en had 28 jaar lang contact met hem en diens vrouw. Zo komen we van alles over Ferdi E. te weten. Onder meer dat hij hoogbegaafd was, veel theoretiseerde – in tegenstelling tot Krabbé die allergisch lijkt voor theorieën en abstracties – en ook dat Ferdi E. een bijzondere belangstelling had voor wiskunde in het algemeen en het boek Gödel, Escher, Bach van Douglas Hofstadter in het bijzonder.

Krabbé, zo laat hij weten, heeft Hofstadter ooit zelf ontmoet. Als hij dit aan Ferdi E. vertelt, blijkt deze daar niet in geïnteresseerd te zijn. In de gevangenis geeft Tim Krabbé aan Ferdi E. ook Hofstadter’s boek Metamagical Themas cadeau. Beide boeken heb ik nog altijd in mijn boekenkast staan.

Het is of deze anekdote over Hofstadter een scherf is die – als bij een hologram – in het klein het hele drama van Ferdi E. in zich bevat. Hierdoor valt alles op zijn plaats. Wellicht ook komt dit de kern van de fascinatie die deze ‘vrienden’ met elkaar gemeen hebben, iets wat Vestdijk ooit ‘de glanzende kiemcel’ noemde: datgene in een verhaal dat alles als een in notendop samenvat en waar alles uit lijkt voort te vloeien. Het is de geheime motor van het boek.

Vrienden vertelt de geschiedenis van een fascinatie van Tim Krabbé voor een man die zelf ook bevangen is door een fascinatie. De gedachte aan wraak is wat Ferdi E. doet onstporen. Maar waarom kwam het dat hij de daad ook daadwerkelijk bij het woord voegde, daar waar anderen halt houden? Of Beter gezegd, daar waar anderen tegengehouden worden door iets wat bij gebrek aan beter ook wel ‘een geweten’ wordt genoemd, het besef van goed en kwaad.

Precies dat lijkt de fascinatie te zijn van Tim Krabbé. Het is niet alleen de onverschilligheid voor, maar ook de onzichtbare aanwezigheid van het kwaad die door alles in het boek Vrienden heen schemert, zonder dat dit ooit expliciet wordt benoemd. Alsof Ferdi E. de spiegelneuronen mist om de gevolgen van zijn verschrikkelijke daad voor anderen te kunnen invoelen.

Maar hoe zit het met Tim Krabbé zelf? Is zijn fascinatie voor ‘het kwaad’ van Ferdi E. niet anders dan de fascinatie van Ferdi E. zelf, maar dan op een ander niveau? Alsof ook hier sprake is van een lus, een kringloop. Het verhaal van de verteller verwijst naar de verteller zelf. Soms doet dit relaas mij aan de een fuga van Bach denken. De inhoud komt telkens weer terug in de vorm, als een zelf-referentiële structuur die het boek voortdrijft op weg naar het einde. Een afloop die al ver vooraf bij de lezer bekend is. 

Nu heb ik niet zoveel verstand van Bach, maar ik weet wel dat ook deze componist op uiterst gecompliceerde wijze in een compositie vorm en inhoud in elkaar kon laten overgaan. Gevoel en verstand, muziek en religie, dat alles wist Bach op  magistrale wijze te verbinden. Zijn muziek is klank geworden mystiek met een haast wiskundige grondstructuur. In zijn boek Gödel, Escher, Bach heeft Douglas Hofstadter een verband gelegd tussen de composities van Bach, de zelf-referentiële structuren in de etsen van Escher en de onvolledigheidsstelling van Gödel.

Het gaat zowel bij Gödel, Escher en Bach alleen maar over structuren en niet over de inhoud zelf. Sterker nog, de inhoud zelf wordt ook een structuur. Maar geldt dat ook niet voor Ferdi E. en zijn wonderlijke biograaf Tim Krabbé? ‘De band die nodig is voor een boek, staat een boek in de weg,’ zo schrijft Tiom Krabbé op een helder moment. Toch schreef hij dit boek en creëerde hij een band, niet alleen met Ferdi E. maar ook met diens vrouw, met wie hij zelfs het bed gaat delen. Ook daarin lopen vorm en inhoud in dit boek naadloos in elkaar over. Sterker nog, ze vermengen zich met elkaar tot een onontwarbare kluwen. Het is alsof je – in een door Escher geëtste figuur – een trap oploopt en steeds weer beneden aan de trap belandt.

Krabbé lijkt het leven van Ferdi E. letterlijk te willen gaan ‘na-leven’. Anders gezegd, de schrijver gaat leven in het leven dat hij zelf beschrijft. De fascinatie voor het kwaad, dat de diepere drijfveer lijkt te zijn voor Krabbé, heeft als kader de diepgewortelde opvatting dat elke betekenis een vorm van illusie is. Deepdown bestaan er alleen maar wolken atomen. Tot die ontdekking waren we al op ons 15de gekomen, zo houdt Krabbé Ferdi E. voor. En op ons 18de kwamen we erachter dat dat er niet toe doet. Alles is illusie. En alle illusie is representatie. In wezen is er dus alleen maar presentatie.

‘De domheid van een wolk atomen spreekt voor zich zelf.’ Daar lijken Tim Krabbé en Ferdi E. het over eens te zijn. Maar zo bezien zijn een mens, een hond en een graspol evenveel waard. Dat is het wereldbeeld van Fredi E. , dat Tim Krabbé niet interessant vindt. Voor hem lijkt dit een vanzelfsprekende zaak te zijn. Wat heeft dit getheoretiseer immers uiteindelijk voor zin? Even verderop schrijft Krabbé: ‘Als ik mag kiezen tussen tussen een onbekende roman van Nabokov en de openbaring van de Zin van het Bestaan, dan kies ik Nabokov.’

De zin van het bestaan komen we in dit boek ook niet te weten. Maar hoe het zit met ‘Het Kwaad’ ook niet. We mogen niet theoretiseren van Krabbé, niet psychologiseren. Alleen maar beschrijven, beschrijven en nog eens beschrijven…. Krabbé beschrijft zijn geschiedenis met Ferdi E. en diens vrouw in de vorm van een dagboek. Dat is de meest simpele structuur die je voor zo’n ingewikkeld verhaal kunt bedenken. Maar is dat wel zo?

Zelf heb ik jarenlang een dagboek bijgehouden, maar bij het teruglezen merkte ik dat ik vrijwel alles vergeten was, juist omdat ik het had opgeschreven. Ik durf dan ook met een gerust hart de stelling te poneren, dat mensen dingen niet opschrijven om te onthouden, maar om te vergeten. Zodra iets op papier staat, wordt de inhoud van het genoteerde uit het geheugen gewist. Schrijven is primair een ontlasting van het brein. Letterlijk zelfs. Wie schrijft is aan de schijterij. Door te schrijven worden de mentale ingewanden gereinigd. Wat resteert is het opgeluchte gevoel dat ook een goede stoelgang teweeg kan brengen.

Waarom schreef Tim Krabbé eigenlijk dit boek? Om een boeiend boek te schrijven, zo verklaart hij zelf. Een boeiend boek is het zeker geworden. Maar erg veel wijzer word je als lezer ook niet. Daar heb je toch echt zoiets als een theorie voor nodig, een veronderstelling, een hypothese… iets wat vervolgens bewezen of weerlegd kan worden.

Kan het ook zo zijn dat Krabbé door het schrijven van dit boek iets kon beleven wat hij zelf nooit zou durven beleven en wat hij juist daarom als een onbegrijpelijke verleiding uit zijn geest wilde verdrijven. Ik geef toe dit klinkt wat vergezocht, maar wie weet wat de werkelijke drijfveren van een schrijver zijn? Om op die vraag een adequaat antwoord te krijgen moet je doorgaans niet bij de schrijver zelf zijn.

Tim Krabbé en Ferdi E. waren geen vrienden voor het leven. Wat zij deelden was een fascinatie voor het kwaad als je er tegelijk van overtuigd bent dat er in diepste wezen geen betekenis bestaat. So what? Wat is het kwaad dan nog?

Reageer

Net als in de film

Ik wilde eigenlijk dat het nog niet naar buiten zou komen, maar ik kan het niet langer voor me houden. Sinds enige tijd ben ik bezig met het schrijven van een roman. Het is eigenlijk ongemerkt gegaan. Ik ben in een ander ‘format’ gaan schrijven. Dit weblog kreeg  gaandeweg de gedaante van een roman. Misschien zijn er mensen die het al in de gaten hadden, maar dan wisten ze meer dan ik. Ik weet het pas sinds kort. Het woord ‘roman’, zo bedacht ik bij mezelf, is een soortnaam voor een bepaalde hoeveelheid tekst. ‘Roman’ lijkt een beetje op het woord ‘proza’. Bij ‘proza’ moet ik altijd denken aan Marie Antoinette die niet wist wat proza was, en toen haar de betekenis van dit woord werd duidelijk gemaakt, kirrend uitriep: ‘Ach, maar dan heb ik mijn hele leven lang proza geschreven!’ In feite is het mij ook zo vergaan. Ik schreef al tijden aan een roman, maar ik had het alleen zelf niet door. Nu heb ik het wel door en ben ik volop bezig met mijn roman.

Het schrijven over het schrijven maakt deel uit van mijn roman. Deze roman begint dan ook met een verhandeling over de vraag hoe je de eerste zin van een roman moet schrijven. Dat is natuurlijk heel handig, want dan heb je de eerste zin ongemerkt al geschreven terwijl hij eigenlijk nog geschreven moet worden. Heel even heb ik nog met de gedachte gespeeld dat mijn roman eigenlijk alleen zou moeten gaan over het schrijven van een eerste zin. In La Peste van Camus komt een schrijver voor die zijn hele leven blijft steken in de eerste zin van zijn roman. Een prachtige zin, dat wel (ik ben te lui om hem nu op te zoeken). Ook in de film The Shining van Stanley Kubric blijft de hoofdpersoon steken in één zin, als hij bezig is om in een verlaten hotel in de winterse bergen een boek te schrijven. Ik ben ook die zin helaas weer vergeten. Maar dat ik er nu over schrijf laat zien, dat je heel wat weg kunt ouwehoeren over het schrijven van een eerste zin.

Hie dan ook, die ene zin waar ik niet op kan komen, wordt natuurlijk niet de eerste zin van mijn roman, want dan was ik meteen ook klaar met de laatste. Na veel wikken en wegen heb ik uiteindelijk besloten dat de eerste zin van mijn roman de volgende moet zijn: ‘Is dit de eerste zin van een roman?’ Eigenlijk is dat helemaal niet de eerste zin, maar een vraag die opkomt bij de ik-figuur in mijn roman, nadat de eerste zin, die hij voor zijn roman op papier heeft gezet, zich voor de lezer ontrolt en daarna door de schrijver wordt herhaald. Daarna volgt een passage waarin de auteur in het verhaal – ‘ik’ dus (bent u er nog?) – op zoek gaat naar de echte eerste zin voor het verhaal. Die echte eerste zin IN het verhaal en verwijst vervolgens naar de echte eerste zin VAN het verhaal. Er is dus een wonderlijke loep ontstaan. Er zit een kronkel in mijn roman die er niet meer uitgaat. Hier treedt wat je zou kunnen noemen het principe van de ‘generatieve auto-referentie’ aan het licht. Je schrijft over iets en terwijl je dat doet, schrijf je juist datgene waar je alleen maar over schrijft. Representatie wordt vanzelf presentatie. Dat gaat al werkende weg.

Dat principe van ‘de generatieve auto-referentie’ is in feite de motor die het verhaal zal gaan voortstuwen. De roman schrijft dus als het ware zichzelf. Maar ik heb natuurlijk ook al mijn weblogs, een schier bodemloos reservoir van teksten, waar ik naar believen uit kan putten door eindeloos teksten te knippen en te plakken. Gisteren heb ik ook een groot vel papier met aantekeningen op de muur boven mijn computer geplakt. Een soort storyboard zoals dat ook bij wel bij films wordt gebruikt. Kunstenaars zijn in de jaren negentig installaties gaan maken die louter bestaan uit storyboards. Daarbij vermengden ze beelden uit de werkelijkheid met beelden uit de innerlijke werkelijkheid (zoals fantasie en geheugen) of de verbeelde werkelijkheid (zoals foto’s of filmstills). Op die manier gingen ze op zoek naar nieuwe structuren, waarin verschillende registers van de tijd door elkaar heen gaan lopen. De psychische ruimte van een auteur bijvoorbeeld loopt ongemerkt over in de psychische ruimte van de lezer. En de tijdruimte van het verhaal verplaatst zich ongemerkt naar de tijdruimtes van film of video. Het zijn wat je noemt deleuziaanse verknopingen van werkelijkheid en virtualiteit. Ik weet het, dit is een taaie tekst. U moet even doorbijten.

Schermafbeelding 2014-05-27 om 19.01.48

In zekere zin is de structuur van de roman, waar ik nu mee bezig ben, op zichzelf haast een vorm van muziek. De storyboard aan de muur lijkt ook een beetje op een muziek-partituur. De roman wordt abstract in zijn concreetheid en concreet in zijn abstractie. Het verhaal schiet heen en weer als het gaat om echte tijd, verbeelde tijd, herinnerde tijd en real-time. Real-time bestaat eigenlijk niet in deze roman, terwijl alles in feite in real-time gebeurt. Want de lezer leest in real-time. Dat wil zeggen: de lezer leest de regels van links naar rechts en de bladzijden van boven naar onderen in de volgorde van 1, 2, 3, 4….. tot het einde. Die leesvolgorde van de zinnen is in feite de ware tijdbalk voor de roman. Het is het ultieme schema voor de verbeelde tijd van de roman, waar de tijd als tijdsduur door heen trekt. Het is de tijd die verstrijkt terwijl de lezer leest. Lezen is immers een proces dat zich in de tijd voltrekt en zelfs dat proces is te manipuleren.

Deze manipulatie van de tijd is het eigenlijke onderwerp waar mijn roman over gaat. Het is het meta-thema dat alle thema’s met elkaar verbindt. Ik boots de tijd na door daar letterlijk de tijd voor te nemen. De tijd wordt tijdelijk tijdloos en daardoor kalt gestellt. Het procedé is gebaseerd op de gedachte dat het proces van de nabootsing van de tijd op zichzelf een objectiverend element in zich heeft. Representatie is altijd tegelijk ook presentatie. De hang naar het sublieme, die eigen is aan mijn schrijven, is in feite een verlangen om de representatie tot onmiddellijkheid te transformeren. Representatie is weerspiegeling, maar ook elke weerspiegeling van de werkelijkheid heeft iets onmiddellijks in zijn verschijning in de psychische ruimte.

Alles wat ik denk is in feite even werkelijk als alles wat er buiten mijn hoofd in de werkelijkheid gebeurt. Diep in mijn zenuwstelsel zit een basisstructuur die middels het verglijden van de tijd resoneert in de materiele werkelijkheid buiten mij. Door te schrijven breng ik een rimpeling teweeg in de eeuwige vijver van trillende atomen. Alles is renonantie. Ook mijn schrijven is een resonantie, alleen weet ik – nog niet- waarvan. Iets doet ook mij trillen en al schrijvend ben ik op zoek naar wat de bron is van die vreemde trillingsgolven. In mijn schrijven streef ik ernaar om de schijn van de wereld niet langer te weerspiegelen, maar dwars door de spiegel heen te breken. De esthetica van de mimesis kantelt in het sublieme moment van de pure presentatie. De altijd ophanden zijnde onthulling, die zich in in de inhoud van het schijven nooit voltrekt, voltrekt zich alleen in de daad van het schrijven, wat de inhoud verder ook mag zijn. Dit schrijven is niet DADA! Nee, dit schrijven is een

Schermafbeelding 2014-05-27 om 19.09.08

‘Alleen door niet te richten, zal ik wellicht ooit raak kunnen schieten.’ Ik ben tot de slotsom gekomen dat het er niet meer toe doet WAT ik schrijft, maar DAT ik schrijf. WAT moet DAT worden en voor dat DAT kan alles gebruikt worden. ‘De taak van de schrijver is niet om nieuwe emoties te vinden, maar om de alledaagse te gebruiken en te transformeren tot iets nieuws.’ Wie zei dat ook al weer? Mijn God, wie zei dat ook al weer? ‘De emotie van de kunst is onpersoonlijk. De schrijver kan die onpersoonlijkheid niet bereiken zonder zich ten volle over te geven aan het werk dat gedaan moet worden ‘ Dat zijn niet mijn woorden. Maar wiens woorden dan wel? Ik schrijf. Ik schrijf …. maar ik ben het niet die dit schrijft. Dit is ‘de metafysische theorie van de substantiële eenheid van de ziel‘, maar ik schrijf niet vanuit mijn ziel. Ik schrijf ook niet over de ziel. Ik ben ook niet zielig. Ik schrijf om te schrijven. Mijn rug op, die ziel! We zullen doorgaan, totdat we erbij neervallen. Totdat we allemaal gek worden, en wie weet ben ik die grens al gepassserd.

Een schrijver drukt niets uit, geen bijzondere vorm, geen bijzondere persoonlijkheid, en zeker geen ‘ziel’ of wat dat ook mag zijn. Een schrijver is slechts een bijzonder medium en niets anders tussen zon en maan vloeit uit zijn pen dan woorden, woorden en nog eens woorden. Een schrijver is slechts een medium ‘waarin indrukken en ervaringen zich mengen op een bijzondere en onverwachte wijze’. Ervaringen, die bijzonder zijn voor mij persoonlijk, komen dan ook in mijn schrijven niet voor. Ik loop met De ziel van Aristoteles onder mijn arm, maar mijn eigen ziel kan ik in mijn schrijven niet kwijt. Ook teksten die ik at random citeer, bijvoorbeeld door naar mijn boekenkast te lopen, een boek te pakken en open te slaan op een willekeurige pagina. Wat dan volgt is zoiets als DIT. Een tekst in real time, die deel uit gaat maken van mijn roman:

‘Denken en beschouwelijk denken doven dus uit doordat er binnenin iets vergaat, maar zijn zelf zonder ondervinding. Verstandelijk kennen en liefde en afkeer zijn geen toestanden van het denkvermogen, maar van dat wat het denkvermogen bezit, voor zover het dat bezit. Dit verklaart ook waarom liefde en herinnering verdwijnen wanneer dat vergaat. Ze zijn geen eigenschappen van het denkvermogen, maar van het samengestelde, en dat is wat verdwijnt. Maar het denkvermogen is vermoedelijk iets dat goddelijker en zonder ondervinding is.’

In de filmtheorie heet zoiets montage. In de literatuur is het plagiaat. Maar plagiaat verliest zijn kwalijke klank als het wordt ingezet om puur esthetische redenen. Mijn schrijven is een vorm van ZIJN in de TIJD. Het is ZIJN & TIJD tegelijk. Het gaat mij om het temporeel verschijnen van een tekst in een gemonteerd geheel van reeds bestaande teksten. Teksten zijn beelden, niet meer en niet minder. Als ik me een filmbeeld herinner – bijvoorbeeld de hierboven beschreven scène in de film The Shining – dan treedt dat beelden van die film in mijn bewustzijn, zoals ze momenteel in het uwe aanwezig worden. Het brein is een rustend reservoir van collectieve beelden, een soort imaginair bestand van YouTube dat elk moment geactiveerd kan worden. Met dat procedé wil ik gaan experimenteren. De psychische ruimte van het filmbeeld wordt geïntegreerd in de narratieve ruimte van de roman die in feite al bestaat voor hij geschreven is.

Om een ander voorbeeld te noemen. De film Repulsion heeft mij altijd gefascineerd. Niet eens zozeer om de indringende inhoud van het verhaal, maar vooral vanwege de onbenoembare sfeer die de beelden oproepen. ‘Doe geen dingen die ik zelf ook niet zou doen’, zegt de man als hij met zijn vriendin op vakantie gaat en de hoofdrolspeelster Carol (Catherine Deneuve) alleen in het appartement achterblijft. Een paar dagen later valt er een ansichtkaart in de bus. Een foto van de scheve toren van Pisa. Dan is er inmiddels al heel wat gebeurd. Het huis is het decor geworden van een drama: een jonge vrouw die langzaam in een psychose raakt.

Het is het Londen van begin jaren zestig  en de kijker krijgt dat maar spaarzaam te zien. Wat straatbeelden, de kapperszaak waar Carol aanvankelijk nog werkt, het Italiaanse restaurant… het is de buitenwereld die haar angst aanjaagt en die stap voor stap letterlijk wordt buitengesloten. Carol sluit zich op in het huis dat steeds meer het aanzien krijgt van een vesting. Kleine details verraden dat haar ervaring van de werkelijkheid gaat ontsporen. De vliegen op het rottende konijn. De druppende kraan. De beginnende hallucinaties, de schaduwen op de muur…. Binnen- en buitenwereld vloeien ongemerkt in elkaar over. Waan wordt werkelijkheid. Het kijken naar deze film wordt op zich zelf een bijna hallucinerende ervaring.

Lang is gedacht dat het filmische beeld een afspiegeling was van de echte wereld. Wie een film ziet kijkt naar een scherm en dat scherm fungeert als een spiegel. Deze spiegel weerkaatst niet het licht uit de echte wereld, maar vervormt haar in de ondoorzichtige mediale barrière, die eigen is aan het medium zelf (in dit geval het bewegende filmbeeld). Deze theorie is mimetisch van aard. Ik zie een auto door de straat rijden. Die auto heeft ooit in de echte wereld gereden en verbeeldt nu iets anders in een filmverhaal.

Deze theorie klopt niet. Het gaat bij het filmbeeld niet om de tegenstelling tussen ‘filmbeeld als spiegel van de echte wereld’ en de ‘echte wereld’, maar om de tegenstelling tussen ‘een actueel veld’ (bewustzijn) tegenover een ‘virtueel veld’ (bewegend filmbeeld). Tussen die twee polariteiten kunnen zich allerlei verknopingen gaan voordoen, als een film daadwerkelijk wordt vertoond. Dan voltrekken zich allerlei processen tussen het bewegende filmbeeld en het actuele bewustzijn van de kijker. Deze mentale processen zijn zeer complex van aard. Het zijn een soort verknopingen die voortwoekeren in de actualiteit.

Laatst heb ik Repulsion nog eens teruggezien en vooral op het decor gelet. De stad, het verkeer, de auto’s. Ik probeerde me de locaties voor te stellen. Waar precies in Londen heeft het appartement gestaan? Is het daar nu nog terug te vinden? Op internet vond ik een site met foto’s van filmlocaties. Zo ook een paar foto’s van de wijk waar Repulsion zich afspeelt. Opeens besefte ik dat deze foto’s in feite niets te maken hebben met de beelden die de film in mijn herinnering heeft achtergelaten. Het decor van Repulsion is niet in Londen terug te vinden, maar zit in mijn hoofd. Ook literatuur speelt zich – net als film – vooral af in het hoofd van mensen, in casu: lezers af.  In uw hoofd dus, u die dit leest en nog steeds niet besloten hebt om daarmee te stoppen.

STOP

De beelden die de roman – die u nu aan het lezen bent – bij u oproept, raken bij ieder van u verknoopt met persoonlijke herinneringen en associaties. Ze kunnen ook elk moment worden geactualiseerd en in een nieuw netwerk worden verknoopt met andere beelden. Zoals een film in feite niet op het witte doek bestaat of in de werkelijkheid zelf, maar in het hoofd van de bioscoopbezoeker, zo is een roman in wezen een virtueel netwerk van collectief verbonden mentale beelden die voortdurend nieuwe verbanden aangaan. Dat proces gaat naar door……Dat gaat maar door…..

Aha, nu weet ik het weer! Dit was die eerste zin waar ik steeds maar niet op kon komen:

All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy

Ik wil een roman schrijven over het schrijven van een eerste zin van een roman. Maar ik blijf steken in de eerste zin. 

Net als in de film. 

Ik wilde eigenlijk dat het nog niet naar buiten zou komen, maar ik kan het niet langer voor me houden. Sinds enige tijd ben ik bezig met het schrijven van een roman.

(Ad infinitum)

Reageer

De schrijver als depressiemachine

De zoon van Wilhelm Reich schreef in 1973 een boek getiteld The book of dreams. Dat boek ging over zijn vader die een merkwaardige geleerde was die op het eind van zijn leven een quasi-occulte theorie over ‘orgonen’ ontwikkelde, een soort kosmische energie die niet alleen in het universum maar ook in de mens zelf aanwezig is en die op allerlei manieren te manipulerenn valt. Door middel van rare machines bijvoorbeeld, waardoor mensen genezen konden worden van verkeerde energiestromen. De tegengestelde energie van de ‘orgone’ was een soort dodelijke energie.

Reich bouwde ook een regenmachine, waarmee hij orgonen-stromen in de atmosfeer kon beïnvloeden, zodat er kunstmatig regen werd opgewekt. Dat was de zogeheten ‘cloudbuster‘. Hij wist zelfs Albert Einstein over te halen om samen met hem experimenten uit te voeren met een kleine orgonen-accumulator. Deze proeven zouden de Tweede hoofdwet van de thermodynamica onderuit moeten halen, die stelt dat de entropie van een geïsoleerd systeem, dat niet in evenwicht is, altijd zal stijgen.

Het is echter nooit gelukt om dit proefondervindelijk te bewijzen. Maar Reich liet zich niet uit het veld slaan. Integendeel, zijn ideeën werden steeds extremer. Het was ook de tijd van de koude oorlog en de heksenjachten op alles wat communistisch en staatsgevaarlijk was. Uiteindelijk werd Reich gearresteerd en werd het hem ten strengste verboden om nog langer over zijn wonderlijke theorieën te publiceren. Kennelijk zag men er toch een zeker gevaar in. Stel je voor dat het zou uitlekken naar de Russen dat je zomaar regen kon opwekken.

Deze geschiedenis inspireerde Kate Bush tot de song Cloudbusting die in 1985 uitkwam met de beroemde clip waarin Donald Sutherland de rol speelt van Wilhelm Reich. Kate Bush zelf speelt de rol van zijn zoon Peter. Je ziet zelfs even een glimp van The book of dreams dat de vader in zijn zak heeft zitten. In de songtekst valt het woord ‘organon’ in plaats van ‘orgonon’.

Hoe kom ik hierop? Het zal wel iets met mijn droom van vannacht te maken hebben. Hoewel, ik had helemaal geen dromen vannacht. Ik krijg ze in ieder geval niet meer naar boven. Het fixeren van een droom vergt een speciale techniek die ik nog niet geheel onder de knie heb. Zo heb ik gemerkt dat ik mezelf niet moet omdraaien als ik wakker word. Juist op dat moment schiet de droom weg. Ik zie dan nog een flard of beter gezegd een vage contour, zonder de inhoud meer scherp te krijgen. Dat op zich al is een vreemd gegeven. Hoe kan het zo zijn, dat ik me vaag een verhaal herinner, zonder dat ik weet waar dat verhaal over gaat?

Het is zelfs zo dat ik me soms iets herinner, terwijl ik niet weet wat het is. Alsof er een lege huls in je brein terugkeert, terwijl de invulling nog moet komen. Je hoort de melodie van een liedje maar je weet de woorden niet. Zo is het ook vaak met dromen. Ze hebben iets weg van muziek. De structuur verloopt anders dan de alledaagse werkelijkheid. Er is geen oorzaak en gevolg. Geen logisch tijdpad. Geen eenheid van ruimte. Alles loopt door elkaar, maar toch is er iets wat alles bijeenhoudt. Wat is dat dan?

Ik onthoud kennelijk eerst een grondpatroon of grondtoon, een soort gevoelsmatige onderlegger, waar een sfeer of stemming in vastgelegd is. Zo’n beetje als de eerste verflaag die een schilder aanbrengt op het doek alvorens de voorstelling met een grote kwast aan te geven. Die grondtoon van vannacht was somber, dat weet ik nog. Toch komt er, nu ik mijn blog begin te schrijven, iets bovendrijven op een bijna proustiaanse manier als een mémoire involontaire. Als ik mijn vage herinneringen wat meer probeer te focussen zie ik het volgende voor me. Mijn droom ging niet over een machine waarmee je regen kunt maken, maar waarmee  depressies kunt genezen. Het was een wonderlijk verhaal, maar hoe het precies ging weet ik niet meer. Wel is er een aanleiding voor mijn droom, en die heeft te maken met een passage uit een brief van Vestdijk die ik gisteren las. Daarin schrijft Vestdijk het volgende.

‘Opdat je je niet nodeloos ongerust make, schrijf ik je even over mijn 
gezondheidstoestand. In mei en juni heb ik weer eens een depressie 
gehad, zonder enige aanleiding, vandaar de term ‘endogene depressie’, zoals ik die van mijn zeventiende jaar af gehad heb. Je zuivere rotzooi, hoor, maar het leven loopt alleen gevaar, als je je van kant maakt, 
wat trouwens vaak genoeg gebeurt. Met het oog op deze kans ‘behandelden’ de H.H. artsen mij met opium, wat verder natuurlijk niets uit
richtte. Later kwamen de klootzakken op het idee van de ‘elektro- 
shocktherapie’. Heb ik ook gehad, in ’54 hebben de idioten me 12X 
lens geslagen en ‘genezen’ naar huis gestuurd. Nu, ik wás genezen, 
want ik was mijn geheugen kwijt, zodat ik thuis niet eens meer wist 
waar de plee was. Depressie was ook weg, fijn. Na 3 weken keerde het 
geheugen terug, zodat ik weer zonder leiding schijten en pissen kon, 
maar de depressie kwam ook terug. Dank u, dokter.’

Vestdijk schreef dit in een brief aan Geert Lubberhuizen op 1 augustus 1969. De psychische gesteldheid van Simon Vestdijk blijft mij integreren. Hoe kun je, als je zo vaak met een depressie te kampen hebt, toch zo productief zijn als schrijver? Er wordt wel beweerd dat Vestdijk zo veel schreef om zijn depressies te bezweren. Dat is onzin natuurlijk. Maar wat dan? Had hij soms een bipolaire stoornis zoals dat tegenwoordig heet? Of was het schrijven voor hem een paardenmiddel tegen de steeds weer  terugkerende somberheid. De schrijver als depressiemachine.

Ik ben geen psychiater maar ik waag te beweren dat bij Vestdijk sprake is geweest van cyclothymie. Dat is een bipolaire stoornis, waarbij de stemmig periodiek wisselt van euforie naar depressie zonder extreme psychotische uitschieters naar beneden of naar boven. Wel is het zo dat Vestdijk langdurige periodes van diepe depressie heeft gekend. In het brede scala van de bipolaire stoornissen zijn vele varianten mogelijk, zo heb ik inmiddels begrepen. Onderstaand schema vond ik in het boek van Arnoud Tanghe en Paul Vanhaeren, Anders, geestelijke gezondheidszorg, deel 1 (1996).

Schermafbeelding 2016-01-07 om 19.41.01

Ergens in dit schema moet de psychische gesteldheid van Vestdijk wellicht te situeren zijn. Zelf heb ik ongeveer twintig jaar van mijn leven last gehad van een manisch-depressieve golfslag. Er zat een zekere regelmaat in. Zo om de drie jaar raakte ik in een manische roes van activiteiten om daarna terug te vallen in een periode van depressie. Het begon allemaal in de eerste week van januari 1966,  toen ik plotseling weggleed in een hypomane toestand die na een week omsloeg in een psychose. Je kunt ook vanuit een depressie in een psychose schieten, zo las ik later, maar dat is mij gelukkig nooit overkomen.

Vestdijk heeft nooit een psychose gehad, voorzeker ik weet, maar hij is wel behandeld met elektroshocks, in 1954, toen hij werd opgenomen in het ziekenhuis in Utrecht. Daar kwam hij de professor tegen bij wie hij had willen promoveren met een proefschrift over de angst: professor Rümke. Vestdijk schrijft dat Rümke hem ook een slaapkuur voorschreef, maar hij wilde maar niet in slaap vallen. Toen Rümke beweerde dat een slaapkuur ook wel eens wil helpen als de patiënt niet sliep, heeft Vestdijk hem midden zijn gezicht uitgelachen. Hij vond dat een bespottelijke gedachte.

Zelf ben ik in 1966 ook behandeld met een slaapkuur. Toen ik in maart 2015 – in het kader van de Boekenweek die dat jaar aan het thema ‘waanzin’ was gewijd – een lezing mocht houden in de Broerekerk in Zwolle, sprak ik na afloop met de directeur van de GGZ-Overijssel. Zij vertelde mij dat alle middelen waarmee ik destijds behandeld ben – de slaapkuur, maar ook de medicijnen sordinol en trilafon – tegenwoordig als achterhaald worden beschouwd. Men is tot de conclusie gekomen dat deze middelen de symptomen van een psychose alleen tijdelijk kunnen dempen maar niet bijdragen aan een genezingsproces.

Vestdijk schijnt bij de behandeling van zijn depressies vooral baat te hebben gehad van het middel trofanil. Wonderlijk genoeg schrijft hij – voor zover ik kan nagaan – nergens over de genezende werking die muziek op een depressie kan hebben. Terwijl hij toch alles wist van muziek. Oliver Sachs heeft in zijn boek Musicophilia overtuigend aangetoond hoe heilzaam muziek kan zijn voor mensen met een bepaalde neurologische aandoening.

Dat brengt  mij terug bij Kate Bush, want met haar is iets bijzonders aan de hand als het gaat over depressies. Haar muziek heeft het vermogen om een depressie te genezen. Het klinkt als een sprookje, maar het is echt waar. Sterker nog, het is mijzelf overkomen.

Een tijdje geleden zag ik een mooie documentaire over Kate Bush. Het ging niet over haar zelf, want ze is volkomen onbenaderbaar geworden, maar over haar meest fanatieke fans die een bijzondere band hebben met haar muziek. Zo vertelde een Amerikaanse professor in de filosofie, Peter Manchester geheten, dat hij helemaal weg was van Kate Bush. Hij was ooit door het horen van haar song Cloudbusting uit een depressie geraakt die vijftien jaar had geduurd. Hij wees Kate Bush in een brief op de spelfout in de tekst van haar song en zo raakte hij met haar in contact. Hij adoreerde haar.

De muziek van Kate Bush heeft kennelijk die magische of spirituele kracht, waar sommige mensen heel gevoelig voor zijn. Ik herkende het verhaal, want ik ben zelf ooit uit een depressie ‘ontwaakt’ na het horen van Wuthering Heights van Kate Bush. Dat was in winter van 1978.

Na mijn afstuderen was ik halsoverkop van Amsterdam naar Leeuwarden verhuisd. Een paar maanden ging het goed, maar daarna raakte ik in een diepe depressie. Ik dacht: dit wordt nooit wat hier in Friesland. Vanaf januari zat ik thuis in een groot huis in de nieuwbouwwijk Aldlân. Ik voelde mij in een fuik beland. Vluchten kon niet meer. Ik zat voor eeuwig gevangen in een uithoek van het land. En dat in een winter waar geen eind aan kwam.

Dood wilde ik. Dit was het dan. Uiteindelijk aan de trilafon. Langzaam kwam er weer wat leven van binnen. Op een goeie dag – het was in april – hoorde ik Kate Bush op de radio. Een schok van herkenning. Ik was Heathcliff! Ooit had ik Wuthering heights van Emily Brontë gelezen, omdat Camus erover geschreven had. Camus zag Heathcliff als een rebel, wiens gedrag gestuurd werd door de waanzin, niet omwille van een gevoel van onderdrukking, maar door een intense liefde waarin hij zich misleid voelde. Hij stelde zijn liefde boven God en vroeg de hel om verenigd te worden met zijn geliefde.

Nu begreep ik pas wie Heathcliff werkelijk was en wat hij gevoeld had. Hoe zijn leven in brand stond. ‘Oooh it gets down, poor Heathcliff…‘ Ik klom omhoog uit een diepe spelonk in mijzelf. De profundis. Daarna leek de wereld weer als nieuw. Tenminste voor een tijdje. Kate Bush kon heel hoog zingen. Zo hoog had ik eigenlijk nog nooit iemand horen zingen. Hemelhoog juichend en dodelijk bedroefd…

Deze hele geschiedenis heeft kennelijk vannacht door mijn hoofd gespookt. Er was een grondtoon die alles bijeenhield. 

Geen reactie mogelijk