Hans Kraan (1948-2019)
Hans (rechts) en ik in 1960 ( zie ook mijn blog Klassenfoto)
Vanochtend hoorde ik dat Hans Kraan is overleden. Hij is een oude kameraad van mij die ik al ken sinds mijn jeugd in Amsterdam. Hans was al enige tijd ziek. Toen hij een paar weken geleden van de dokter hoorde dat er geen hoop meer was, antwoordde hij: ‘Tja, dan had ik maar geen mens moeten worden.” Die woorden waren typerend voor Hans. Maandag verschijnt er een rouwadvertentie in de Volkskrant, namens onze klasgenoten in klas B van het Ignatiuscollege (1960-1961) Sinds vijf jaar komen wij jaarlijks bijeen in Amsterdam. Nard Loonen heeft dit allemaal geregeld.
Hans groeide op in de Watergraafsmeer, evenals ik. Hij in de Wakkerstraat (een zijstraat van de Middenweg), en ik in de Johannes van der Waalstraat. Hans bracht zijn lagereschooltijd door op de Lidwinaschool op het Linnaeushof, ik op de Peetersschool in Oud-Zuid. Maar op het Ignatiuscollege troffen we elkaar. Beiden gingen we Nederlands studeren (hij maakte die studie af, ik niet).
In de zomer van 1971 vroeg hij mij of ik een kamer wilde huren in zijn huis. Hij woonde destijds in het huis waaruit zijn ouders in 1969 waren vertrokken. Hans woonde boven en ik sindsdien beneden, maar mijn kamer fungeerde vaak als huiskamer. De meest wonderlijke mensen kwamen hier over de vloer, onder wie nog al wat radicale marxisten uit Duitsland, van wie het me achteraf niet zou verbazen dat ze later bij de RAF zijn terechtgekomen. In Berlijn ontmoette Hans ooit ook Ulrike Meinhof, zo vertelde hij me later. In de Wakkerstraat kwamen ook theologen van diverse pluimage bij Hans op bezoek, zoals professor Ben Hemelsoet, bij wie Gerard Reve examen moest doen voor zijn toetreding tot de rooms-katholieke kerk in 1966
Hans was de oprichter van de jeugdsociëteit Omega. Op 27 april 1967 vond de oprichting plaats, ’s avonds bij Annet Haring thuis in de Röntgentraat. Op die dag werd ook Prins Willem-Alexander geboren. Samen met Hans organiseerde ik in 1969 de bezetting van onze parochiekerk, de Martelaren van Gorkum, aan het Linnaeushof. Die bezetting vond plaats in de Paasnacht, op 6 april 1969.
Vorige week dinsdag heb ik Hans nog opgezocht in zijn woning in de Bijlmermeer. Daar overhandigde ik hem de sleutel van onze parochiekerk, die ik daar in 1969 uit de sacristie gestolen heb. “Moet ik die meenemen in de kist?” vroeg Hans. Maar later bedacht hij ook zelf, dat zo’n sleutel misschien nog wel van pas kon komen als Petrus hem bij de hemelpoort onverhoopt de toegang zou weigeren. Van Hans kreeg ik een plastic duivel mee, die hij ooit van Ben Hemelsoet had gehad, die hem op zijn beurt hoogst persoonlijk van Gerard Reve had gekregen.
Hans en ik op het voetbalcomplex van RKAVIC in 1963
Enige tijd geleden ontving ik van Hans onderstaand verhaal met herinneringen aan de jonge Johan Cruijff. Als eerbetoon aan Hans plaats ik het vandaag nogmaals op mijn blog. Het geeft goed de sfeer weer in de Watergraafsmeer van eind jaren vijftig, waar voor opgroeiende jongens honkbal haast nog belangrijker was dan voetbal. Ook ik heb als jongen zowel gehonkbald als gevoetbald, evenals Hans en Johan Cruijff. Johan was een buurtgenoot van ons, al lag Betondorp dan wel aan het einde van de Middenweg, tegenover het oude Ajaxstadion. Ik heb Johan Cruijff als jongen nooit ontmoet. Hans wel. Dit was zijn verhaal:
*
Mijn vader nam mij al heel vroeg geregeld mee naar thuiswedstrijden van Ajax in De Meer. De eerste keer moet rond 1955 zijn geweest, toen ik zo’n zeven jaar oud was. Soms kocht mijn vader het officiële wedstrijdprogramma “Rood-Wit Thuis”. Ik moet ergens nog één zo’n programmaboekje hebben. Voor de opstelling was zo’n boekje niet nodig, want die stond meestal vast. Jarenlang stond Eddy Pieters Graafland in het doel en werd de achterhoede gevormd door Ger van Mourik (rechtsback), Wim Andriessen (‘stopperspil’) en Cor Geelhuizen (linksback). Merkwaardig genoeg herinner ik me ook de namen van enkele andere spelers nog: Piet Ouderland, de aanvaller Donald Feldman, rechtsbuiten Piet(je) van der Kuil, en spits Wim Bleijenberg. Enkele malen heb ik ook Rinus Michels als bonkige spits zien spelen. Soms stond op de linkervleugel Willy Schmidt, een wat kwetsbare, beetje bangige speler, een beetje zoals later Jesper Gronkjaer. Op de staantribune werd Willy Schmidt steevast “Juffrouw Schmidt” genoemd.
Wakkerstraat (foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam)
Het zal 1958 zijn geweest. Mijn vader had nog de fietsenwinkel in de Wakkerstraat, nr. 5. Twee huizen verder in de straat, op nummer 9, was de kapperszaak van Co Leurs. Mijn vader ging er elke zaterdag zijn haar laten knippen – niet omdat hij zo nodig naar de kapper moest, maar omdat het in de zaak altijd dikke pret was. Co Leurs kon verschrikkelijk geestig zijn en vooral als zijn assistent Piet hem op zaterdag kwam assisteren, werd het altijd een dolle boel. Zowel Co als Piet kwam oorspronkelijk uit Muidem, waar Poet ook als gids rondleidingen in het Muiderslot verzorgde. De twee hebben talloze practical jokes uitgehaald en menigeen in de buurt voor schut gezet.
Met de beide zoons van Co Leurs, Jack en Jan Dick, heb ik heel vaak gespeeld – gevoetbald vooral, maar later ook gehonkbald – en veel gelachen. Beide jongens zijn later belangrijke honkballers geworden bij de Haarlem Nicols en het Nederlands team – Jack als catcher en Jan Dick als werper. Jan Dick is na zijn actieve loopbaar jarenlang coach geweest, zowel van de Nicols als van het Nederlands team.
Hun vader, Co Leurs, nam in 1958 als jeugdleider/coach een schoolteam onder zijn hoede. Het ging om het schoolteam van de Groen van Prinstererschool, een lagere school aan de Zaaiersweg in Betondorp. Het elftal nam deel aan het traditionele Paastoernooi voor scholen ,een enorm toernooi waaraan destijds elk jaar enkele honderden schoolteams in alle leeftijdsklassen deelnamen.
Op een ochtend kwam Co Leurs de fietsenwinkel van mijn vader binnenlopen. Hij zei tegen mijn vader: “Zeg Kraan, je moet vanmiddag die rare fietsenwinkel van je maar eens een paar uurtjes dichtgooien en naar dat elftalletje van mij komen kijken. Want wat ik daar heb rondlopen, dat heb jij nog nooit op een voetbalveld gezien.” Mijn vader vroeg waar de wedstrijd gespeeld werd, en hoe laat. Ik mocht enkele uren later op mijn kleine Pon-fietsje met hem mee.
We reden, zoals altijd, de straat uit, dan de James Wattstraat richting Amstelstation. Dan sloegen we linksaf de Schagerlaan in, een klein, landelijk weggetje, dat inmiddels tussen de nieuwe bebouwing nauwelijks meer is terug te vinden. De Gooise Weg was nog niet aangelegd, er lag jarenlang alleen een dijklichaam waar later de weg op werd aangelegd. We staken de Hugo de Vrieslaan over en kwamen via de Fizeaustraat bij Sportpark Drieburg. Voorbij het terrein van JOS (waar later Rinus Michels trainer zou worden) sloegen we rechtsaf, de Kruislaan in. Even verderop: ging het linksaf, het Drieburgpad op, dat tussen de voetbalvelden van het complex doorliep.
Drieburgpad in de Watergraafsmeer, met op de achtergrond de contouren van het Amstelstation en in de verte de koepel van Sint Willibrorduskerk aan de Amstel ( foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam)
Voetbalvereniging “J.O.S.”, Drieburgpad Watergraafsmeer (foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam)
Voorbij het eerste veld, zetten we de fietsen tegen een boom. Het eerste veld links was waar we moesten zijn. Het was het veld van T.I.W. (“Trainen is Winnen”). Zoals gebruikelijk als mijn vader ergens moest zijn, waren we ook nu te laat. We stelden ons op langs de lijn en mijn vader informeerde naar de stand: 3-0. De jongens van de Groen van Prinstererschool speelden in groene shirts en een witte broek. Hun tegenstanders (van welke school die waren, weet ik niet meer) droegen gele shirts en een zwarte broek. Opvallend was, dat de spelertjes in het groen-wit gemiddeld een kop kleiner waren dan die van het andere team.
Op het middenveld pikte een klein, spichtig spelertje de bal op. Hij gleed langs een tegenstander en passeerde achteloos nog drie of vier spelers, waarna hij de bal rustig langs de keeper in het vijandelijke doel schoof. Mijn vader verzuchtte: “Ach, dat is leuk voor die kleintjes. Toch nog 3-1.” Waarop een van de toeschouwers die voor ons stonden, zich omdraaide en zei: “Nee, meneer. Nu is het 4-0. Want die kleine sodemieter flikt dat elke keer.” “Die kleine sodemieter” was Johan Cruijff. Pas later heb ik me gerealiseerd wat een voorrecht het is geweest Johan al op zo jonge leeftijd voor het eerst te hebben zien spelen.
Rechter verdediger in het elftal was ene Wolbert Buitenhek, ongetwijfeld de slechtste verdediger waar Johan ooit mee gespeeld heeft. Hij woonde bij ons om de hoek, in de Simon Stevinstraat.
Jan Dick Leurs speelde in hetzelfde schooleftal. Naast Johan stond op het middenveld nog een geweldig spelertje: Wim (‘Pimmetje’) Verlaar, die nauwelijks voor Johan onderdeed. Johan heeft later wel eens gezegd: “Als Pimmetje dezelfde mogelijkheden had gekregen als ik bij Ajax, was hij een betere voetballer geworden dan mij”. Maar Pimmetje speelde bij De Geuzen (tegenwoordig De Geuzen/Middenmeer),die op Sportpark Voorland hun terrein hadden,net achter het toenmalige Ajax-stadion De Meer. Pim Verlaar heeft later wel enige tijd als profvoetballer gespeeld (ik meen bij Scheveningen Holland Sport), maar is nooit echt doorgebroken zoals Johan. Pim Verlaar is in 2007 veel te jong overleden.
Op de voorgrond: Sportpark Voorland. Daarachter het oude Ajaxstadion met daarboven Betondorp aan de overkant van de Middenweg. Helemaal bovenin: de Weespertrekvaart, met rechtsboven: Sportpark Drieburg met het terrein van J.O.S. (foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam)
Niet veel later, zo herinner ik me, ging ik met de broers Leurs ter hoogte van de Kruislaan zwemmen in de Weespertrekvaart. (Niemand zou het nu nog in zijn hoofd halen daar te gaan zwemmen). Johan Cruijff was er ook bij. Terwijl we even op de kant uitrustten, lag Johan nog in het water. Hij riep naar ons: “Kijk nou ‘s, d’r drijven Edammer kaasjes in de Weespertrekvaart.” Daarop dook Johan onder water, waar hij zijn zwembroek omlaag trok en zijn billetjes boven water uitstak. Toen hij even later proestend bovenkwam, vroeg hij: “En, hebben jullie die kazen zien drijven?”
Met de jongens van Leurs speelden we dikwijls honkbal, gewoon bij ons voor de deur in de Wakkerstraat. De putdeksel in het midden van de straat fingeerde als thuisplaat. Aanvankelijk gebruikten we een oude tafelpoot als knuppel. Echte handschoenen hadden we nog niet.
Op een keer stond Jack aan slag. Een van de ballen mepte hij een eind de straat in, maar hij liet de knuppel los, die vervolgens door de grote etalageruit van drukkerij Van der Linden knalde. De ruit viel compleet aan gruzelementen. Vanzelfsprekend maakten we ons uit de voeten: Jan Dick en Jack doken als een haas de kapperszaak van hun vader in, en ik de fietsenwinkel van mijn vader. Daarna mochten we niet meer in de straat honkballen. We verkasten naar het veldje achter de Van Outshoornschool in de Willem Beukelszstraat,op de plaats waar later de Kamerlingh Onnesweg zou worden aangelegd.
Johan Cruijff speelde als jeugdspeler bij Ajax, dat toen nog een honkbalafdeling had. Als honkballer heeft Johan ook in de nationale jeugdselectie gespeeld. Hij was ook in die sport erg goed.
Jan Dick en Jack Leurs werden enige tijd later lid van WVHEDW (op Voorland, vlak achter stadion De Meer) en daarna van OVVO, de honkbalclub die op Sportpark Middenmeer langs de Kruislaan speelde.
Bij WVHEDW ging ik wel eens naar het honkbal kijken, ook voordat de jongens van Leurs er speelden. Ik herinner me er een wedstrijd gezien te hebben. De wedstrijd herinner ik me, omdat ik er twee spelers zag die als honkballer weliswaar heel verdienstelijk waren, maar toch vooral om andere redenen bekende Nederlanders waren: de ene was Otto Sterman, Antilliaans acteur en voordrachtskunstenaar die ik kende van het TV-programma Oom Otto vertelt dat eind jaren vijftig populair was. De andere was Hugo Walker. Aanvankelijk was hij bekend als voetballer (hij speelde ooit één wedstrijd in het eerste van Ajax, maar kreeg nooit een profcontract). Als honkballer maakte hij na 1958 deel uit van het Nederlands negental, waarmee hij in 1962 de Europese titel won. Later was hij vooral bekend als sportverslaggever bij Sport in Beeld en NOS Studio Sport. Zowel Sterman als Walker hebben bij ABC gespeeld. Het moet dus een wedstrijd zijn geweest tussen WVHEDW en ABC.. Als kleine jongen vond ik het wel bijzonder zulke beroemde mensen van dichtbij te zien.
Honkbalwedstrijd OVVO op Sportpark Middenmeer, 1959. (foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam)
Op het veld van OVVO gingen we in 1958 en 1962 kijken naar het Europees Kampioenschap Honkbal, dat daar tweemaal is gehouden. Nederland, met Han Urbanus als werper, won bijna alle wedstrijden met grote cijfers, maar in de finale trof het – zoals vaker gebeurde – het sterke Italië. Vooral de werper van de Italianen,Giulio Glorioso (wat een prachtige naam!), maakte het Nederland dikwijls knap lastig. In de finale van 1958 wist Nederland Italië met 5-2 te verslaan. Zowel in 1958 als in 1962 werd Nederland Europees kampioen. Veel later, op het WPT in 2001, hebben Han Urbanus en Guilio Glorioso, voorafgaand aan de 100ste wedstrijd tussen Italië en Nederland,samen de eerste bal gegooid. Dit duo stond op 10 juli 1956 tegenover elkaar in het allereerste duel, dat tijdens het Europees kampioenschap werd verspeeld en door Oranje met 13-2 werd gewonnen.
Vanaf een bepaald moment ging Jan Dick Leurs geregeld naar Haarlem, waar hij als werper privé-trainingen kreeg van Herman Beidschat, de werper van de Nicols en het Nederlands team. Al snel was voor ons de lol van het honkballen er een beetje af. Als je aan slag was, stond je vaak tegenover Jan Dick als werper. Hij had geleerd buitengewoon gemene curve-ballen te gooien. Als je dacht hem te kunnen raken, dook de bal kort voor de thuisplaat naar links of naar rechts, zodat je in het luchtledige stond te meppen. Hij had er een lichtelijk vilein genoegen in af en toe een bal te gooien die zo afweek dat je hem hard tegen je lichaam kreeg. Dat kon flink pijn doen, maar Jan Dick had dan het grootste plezier.
In de Volkskrant van maandag 16 november 1964 las mijn vader het verslag van de wedstrijd GVAV – Ajax. Ajax verloor met 3-1, maar een 17-jarige debutant, van wie de naam in bijna alle kranten verkeerd gespeld werd, had voor Ajax gescoord. Mijn vader vertelde het me. Hij was niet verbaasd dat Johan al zo jong zijn debuut in het eerste elftal had gemaakt -hij had niet anders verwacht. Het was het begin van een grootse, ongeëvenaarde voetbalcarrière, Alles daarover is genoegzaam bekend. Mijn vader en ik hebben daarna Johan talloze malen in thuiswedstrijden van Ajax zien spelen en altijd zeer van hem genoten..
Ik zat inmiddels op de middelbare school en had geen contact meer met Johan gehad. Nog éénmaal heb ik hem mogen ontmoeten.
Het moet in 1987 of 1988 zijn geweest. Ik woonde toen al enkele jaren in Maastricht, waar ik als jeugdleider een elftal van de D’tjes van MVV onder mijn hoede had. We werden uitgenodigd om deel te nemen aan een Paas- of Pinkstertoernooi bij N.E.C. in Nijmegen. Ook Ajax nam deel aan het toernooi. Een van de eerste wedstrijdjes die we moesten spelen, was uitgerekend tegen Ajax. Mijn oudste zoon speelde ook bij MVV mee. Hij kan nog steeds nauwelijks geloven dat hij ooit tegen Ajax heeft gespeeld. De wedstrijd duurde maar 20 minuten. Het werd 5-0 voor Ajax. We hadden werkelijk geen schijn van kans.
Aan het begin van de middag gonsde het complex van het gerucht dat ook Johan Cruijff aanwezig was. Ik wilde ook een van de volgende wedstrijdjes van Ajax bekijken en liep naar het veld waar die gespeeld werd. Ik zag dat Johan een paar meter voor me liep. Ik ging naast hem lopen en sprak hem aan. “Dag Johan, herinner jij je de naam Wolbert Buitenhek nog?” Hij keek verbaasd op, knikte en moest lachen. “Ja, die herinner ik me nog wel”. Nu het ijs was gebroken, ontspon zich een heel genoeglijk gesprek. Op de tribune zat ik tijdens de wedstrijd van Ajax anderhalve meter naast Johan. Ook Jordi speelde in het elftal. Op een gegeven moment (‘uno momento dado’) kreeg een van de spelertjes van Ajax van heel dichtbij een keiharde bal midden in zijn gezicht. Het joch ging tegen de vlakte en bleef even versuft liggen. Het geruststellende commentaar van Johan: “Wees maar niet bang. Een hersenschudding kan het bij hém dus nooit zijn”. Iedereen die rondom Johan zat, moest vreselijk lachen.
Het was de laatste keer dat ik Johan in levenden lijve heb ontmoet.