Cool water

Reageer

Homeward Bound

Centraal Station Amsterdam, hedenmiddag 13.00 uur

Reageer

Om de Dobben

Reünie Fryske Kultuerried in Restaurant Om de Dobben in Burgum, hedenochtend 12.00 uur.

Reageer

Zoltin Peeter 1942-2019

(foto Karen Bies, Omrop Fryslân)

Afgelopen woensdag overleed de kunstenaar Zoltin Peeter. Het was een aangekondigde dood, want de Leeuwarder Courant besteedde er vorige week al ruimschoots aandacht aan. Ik kende Zoltin al sinds 1970, toen we beiden begonnen aan de studie kunstgeschiedenis in Amsterdam. Zoltin hield daar al na een jaar mee op, om zich nadien volledig aan de actieve kunstbeoefening te wijden.  Eind jaren zeventig kwam ik hem opnieuw tegen toen bleek dat we beiden naar Friesland waren verhuisd. Vrienden zijn we nooit geworden, maar respect was er, zeker van mijn kant richting hem, voor zijn persoon en zijn werk.

Zoltin had een scherp oog als het gaat om het beoordelen van kunst. Dat heb ik door de jaren heen in meerdere jury’s en commissies  kunnen vaststellen. Zijn ruime ervaringen als docent aan de AKI zullen daar mede toe bijgedragen hebben. Daarnaast had hij veel belangstelling voor het werk van collega-kunstenaars. En dat kun je lang niet van alle kunstenaars zeggen. Er ging geen belangrijke opening voorbij of Zoltin gaf acte de présence. De laatste jaren werd hij allengs kritischer op het werk van anderen. Vorig jaar om deze tijd wilde hij me nog eens uitgebreid spreken. We spraken af op een terras in Leeuwarden. Zoltin had vragen over het concept dat ik bedacht had voor de tentoonstelling Tabula Rasa. Zo raakten we aan de praat over heden, verleden en toekomst. Het was de laatste keer dat ik hem echt gesproken heb. 

In 2010 werd aan Zoltin de Gerrit Benner-prijs toegekend. In zijn dankwoord was bij behoorlijk kritisch, niet in de laatste plaat over de prijs zelf. De volgende dag wijdde ik daar een weblog aan. Die tekst herhaal ik vandaag… als postuum eerbetoon aan een bevlogen kunstenaar.  

***

‘Over dertig jaar zal de Gerrit Benner-prijs de Zoltin Peeter-prijs heten’. Dat zei Zoltin Peeter gisteren in zijn dankwoord bij de uitreiking van de Gerrit-Benner-prijs. Hij speelde even met de initialen van de Friese meester: GB. Zo ondertekende hij ook. ZP zal het dan zijn. Dat wil zeggen: een prijs zonder poen. Want voor die paar schamele rotcenten die hert prijzengeld voorstelt kun je jezelf toch moeilijk een laureaat voelen. Zelf juryvoorzitter Lisette Pelser benadrukte dat nog eens in haar toespraak.  Her prijzengeld voor de Gerrit Benner-prijs is Gerrit Benner onwaardig, om over de laureaten maar te zwijgen. Dit is trouwens al voor de derde keer op rij dat de jury hier bezwaar tegen aantekent. En elke keer dankt de gedeputeerde de jury weer voor haar kritische bijdrage.  Wij zullen deze kritiek zeker meenemen in onze verder besprekingen. Zoiets zei Jannewietske gisteren. Zoiets wordt er elke keer gezegd. Maar er gebeurt geen ene moer.

Al met al was het en beschamende vertoning. Het zal je toch maar gebeuren dat je een prijs wint en de jury klaagt over het aantal inzenders. Het waren er slechts 31 geweest. Het jurylid Hans van Houwelingen, die overigens zelf niet aanwezig was, had me al eens eerder verteld dat de jury lang geaarzeld had of ze überhaupt wel een prijs toe moesten toekennen dit jaar. Uiteindelijk konden ze om het werk van Zoltin Peeter niet heen. En terecht, want hij is een integer kunstenaar die een respectabel oeuvre op zin naam heeft staan. Naar of dit werk nu een bijdrage levert aan de vernieuwing van de kunst in Friesland? Nou nee. Dat eerste criterium voorde beoordeling van de inzenders heeft de jury dan ook meteen naast zich neergelegd. Anders gezegd, ze hebben een heel andere prijs toegekend. Het werd in feite een oeuvreprijs, terwijl het moest gaan om een vernieuwende ontwikkeling die zich in laatste twee jaar heeft aangediend. Dat verwacht je een jong kunstenaar, die als winnaar uit de bus komt en niet – met alle respect- een ouwe rot in het vak zoals Zoltin Peeter.

Maar dat jonge talent dat is er nauwelijks en als het er is doet het niet meer mee. Alex Kooistra moet oppassen dat hij straks niet als de doodgeknuffeld eeuwig jong talent in het Friese Rosa Spierhuis belandt. Voor de tweede maal kreeg hij een eervolle vermelding en zelfs met het de obligate aanmoediging ‘vooral doorgaan!’. Als ik Alex was dan zou ik snel wegwezen. Maar dan een reeks eervolle vermeldingen valt er niet te behalen in Friesland. Als Fries schrijver kun je ook 243 keer de Rely Jorritsma-prijs winnen – en Durk van der Ploeg – heeft dat ook ooit es gedaan, zo heb ik me laten vertellen, maar daar schiet je natuurlijk geen ene moer mee op.  Behalve die paar tientjes dan, waarvoor je eens goed uit kunt gaan eten. Nee, wegwezen Alex. Ga naar Berlijn, Londen of voor mijn part naar Rotterdam, maar hier in Friesland is verder geen eer meer te behalen, behalve dan prijzen zonder poen. 

Ook de tweedeling tussen oeuvreprijs en ontwikkelingsprijs moet verdwijnen, zo vindt de jury. Dat is ook een kritiek die al drie jaar boven komt drijven, maar waar niets mee wordt gedaan.  Bij de renovatie van het provinciale prijzenstelsel zal alles goed komen, zo hoor je op het Provinciehuis. Maar ik houd mijn hart vast. Prijzen uitreiken vinden gedeputeerden veel te leuk. Het begint er al mee dat je de prijswinnaar zelf mag opbellen. Jannewietske was zelfs even bij Zoltin thuis op het atelier geweest. Ze was er ook voor naar de kapper gegaan, want haar nieuwe windhoos-coupe was helemaal afgestemd op fjorden, watervallen, geisers en ander brûsplakken in het werk van Zoltin Peeter. Een echt noordelijk kunstenaar, wat wil je nog meer. Neo-romantiek on the rocks. Dat past wel bij het imago dat het provinciaal bestuur nastreeft.  Voor de goede verstaander van de toespraak van Jannewietske is er in cultuurland Friesland zwaar weer op komst. Het rijk gaat weer eens de broekriem aanhalen en we zullen op het scherp van de snede met elkaar moeten discussiëren waar het in kunst en cultuur eigenlijk over gaat. Prijzen zonder poen dus. Meer zit er niet in.

Nee, dan Gerard van Klaveren. Toen ik de jas al aan had, trok hij nog even aan mijn mouw. ‘Wij zien elkaar morgen weer!‘. Inderdaad vanmiddag opent Gerard de tentoonstelling van Zoltin Peeter bij Galerie Smarius in Gorredijk. Ikzelf mag dan een praatje houden over het werk van Dolph Kessler.Twee prijswinnaars bij elkaar, hoe kun je het verzinnen.  Als honorair consul van IJsland heeft Gerard iets met dit eiland on the rocks, vandaar dat hij gevraagd is. ‘Je gaat het toch niet over het bankwezen daar hebben?’ vroeg ik hem nog?’ Nee, dat zal niet gebeuren. ‘Krijg jij nou een IJsland-gevoel, als je dat werk van Zoltin ziet?’ vroeg  ik nog. Dat was gelukkig wèl het geval. Stel je toch eens voor, als jij het niet meer voelt, wie moet dat gevoel dan wel beleven. Een IJsland-gevoel zonder poen dus. Gelukkig kun je het dan altijd nog over Björk hebben. IJsland, ik denk dat ik er ook maar eens ga kijken. Je ziet er geen mens, dat heeft ook wel iets.    

ZIE OOK: OMROP FRYSLAN  

Reageer

De spiegel van de dood

Deze foto is gemaakt in Rome in 1966. Ik fotografeer een klasgenoot, die tegelijkertijd mij fotografeert. Het wonderlijke is dat die klasgenoot inmiddels niet meer leeft. Ik kijk hier in de spiegel van de dood, en dat in Rome. Elke katholiek wilde ooit vroeg of laat naar Rome. Bertus Aafjes had zelfs een voetreis gemaakt naar de heilige stad. De lang reis naar Rome was een pelgrimstocht van de ziel. Een ontdekkingstocht naar het binnenste van het geheugen van een gedeelde cultuur die in archeologische lagen al eeuwen lang lag opgestapeld.

Het meest eigene van Rome is misschien wel de gelaagdheid van de stad. Elk tijdperk bouwt onbevangen zijn nieuwe monumenten op de ruïnes van een verleden dat langzaam wegzakt in de grond. Die eigenaardigheid heeft Rome gemeen met oude begraafplaatsen. Ik heb me eens laten vertellen dat op de Parijse begraafplaats Père Lachèse wel tien lagen met graven onder elkaar liggen. Het verleden is gewoon weggezakt en het heden begraaft zijn doden er bovenop. Dat is eigen aan de cultuur. Het is ook eigen aan de mens.

Ook de dood is eigen aan de mens. De dood houdt de mens een spiegel voor, de speculum mortis. Het is een aanblik die angst inboezemt. We leven echter in een tijd die geen angst meer kent voor de dood, omdat de dood simpelweg wordt ontkend. Dat gaat natuurlijk goed voor zolang het duurt. Vroeg of laat slaat het noodlot toe. Vannacht droomde ik dat ik een vergadering bijwoonde. Er stonden hapjes op tafel, een bakje met kaas en een bakje met worst. De bakjes stonden in een houten dienblaadje waarop prominent het jaartal 1966 was te lezen. Daarnaast stond in sierlijke krulletters: ” Roma… Amor. Speculum Mortis. “

Aan de muur hingen sheets waarop met viltstift de plaatsen in West-Europa waren aangegeven waar tijdens de Koude Oorlog uitkijkposten waren gesitueerd, vanwaar men de Russen in de gaten kon houden. Bij elke plaats op de kaart stonden aantekeningen en ook bedragen genoteerd. Het was het storeyboard voor een tentoonstelling, zo werd mij verteld. De Koude Oorlog was geschiedenis, maar l’histoire se répète.

Mijn gedachten dwaalden af. Over honderd jaar, zo dacht ik, zijn we allemaal dood. Ik moest denken aan Jules Deelder die ooit een vergadering verstoorde met de uitroep: ‘Call the police, we all gonna die !’

Ik wilde gaan gillen, maar ik hield me in.

In de jaren zeventig had je een nieuwe therapie, de ’primal scream-therapy’ van een zekere Arthur Janov. Hij ging er vanuit dat elk mens gekweld wordt door onbestemde angsten en gevoelens die voortkomen uit de kinderjaren en die tot op hoge leeftijd kunnen opspelen. Veel van die angsten hebben betrekking op de dood.

Ook John Lennon ging bij Janov in therapie en componeerde daarna een aantal songs waarin hij meer schreeuwde dan zong. De dood vraagt erom om overschreeuwd te worden. Gillen van angst verdrijft zelfs de doodsangst. Ik bedacht me hoe het zou zijn, als ik nu zou gaan gillen. En opeens herinnerde ik mij dat ik wakker werd.. in mijn droom.

Ik stond voor een groot meer dat gevuld was met alle tranen van de wereld. Het was volle maan. Zijn bleke gestalte weerspiegelde zich in het water. Geen briesje wind. Doodstil. Diep in mijzelf hoorde ik de oude, vertrouwde stem van mijn moeder. Ze sprak over religie. Toen ze nog leefde heb ik haar daar nooit over gehoord. Ze zei het volgende:

‘Religie is niet wat de mensen ervan zeggen. Het is geen leer, geen dogma, geen waarheid waarin je kunt geloven of niet geloven. Religie is een houding tegenover het onmetelijke, het geheim, het heilige. Religie is waar je nu staat aan de oever van dit meer. Alles komt goed, daar moet je op vertrouwen.’

Ik was ontroerd en liet mijn tranen de vrije loop. Zelfs het meer werd beroerd en nam nu ook mijn tranen in zich op.

Reageer