‘Lykas oeral yn Europa’, zo heet het essay van Abe de Vries (zie foto), dat gisteren verscheen op Farsk. Het gaat over literatuur en engagement naar aanleiding van een aantal stellingen van Jabik Veenbaas in zijn boek ‘De lêzer is in duvel.’ Eigenlijk gaat het over veel meer, maar dat doet er nu even niet toe. Voor mij is het een interessante tekst om te lezen, vooral omdat ik mij in de afgelopen tijd – op verzoek overigens van Abe de Vries – ook een beetje in deze materie heb verdiept. Het resultaat hiervan verschijnt in het eerstvolgende nummer van Farsk.
Ik heb het idee in een wonderlijk debat te zijn beland. Heel lang is er nauwelijks sprake geweest van een filosofisch georiënteerde reflectie over kunst en literatuur in Fryslân. Nu opeens gaan er allerlei lampen branden. De afwezigheid van bepaalde tendensen ( het postmodernisme in de jaren tachtig) of het eenzijdig aanhouden van andere tendensen ( het formalistisch engagement van de naoorlogse ‘existentialisten’) creëert kennelijk een behoefte om het beeld van het verleden te corrigeren. Dat is een operatie die mij deels boven de pet gaat, omdat ik te weinig ben ingevoerd in de naoorlogse Friese literatuur. Anderzijds herken ik in deze operatie een soort inhaalmanoeuvre in de derde versnelling met alle gevaren van dien. Te snel opstijgen uit diepe wateren kan immers ook tot caissonziekte leiden. Ik kan hier niet uitgebreid ingaan op het essay van Abe de Vries, maar drie eerste indrukken moet ik toch even kwijt:
- Argumenten uit een actuele, internationale context van literatuurkritiek worden ingeplant op de ‘vertraagde’ situatie in Fryslân . De titel ‘Lykas oeral yn Europa’ lijkt me dan ook eerder een wens dan een constatering te zijn.
- Het kunst- en literuurklimaat in Friesland wordt nog altijd primair gekenmerkt door ‘de gelijktijdigheid van het ongelijktijdige’. Om die reden heeft het naar mijn smaak weinig zin om een eerdere generatie met terugwerkende kracht te kapittelen of de les te lezen. Dit kan alleen maar tot meer spraakverwarring leiden.
- Een kennelijk ontstane verwarring wordt aangegrepen voor een pleidooi voor een correctie (‘decentrering’) van het begrip ‘vernieuwing’ dat te eenzijdig met één bepaalde generatie verbonden zou zijn geraakt, waardoor de eerdere ‘vernieuwingen’ (?) van de jaren 1935-1955 zouden zijn ondergesneeuwd. Dit lijkt me te veel hooi op de vork. Een vermeende restauratie binnen de recente ‘renaissance’ in de Friese literatuur kan dan al gauw tot ‘wishfull thinking’ gaan leiden.