Slavoi Žižek
“Toen Augustinus het christendom, de godsdienst van de liefde, tegenover het jodendom, de godsdienst van de angst, plaatste en hij de overgang van het jodendom naar het christendom voorstelde als de overgang van angst naar liefde, projecteerde hij (opnieuw) op het jodendom het miskende oergebaar van het christendom zelf – wat het christendom door de verzoening in liefde tracht te overwinnen is het eigen constitutieve exces, de ondraaglijke angst die opkomt door de ervaring van de onmachtige God die heeft gefaald bij Zijn scheppingsarbeid.”
In deze wat duistere pasage van de Sloveense filosoof Slavoi Žižek in zijn boek “Geloof’ zit het drama van de moderne tijd gevat. Het is het drama waar Nietzsche op wees met zijn dolle mens die op klaarlichte dag een lantaarn opstak, de markt op ging en onophoudelijk riep: ‘Ik zoek God, ik zoek God! Hoe hebben wij God kunnen doden? Hoe hebben wij de zee leeg kunnen drinken?’ Dit drama voltrekt zich in de grote ontkenning (eerst in het christendom en daarna in de moderne wetenschap) van wat Žižek ‘het eigen, constitutieve exces’ noemt. Het is de existentiële en ondraaglijke angst voor een onmachtige god, de kluns, de beunhaas die deze wereld ooit in elkaar heeft gezet of het wiel voor het eerst deed wentelen. Een moderne angst die eindigt in de ‘lege plaats van God’ die op allerlei manieren opnieuw gevuld dreigt te worden. Eerst door de collectieve verdoving van het fascisme en tegenwoordig door de mediale narcose van de spektakelmaatschappij.
De ondraaglijke angst voor een onmachtige en uiteindelijk afwezige God is een angst die telkens weer opduikt, vooral op die momenten, wanneer hij met meest wordt verdrongen. Het christendom heeft de ‘agapè’ overschat. Door gelovig te wandelen in de eenvoud van het hart zou alles goed komen met mens en wereld. Mooi niet dus. Daarmee werd de existentiële angst immers fundamenteel onrecht aangedaan. Door de ontkenning dat het kwaad een eigen realiteit is gaat er iets grondig mis. Het is een tragische misvatting te menen dat het kwaad slechts ‘het ontbreken is van het goede’ (privatio boni) is, wat Augustinus beweerde, toen hij de religie van de liefde definitief inwisselde voor de religie van de angst. Zo werd iets voor eeuwen ontkend, dat pas opnieuw aan het licht kwam bij de aanvang van de moderne tijd.