Rembrandthater

We worden dit jaar tot onze strot volgepropt met Rembrantfestiviteiten. In het hele land zijn tentoonstellingen te zien over Rembrandt en zijn tijdgenoten. In Sint Annaparochie is de oude meester opnieuw in het huwelijk getreden met Saskia van Uylenburgh. In Amsterdam is de Nachtwacht al in bronzen beelden tot leven gewekt. De merchandising is in volle gang. De musical ‘Rembrand’ zit eraan te komen en in Leiden is een Tijdlijn te horen, waarop Rembrandt in eigen persoon vertelt hoe het er 400 jaar geleden aan toe ging.

Als je niet van Rembrant houdt, dan zou je hem nu gaan haten. Gisteren werd ik gebeld door mijnheer Smet van de Wereldomroep. Ze zijn daar op zoek naar een Rembrandthater. Op zaterdag 15 juli vindt in de Lakenhal in Leiden een openbare discussie plaats over zin en onzin van de Rembrandt herdenking. Op die dag is het exact 400 jaar geleden dat de maestro in Leiden geboren werd. Kortom: het moment suprème van het nationale Rembrandtcircus. Iemand moet deze doorgeslagen gekte toch eens door kunnen prikken. Maar wie? Zo kwamen ze bij Thom Mercuur terecht en die schoof dit klusje weer door naar mij.

‘Bent u een Rembrandthater?’, vroeg mijnheer Smet…. Ik heb geprobeerd een genuanceerd antwoord te formuleren. Zo hoorde mezelf praten over de collectieve behoefte aan iconen uit de vaderlandse historie, over Rembrandt als wereldmerk in de hedendaagse massacultuur, over de cohesie in de samenleving die door dit soort massale festiviteiten bevorderd wordt en over de nationale mythen van de negentiende eeuw die een doorstart beleven in de hedendaagse mediacultuur.

‘Maar wat vindt u dan van Rembrandt zelf?’, vroeg mijnheer Smet, ‘Was hij nu echt zo’n genie als ze ons nu doen geloven. En weer probeerde ik de nuance te vinden. ‘Rembrandt was een groot kunstenaar’, zei ik met de stem van iemand die het weten kon. ‘Al hadden zijn tijdgenoten daar zo hun twijfels over. Hij kon niet eens goed tekenen, zo werd destijds van hem beweerd…. Maar toch, Rembrandt is Rembrandt. Dat gewone, dat menselijke, dat onbenoembare gevoel van het Joodse Bruidje dat op haar gezicht valt af te lezen. Nee, mijnheer Smet, een Rembrandthater ben ik niet. Ik heb wel een gruwelijke hekel aan al die knotsgekke flauwiteiten die er omheen worden bedacht.’

‘U hoort nog van ons’, zei mijnheer Smet.