In het eerste deel van zijn omvangrijke autobiografie doet de katholieke theoloog Hans Küng verslag van zijn ontmoeting met de beroemdste protestantse theoloog van de vorige eeuw, Karl Barth (rechts op foto). Zij troffen elkaar op 17 april 1964 in Bazel. Tot ontzetting van Küng liet Barth toen weten dat hij gestopt was met zijn inmiddels tot twaalf delen uitgegroeide ‘Kirchliche Dogmatik’. “Na 9185 bladzijden!”, zo voegt Küng hier aan toe met zijn Zwitsers gevoel voor precisie. “Bijna twee keer zo veel als de eveneens afgebroken ‘Summa Theologiae’ van Thomas van Aquino en negen keer zo groot als de voortdurend uitgebreide ‘Institutio Religionis Christianae’ van Calvijn.”
Dit soort zinnen brengen mij aan het duizelen. Sinds het Getto van mijn Roomse jeugd ben ik gefascineerd door het liefdevolle monnikenwerk van hedendaagse theologen. Theologie is volgens mij de patafysica van de moderne tijd: een soort schaduw-wetenschap die grenst aan het absurde. Theologen kunnen schrijven over onderwerpen als God, openbaring, dogma en overlevering met een ernst en toewijding alsof niet alleen hun eigen leven, maar ook het hele universum daar van afhangt. Die toewijding vind je nergens meer, zelfs niet binnen de ‘echte wetenschap’. Misschien alleen nog in absurde vormen van eigentijdse kunst, bij de nazaten van Dada. Alleen gekken en theologen nemen tegenwoordig God nog serieus.
Küng geldt als de grote kritikaster van het traditionele katholicisme. Sinds de jaren zestig heeft hij onvermoeibaar gewezen op de fascistoïde machtsmechanismen waarmee de curie in Rome dissidenten binnen de kerk stelselmatig tot zwijgen brengt. Die strijd heeft hij verloren. Uiteindelijk werd Küng zelf ook in de ban gedaan. In 1980 werd hij van zijn leerbevoegdheid ontheven. De huidige paus Benedictus XVI is een oude bekende van Küng. Met deze van oorsprong conservatieve havik binnen de katholieke kerk, is hij weer enigszins on speaking terms.
In zijn autobiografie laat Küng zien hoe de macht in Rome stevig in handen is van een kliek uiterst conservatieve, maar ook briljante theologen. Soms zijn ze ijdel en beroemd, soms ook volslagen onbekend. Zoals bijvoorbeeld de zeer begaafde Nederlander Sebastiaan Tromp, door wie hij begin jaren vijftig – in het Latijn – wordt ingewijd in de geheimen van de katholieke theologie. Tromp wordt algemeen beschouwd als de eigenlijke auteur van de beroemde encycliek van Pius XII ‘Mystici Corporis’ uit 1943.
Gisteren was paus Benedictus op bezoek in zijn geboorteland Duitsland. Benedictus waarschuwde tegen de hedendaagse doofheid voor God. “Wij zijn niet langer in staat God te horen”, zo stelde hij. “Er zijn teveel verschillende frequenties die de oren vullen”. Als er iemand doof is voor God, dan moet het wel deze paus zijn, zo dacht ik bij het lezen van deze woorden. Met geen woord wordt hier gerept over de crisis in de moderne theologie. Over het Middeleeuwse godsbeeld van het hedendaagse katholicisme. Over de structurele onmacht van katholieke theologen om naar andere theologen te luisteren.
Waarom verwees deze Duitser juist hier in Duitsland niet naar de grootste theoloog die zijn land heeft voortgebracht? Naar Dietrich Bonhoeffer die al in 1944 – met de luciditeit van een ter dood veroordeelde – er op wees er geen weg meer terug is naar de Middeleeuwse God. We zullen moeten leven in een ontheiligde wereld alsof er geen God bestaat. “‘De God die met ons is”, schreef Bonhoeffer, “is de God die ons verlaat”. Anders gezegd: God zou je alleen nog kunnen horen door stokdoof te worden voor God. En anders wel voor deze theologische prietpraat van een bejaarde prelaat uit het Middeleeuwse Rome.