De wereld op zijn kop
Toen ik in 1977 naar Friesland kwam waren heel wat kunstenaars mij voor geweest. Fryslân was in die jaren – meer misschien dan ooit – ‘it beste lân fan de ierde’ . In het voetspoor van Gerard Reve die al in 1964 in Greonterp neerstreek in huize Het Gras, kwam begin jaren zeventig een ware invasie van kunstenaars op gang. Zodanig zelfs dat Martin van Amerongen later verzuchtte dat in Fryslân achter elke graspol een kunstenaar woonde. Het was de tijd dat kunstenaars niet de hectiek van de grote stad zochten, maar de stad juist wilden ontvluchten.
Ze zochten de witte plekken op de kaart, daar waar je ogenschijnlijk niets geen invloed voelt van de cultuurvorming die juist in de stad zich het hevigst deed gelden. Het was het verlangen naar de onbesmette horizon, maar ook het heimwee naar het authentieke zelf, dat alleen in afzondering beleefd en geëxploreerd kon worden. In de jaren dat Nederland aan het bekomen was van de opkomende welvaart en de maalstroom van de jaren zestig werd Fryslân, waar het karige leven toch goed was geweest, voor menigeen een romantische idylle.
Voor kunstenaars werd Friesland een oase voor de verbeelding, het arcadië voor artistieke drop-outs en andere hemelbestormers. Velen van hen zitten hier nog altijd. Wonderlijk genoeg waren het vaak grafisch werkende kunstenaars die voorbij de Afsluitdijk neerstreken. Ze kwamen overal vandaan, zelfs uit Duitsland. Ook leerlingen van Joseph Beuys kozen juist de ruimte en de rust van Fryslân voor hun artistieke experimenten. Al met al ontstond zo een wonderlijk allegaartje van excentrieke zonderlingen en eigenzinnige avonturiers. In dat klimaat voelde ook Fritz Rahmann zich hier thuis. Samen met zijn partner Sylvia Steiger introduceerde hij de conceptuele kunst in Fryslân. Ze timmerden hier flink aan de weg, ook toen ze later uit elkaar gingen. Bijvoorbeeld in de geruchtmakende ‘Projectweek’, die in oktober 1978 in Leeuwarden plaatsvond, waar ook o.a. Niek Kemps, Ruudt Peters, Geert Duintjer en Oey Tjeng Sit aan deelnemen.
Op 6 augustus j.l. overleed Fritz Rahmann in Berlijn. Ik hoorde dat onlangs van Josse de Haan die nog altijd met hem was bevriend. Hij correspondeerde met hem en schreef over zijn werk in zijn boek “Kikkerjaren’. Voor zover ik weet is de dood van Fritz Rahmann in Friesland onopgemerkt gebleven. Ik leerde Fritz eind jaren zeventig kennen en heb hem daarna uit het oog verloren. Hij zat destijds in – wat toen heette – de ‘sectie beeldende kunst en architectuur’ van de Fryske Kultuerried. In dat voorname gezelschap werd langdurig vergaderd over allerlei zaken die de kunsten in deze contreien aangaan. Fritz hield niet zo van vergaderen. Ik kan me herinneren dat hij eens met zijn hoofd plat op de tafel ging liggen, toen mevrouw Fokma (ook zij leeft al niet meer) eens een ellenlange – maar uiterst grondig onderbouwde – klaagzang inzette over de alles wat de Friese kunstenaars – en met name haar echtgenoot – door de Fryske Kultuerried werd aangedaan.
Fritz had de uitstraling van een professor. Dat zou hij later ook worden aan een Duitse kunstacademie. Professor Fritz Rahmann. Zo herinner ik mij hem ook. Begin jaren negentig, toen hij inmiddels al een grote naam had verworven, kwam hij op een zondagochtend zomaar bij me thuis binnen vallen. Hij kwakte wat catalogi op tafel van recente tentoonstellingen en begon vervolgens een langdurig betoog waar ik met geen woord iets aan toe kon voegen. Telkens als ik probeerde iets te zeggen, was hij al weer van thema veranderd. Dit was geen converseren. Dit was doceren op zijn Duits: gründlich und pünktlich. Fritz gaf college en ik heb twee uur lang ademloos zitten luisteren.
Op de Documenta van Kassel in 1987 was hij een van de deelnemende kunstenaars. Zijn project ‘Watteau: Camerafahrten mit Automobil’ vond toen veel waardering. Fritz liet een auto rondrijden in een park in de stad dat ooit door Watteau geschilderd was. De ramen waren geblindeerd. De bestuurder en de steeds wisselende bijrijder uit het publiek zagen de buitenwereld in het interieur van de auto, maar dan op zijn kop geprojecteerd. De auto was letterlijk omgetoverd in een rijdende camera obscura, doordat het licht alleen door een klein gat naar binnen kon vallen. Zo ontstond een ‘live’ camera, waarin zowel de film als het maken daarvan simultaan werden getoond. De omstanders waren personages geworden in een virtuele wereld die tegelijk ook echt was. Het park werd kunstwerk, het schilderij van Watteau werd de werkelijkheid zelf. Fritz Rahmann hield ervan om de wereld – heel subtiel – voor even op zijn kop te zetten.