“Door het beeld dat ik, al moeizaam voortvragend, opbouwde, werd ik ongelooflijk geil, bijna tot aan die gloed toe, waarbij het verlangen nauwelijks nog lichamelijk is maar de kracht krijgt van een heimwee of sprakeloze vroomheid.’
In deze passage uit zijn boek ‘Nader tot U’ laat Reve het intrinsieke verband zien dat de seksuele extase heeft met de mystiek. Bijzonder is dat dit verband wordt gelegd vanuit de seksualiteit en niet vanuit de mystiek, zoals dat gewoonlijk gebeurt door mystici als Theresia van Avila en Johannes van het Kruis.
Reve is een hedendaags mysticus. Dat wil zeggen: een mysticus die de geilheid als pure geilheid ervaart en niet als metafoor voor een religieuze vervoering, maar tegelijk ook daarin een heimwee ontdekt naar de traditionele mystieke ervaring. De twee domeinen vallen bij hem samen, maar tegelijk ook niet. In de seksuele extase openbaart zich een gemis: de mystieke eenwording met God die wordt aangeduid als een ‘heimwee’ of ‘sprakeloze vroomheid’.
Het vernieuwende van zijn mystiek is de centrale plaats die de seksualiteit hierbij inneemt. Dat het hierbij gaat om de homoseksuele variant is in feite van ondergeschikt belang, hoewel het moeilijk denkbaar is dat een heteroseksueel deze vernieuwing in de mystiek teweeg had gebracht. Het emancipatoire en provocerende element van de homo-erotiek in de literatuur van de jaren zestig (waarin Reve een sleutelrol vervulde) vormde de passende context, waarbinnen deze vorm van mystiek zich kon manifesteren.
Reve had een merkwaardig eclectisch godsbeeld, dat hij zelf heeft geformeerd, daarbij puttend uit allerlei bronnen, niet alleen de christelijke en gnostische traditie, maar ook uit kennis van de mystiek, gedachten van uiteenlopende figuren als William Blake, Mario Praz en Carl G. Jung. Het katholiscieme bood hem uiteindelijk de mogelijkheid om de openbaring en openbaarmaking van God niet alleen apollinisch, maar ook dionysisch te ervaren. Zijn relatie met God is gericht op een totale overgave van het hart.
.
Ongeloof, zo stelt hij, is een gebrek aan moed om Gods liefde te aanvaarden. God is voor hem de schuldeloos lijdende, die tegelijk ook niet vrij van zonden is. Alleen Maria, medeverlosseres en vierde persoon Gods is dat. God zondigt er op los – net als de mens – en behoeft dan ook door de mens evenzeer verlost te worden als de mens door God. God is almachtig maar tegelijk afhankelijk van menselijke liefde. God moet geprojecteerd worden vanuit het hart en heeft dus niets van doen met ratio, wetenschap of quantumfysica.
Geloof en waanzin liggen bij Reve altijd dicht bij elkaar. Er is niets tegen waanzin, zo schrijft hij ergens, als er maar Gods zegen op rust en er bovendien systeem in zit. God is bij hem intrinsiek verbonden met seks en drank, “. ..beiden kennen een roes zowel als een kater. Geen van beide houdt voor mij werkelijk genot in, maar in beide beleef ik, soms, de verschrikking & de Afgrond van God, enzovoort.” (Brieven aan Josine M., 5.8.1965)
Achteraf beschouwd is het opmerkelijk dat noch Reve zelf, noch (voor zover ik weet) één van zijn exegeten, ooit enig verband heeft gelegd tussen deze nieuwe vorm van ‘seksuele mystiek’ en de opvattingen van Bataille. Voor zover ik kan nagaan noemt Reve zelf in geen van zijn boeken de naam van Bataille.
De literaire denkbeelden van Reve zijn voornamelijk geïnspireerd door de ‘zwarte romantiek’ van de negentiende eeuw (Mario Praz met zijn ‘La belle dame sans merci’ als prototype voor de ‘Medogenloze jongen’). Het ontbreken van Bataille als referentiepunt is daarom opmerkelijk, omdat juist Bataille vergaande ideeën heeft ontwikkeld over het verband tussen seksuele en religieuze extase.
De religieuze extase is bij Bataille een ervaring van extreem gemis, de ervaring ook van een ontbrekende God. Zo verwijst het woord ‘God’ bij hem naar een blind exces, de structurele onmogelijkheid om orde en zin in de wereld te ontdekken. Tevens wijst hij op een nieuw, gelukkig domein, dat door schrijvers en kunstenaars sinds de Romantiek is ontdekt en verkend, het domein waar het kwaad zich in de verbeelding bevrijd van de wet kan manifesteren.
Dit nieuwe domein voor de literaire verbeelding – een domein voorbij goed en kwaad – was volgens Bataille in feite een substituut voor het verlies van het sacrale, door het verdwijnen van het offer. Met het primitieve offer, dat in het christendom in afgezwakte vorm nog lang bleef voortbestaan, nam de mens nog deel aan het soevereine geweld van de goden. Met de komst van de christelijke God werd die goddelijke soevereiniteit beteugeld.
Met zijn kruisdood heeft God immers zijn soevereine geweld tegen zichzelf gericht en het als zodanig geabsorbeerd. De transgressie (het overtreden van het taboe op geweld in het offer) heeft sindsdien zijn oude, sacrale betekenis verloren. In de Romantiek keert de trangressie terug in de kunst, in een voortdurende drang naar schennis, die bepalend is geweest voor de grensverleggende esthetica van de twintigste eeuwse en de – in wezen Romantische – avant-garde.
Het verlangen naar het numineuze, het aanhoudend zoeken naar de afwezige God, met wie hij zich verenigen wil, de hang naar een sadomasochistische wreedheid en een voorturende obsessie met de dood zijn kenmerkende elementen voor de mystiek van Reve. Bij Reve staat de mystieke ervaring in zijn meest wezenlijke gedaante in het teken van seks en dood.
Telkens weer keert hij terug naar de dood, de laatste grens waar God nog te vermoeden valt en wellicht te ervaren valt. Alleen door de dood van de mens kan God bestaan. Niet zelden lijkt het of Reve de dood wil verheerlijken. Het is een dode God, die hij tot leven lijkt te willen wekken. Of een God die gevangen zit, die lijdt en bevrijd moet worden. Hoe dan ook een gekwelde God, met alle misverstanden van dien, want tegelijk is het een levende, geile God met wie men zich alleen in de dood misschien volledig verenigen kan, van aangezicht tot aangezicht.
(…)
‘Hoor toch mijn stem, O Eeuwige, Gedenk U toch aan mij,
Die voortschrijdt tussen Dood en Dood, in een begoocheling,
En in Uw tijdloos Graf reeds rust.’
(Verzamelde gedichten pagina 45)
Dit doodsverlangen lijkt dan ook de diepste drijfveer te zijn in zijn mystiek. De romantische verweving van Eros en Thanatos, als uiterste wanhoopspoging om de vereniging met God tot stand te brengen. De ultieme mystieke extase wordt zo een wankelend stamelen, op de grens van dood en leven. Het ‘stervende leven’ of het ‘levende sterven’ , zoals dat ook door grote mystici beschreven is en in het denken van Bataille een centrale plaats inneemt. Bataille schrijft over de grens van leven en dood in de mystieke extase van Theresia het volgende:
‘The desire to go keeling helplessly over, that assails the innermost depths of every human being is nevertheless different from the desire to die in that it is ambiguous. It may well be a desire to die, but it is at the same time a desire to live to the limits of the possible and the impossible with ever increasing intensity. It is the desire to live while ceasing to live, or to die without ceasing to live, the desire of an extreme state that Saint Theresa has perhaps been the only one to depict strongly enough in words: “I die because, I cannot die” (Eroticism, p. 239-240).