“Het punt waar het om gaat in dit Concilie is volgens Johannes de aan de tijd aangepaste geloofsverkondiging, en daarmee de uittocht uit het intellectuele, terminologische en religieuze getto: ‘een sprong naar voren’ (un balzo anvanti)”. Aldus citeert de katholieke theoloog Hans Küng in zijn autobiografie ‘Bevochten vrijheid’ de woorden van paus Johannes XXIII, waarmee de kortstondige hervorming van de katholieke kerk in de jaren zestig in gang wordt gezet. Even verderop concludeert hij: ‘Dit zijn werkelijk nieuwe geluiden. In een zich aftekenende andere toestand in de wereld niet meer of minder dan een wisseling van paradigma’s, een verandering in de totale constellatie, zou ik nu zeggen: een duidelijk afzwering van een louter defensief anti-protestantisme om te beginnen, maar vervolgens ook van een – in het negatieve blijven steken – moraliserend anti-modernisme.”
Kortom, het katholicisme was vier eeuwen na Reformatie en Contrareformatie snel aan het evolueren en op weg naar ‘de meest verlichte vorm van humanisme’, zoals Reve in die tijd schreef in een brief aan Josine M.(16.9.1963) Later schrijft hij haar, dat ‘de hervorming thans de katholieke kerk binnen marcheert’ (25.6.1966). Oecumenische obstakels als celibaat, centralisme, het belang van het persoonlijk geweten in zake geboorteregeling, dat alles leek opnieuw bespreekbaar te worden totdat Paulus VI, de het nieuwe paradigma weer snel terugplaatste in een middeleeuwse tabernakel van het Vaticaan. Deze conservatieve paus benadrukte opnieuw de waarde van de traditie en nam zijn toevlucht tot een – volgens Küng – ‘merkwaardige lijdensmystiek’, die ook Reve uiteindelijk (opnieuw) moet hebben aangesproken.
De revolutie die vooral in de Nederlandse kerkprovincie zijn beslag had gekregen, werd al na een paar jaar teruggedraaid door een reeks van provocerende benoemingen van extreem conservatieve bisschoppen. De ‘katholieke lente’ maakte weldra plaats voor een lange en koude winter die in katholiek Nederland nog altijd voortduurt. De uittocht uit het intellectuele getto die Johannes op gang had willen brengen kreeg nu in de meest letterlijke zin zijn gevolg. De katholieke kerk in Nederland stroomde leeg. Een conservatieve en vergrijsde gemeenschap bleef over, waarvan Reve voortaan de theatrale karikatuur zou worden, een levend anachronistisme, een ironisch schertsfiguur die bij menigeen twijfel zaaide over de oprechte intenties van zijn geloof.
Als Reve in 1967 zijn beroemde ‘Pleitrede voor het Hof’ houdt, waarmee hij zich in hoger beroep verdedigt tegen de beschuldiging van godslastering, zet hij zich af tegen het ‘in brede kringen van de Nederlandse samenleving aanvaardde godsbeeld’. Hij kiest positie tegen de ‘emanente God der wrake’. Van de God van Calvijn, moest Reve niet veel hebben. In feite was dat oo de God van het conventionele christendom. De God ook van vóór het Tweede Vaticaans Concilie. Hij verzet zich in dit bewonderswaardig heldere betoog radicaal tegen ‘het onkuise complex van waarheidswaan en fanatisme’ (het begrip ‘religieuze onkuisheid’ ontleent hij aan Rümke). Tegen het bij voorbaat veronderstelde ‘juiste geloof dat deze aanhangers dagelijks van advies dient’. Tegen ‘het eenrichtingsverkeer der zogenaamde christelijke verdraagzaamheid’. Zijn pleitrede was in wezen een pleidooi voor de immanente God tegenover wat hij elders ‘de gefiguurzaagde God’ heeft genoemd. Een pleidooi ook voor de ‘de wezensidentiteit van God en mens’. Zijn eigen persoonlijke godsbeeld werd afgezet tegen over ‘dat van Nederland en dat van je tante’.
Daarmee markeert zijn Pleitrede een breuklijn in een verschuivend godsbeeld, een proces dat kenmerkend is voor de jaren zestig, maar zich al eerder in de theologie had aangekondigd. De tragiek van Reve is wellicht dat de sprong vooruit (‘un balzo avanti’) die Paus Johannes XXIII de katholieke kerk en in feite ook het gehele christendom had toebedacht – en waarvan de kerngedachte zo glashelder door Reve in zijn Pleitrede werd verwoord – snel omsloeg in een ‘sprong achterwaarts’. Het hypermoderne katholicisme van Reve, dat hij in zijn verdediging aan de dag legde, sloeg weldra om in een recalcitrante provocatie van alles met wat vernieuwing en modernisering te maken had. De Pleitrede van Reve staat exact op een kruispunt, de dageraad van een nieuw katholicisme dat meteen zijn ondergang tegemoet ging.
Het revolutionaire katholicisme van Reve werd in de jaren nadien vergeten of meewarig afgedaan, niet in de laatste plaats door katholiek Nederland of wat er nog van overbleef. De nieuwe Reformatie werd opnieuw gevolgd door een Contrareformatie. In het boek ‘Door vrijheid geroepen’, een monumentaal overzicht na de naoorlogse katholieke cultuur in Nederland, dat in 1999 onder redactie van Walter Goddijn verscheen, worden al met al nauwelijks twee pagina’s aan het werk en de rol van Reve gewijd. Katholiek Nederland is anno 2006 op sterven na dood. Er is al lang geen katholieke literaire avant-garde meer die de traditie van Anton van Duinkerken en F. van der Meer nog voortzet. Er is geen debat meer, geen aanval of verdediging. De handdoek is definitief in de ring gegooid.
De laconieke houding die hedendaagse katholieken vaak aannemen tegenover de officiële kerkelijke standpunten aangaande seksualiteit, homofilie en geboortebeperking is schrijnend te noemen tegen de achtergrond van wat ooit tot revolutie heeft aangezet. Wat jaren lang conflictstof is geweest in verhitte discussies bij bisschopsbenoemingen blijkt nu in een collectieve gedoogzone beland van Vaticaanse kletskoek. Daarmee tekent zich een ontwikkeling af die zich in de kerk zelf voltrekt. De geharnaste massakerk, onfeilbaar vanuit Rome bestuurd, blijkt een historisch fenomeen te zijn. Dit machtsbolwerk, dat vanaf de negentiende eeuw is opgetrokken als reactie op het oprukkende materialisme, maakt stilaan plaats voor een veelvormig landschap van kleine geloofsgemeenschappen. Daarmee lijkt ook de revolutie tegen Rome, die in de jaren zestig juist in de Nederlandse kerkprovincie de kop op stak, waarin Reve aanvankelijk een rol heeft gespeeld, en die vervolgens met kracht werd neergeslagen, door de geschiedenis zelf te zijn ingehaald.