De psychologische theorieën van Carl Gustav Jung (zie foto) hebben niet alleen grote invloed gehad op de geloofsopvatting van Gerard Reve, maar ook een brugfunctie vervuld bij de uiteindelijke toetreding van Reve tot het katholicisme. Reve’s belangstelling voor Jung werd gewekt door zijn eerste psychiater Schuurman, die een jungiaan was. In tal van brieven laat Reve blijken goed op de hoogte zijn van het werk van Jung. Zo meldt hij de lectuur van boeken als ‘Psychologische typen’, ‘De mens en zijn symbolen’ en ‘Psychologie en religie’. De meest directe invloed van Jung is herkenbaar in zijn opvattingen over de quaterniteit van God, waarbij Maria naast de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, de vierde persoon Gods is en als medeverlosseres wordt beschouwd. Over dit onderwerp heeft Jung veel gepubliceerd (waarover morgen meer). Daarnaast benadrukt Reve keer op keer het belang van het symbolisch denken, dat hij vooral door de lectuur van Jung op waarde heeft leren schatten.
Jung had een bijzondere belangstelling voor de katholieke geloofsleer en de wijze waarop die tot stand is gekomen. Hij bestudeerde de stellingen van kerkvaders, concilies en ketters, omdat hij in het bovenhistorische dogma’s van de kerk en overeenkomst zag met het tijdloze archetypen die in het collectief onbewuste van de mens verankerd liggen. Jung meende dat alleen psychologisch inzicht kan leiden tot het begrijpen van godsdienstige vragen. Historisch star geworden vormen van denken probeerde hij weer om te smelten en te gieten in voorstellingen van de onmiddellijke ervaring. Dat laatste zou je ook het literaire credo van Reve kunnen noemen. Reve wilde de religie vernieuwen door verstarring om te smelten in de ervaringen van alledag. In zijn boek ‘Psychologie en religie’ schrijft Jung letterlijk: “Het is wel moeilijk de brug te vinden die de voorstelling van het dogma met die van de onmiddellijke ervaring van de psychologische archetypen verbindt. Het hiervoor benodigde bouwmateriaal wordt echter geleverd door het onderzoek naar de natuurlijke symbolen van het onbewuste.’
Ik maak me sterk dat deze zin met een dikke potloodstreep is onderstreept in het exemplaar van ‘Psychologie en religie’, dat Reve zelf in bezit had en dat hij naar eigen zeggen ‘heeft stukgelezen’. Die zin bevat een opdracht. Wat Jung zocht in het onderzoek van oude bronnen van alchemisten, kerkvaders en gnostici, dat wilde Reve creëren en in zijn poëzie en literatuur. Bij Jung ontdekte hij zijn poëticale credo, dat uiteindelijk ook letterlijk tot zijn katholieke credo zou leiden.
Jung had grote bewondering voor het katholicisme. In zijn boek ‘De symboliek van de geest’ (1947) stelt hij dat met name binnen het katholicisme het ritueel en de sacrale handeling bewaard is gebleven, waarin de zin en betekenis van het archetype aanschouwelijk voorgesteld wordt en ook direct het onbewuste treft. Wie een Mis bijwoont moet zich overgeven aan die symbolisch en spirituele beleving, waarbij een direct appel wordt gedaan op de onbewuste faculteiten van de menselijke psyche. De dogmatische voorstellingswereld zag Jung letterlijk als ‘een vat van rijkdom aan gestalten die in het onbewuste leven’. ‘Hierdoor kunnen bepaalde waarheden die voor het leven nodig zijn en waarmee het bewustzijn in verbinding zou moeten staan, aanschouwelijk in beeld gebracht worden. Het geloof van de katholieke kerk is niet sterker of beter dan dat van de protestanten, maar de mens wordt onbekommerd door de zwakheid van zijn geloof, onbewust door de katholieke vorm gegrepen.”
Jung wijst hiermee op een universeel menselijke behoefte aan ritueel en collectief ervaren symboliek, die correspondeert men tijdloze structuren in het onbewuste. De opleving van collectieve rituelen in een door media beheerste massacultuur, die het afgelopen decennium heeft laten zien, duidt niet alleen op de persistentie van de religie in dit soort nieuwe seculiere varianten (civil religion), maar lijkt deze veronderstellingen van Jung ook met terugwerkende kracht te bevestigen. Een mens heeft symbolen en rituelen nodig. Zelfs de communisten en de fascisten waren daarvan overtuigd. Een seculiere cultuur die geen collectieve symboliek weet te creëren is ten dode opgeschreven.
Deze gedachten over symbool en ritueel van Jung bieden wellicht een verklaring voor de wonderlijke tweeslachtigheid in de geloofsopvatting van Reve. Reve was in zijn religiositeit uiterst modern en tegelijk aartsconservatief. Het moderne lag in de poging vertarde geloofsinhouden te versmelten en opnieuw vorm te geven in de (beschrijving) van alledaagse ervaringen. Het conservatieve lag in zijn hang naar ritueel, symbool en traditionele liturgie. Met die laatste voorkeer ging hij in tegen de ‘vernieuwende’ tijdgeest van de jaren zestig die juist afscheid wilde nemen van alle rituele fossielen uit het verleden.
De hernieuwde belangstelling voor het ritueel in het dagelijks leven heeft Reve niet meer bewust beleefd. Door de opkomst van de zogeheten ‘narratieve theologie’ kan het werk van Reve wellicht in een nieuw licht komen te staan. De theoloog Gerard Lukken wijst in zijn boek ‘Rituelen in overvloed (1999) dat de taal van het symbool niet alleen op religieus niveau van belang is, maar ook op het intermenselijk vlak. Veel mensen kunnen de dingen van het hart niet meer kwijt, omdat de eigenlijke (universele) vragen zelden verwoord worden en opgesloten blijven in persoonlijk geuite gevoelens. Het uiten van privégevoelens is immers nog iets anders dan deze symbolisch te duiden en een ‘plaats te geven’. Narratieve theologie ontstaat volgens Lukken niet door over haar te schrijven, maar door haar te beoefenen. “Hoe zou zij kunnen ontstaan”, zo vraagt hij zich af, “zolang de antropologische basis ontbreekt, zolang het eigen levensverhaal en dat van de ander verborgen blijven. “’
Geïnspireerd door gedachten van Jung over ritueel en symbool heeft Reve geprobeerd een nieuw soort ‘narratieve theologie’ in de praktijk te creëren door verstarde vormen van geloof om te smeden tot een hedendaagse vorm van belijdenisliteratuur.