In 1980 verschijnt het boek ‘Moeder En Zoon’, waarin Gerard Reve de balans op maakt van zijn leven. Terugkijkend ziet hij de lange weg die hem geleid heeft naar het geloof en de uiteindelijke bekering. Dit boek, dat ‘Het Boek van het Violet en de Dood’ had moeten heten, heeft meerdere werktitels gehad, onder meer ‘Wat ik geloof’. Het is letterlijk het credo van Reve, de belijdenis van zijn eigenzinnige geloof. Het boek bestaat uit 26 hoofdstukken, voorafgegaan door een proloog en afgesloten door een epiloog. Het is opgedragen aan Maria Medeverlosseres en aan Matroos Vos. De proloog begint met een motto, dat een citaat is uit de Winkler Prins Encyclopedie: “In 1966 werd hij rooms-katholiek, een opzienbarende daad, waarvan velen de oprechtheid niet wilden geloven.”
‘Moeder En Zoon’ is ook een persoonlijke apologie. Reve wil al degenen die aan zijn oprechtheid twijfelen van het tegendeel overtuigen. Het relaas begint met zijn jeugd in Tuindorp Watergraafsmeer (Betondorp) en eindigt met het ‘colloquium doctum theologicum’, dat wil zeggen: het theologisch toelatingsexamen dat Reve in 1966 moest afleggen bij professor Hemelsoet, en waarvoor hij uiteindelijk glansrijk slaagde. De slotzin van het laatste hoofdstuk luidt: “Professor Hemelsoet leunde achterover, en klapte lachend in zijn handen. ‘Geslaagd!’ riep hij uit.”
Dat Reve door dit examen is heen gekomen, mag veertig jaar na dato als een godswonder worden beschouwd. Hoewel hij nadien herhaaldelijk heeft beweerd dat hij alle dogma’s van de katholieke kerk onderschrijft, behalve één (de onfeilbaarheid van de paus), valt achteraf te concluderen dat de geloofsopvatting van Reve vanuit rooms katholiek standpunt op zijn minst curieus is te noemen. Ik waag zelfs te beweren dat hij nergens anders ter wereld voor dit theologsich toelatingsexamen geslaagd zou zijn. Dit kon alleen in Nederland en bovendien alleen in het midden van de jaren zestig, toen een uniek proces gaande was binnen katholiek Nederland. Het Nederlands katholicisme was geregeld wereldnieuws in die tijd. Bij de start van het pastoraal concilie in Noordwijkerhout in 1968 waren er cameraploegen uit heel de wereld aanwezig.
De Hervorming marcheerde met rasse schreden de katholieke kerk van Nederland binnen, zoals Reve zelf in een van zijn brieven beweerde. Hier werd een nieuw soort katholicisme uitgevonden dat ruim baan gaf aan het eigen geweten, en waarin nieuwe zienswijzen werden ontwikkeld over geboortebeperking, seksualiteit en celibaat. Men wilde een veelkleurig kerklandschap met ruimte voor locale zienswijzen. Dat alles stond haaks op het centralistische en corporatieve kerksysteem dat vanuit Rome was opgericht als bolwerk tegen de oprukkende moderniteit. Dat bolwerk begon juist in Nederland te wankelen. De middeleeuwse kerkmuren gingen scheurtjes vertonen. Al begin jaren zestig was de jezuïet Van Kilsdonk tegen de curie van Rome in opstand gekomen. Van Kilsdonk sprak zelfs van een ‘fascistoïde systeem’ van Vaticaanse kerkprelaten.
Sinds het begin van de jaren zestig was in Nederland sprake van een soort katholieke renaissance als laatste fase van een honderdjarig durend emancipatieproces. In Amerika was voor het eerst in de geschiedenis een katholieke president benoemd die een ongekend nieuw elan uitstraalde. ‘But let us begin!’, waren de laatste woorden van zijn beroemde inaugurale rede. In Rome had een relatieve onbekende paus een concilie aangekondigd dat het katholicisme weer tot een eigentijdse religie moest transformeren. Een wereldwijd proces van oecumene dat al enkele decennia gaande was raakte opeens in een stroomversnelling. En hoewel er ook tegenslagen waren (de onverwachte dood kort na elkaar van paus Johannes XXIII en president Kennedy) was het een tijd van hoop en verwachting.
Bisschop Bekkers van Den Bosch hield op de voor het eigen geweten in zaken als geboortebeperking, wat voor miljoenen kijkers een bevrijding vormde en de laatste deur openzette voor een seksuele revolutie. Zelfs in het al eeuwen lang protestantse koningshuis van Oranje deed het katholicisme zijn intrede, toen prinses Irene in 1964 toetrad tot de rk-kerk en kort daarop in Rome in het huwelijk trad. In die maalstroom van ontwikkelingen was Reve, die voor godslastering was aangeklaagd, voor het katholieke Nederland van 1966 een controversiële bekeerling. Maar het had ook zijn keerzijde. Wat zou het mooier zijn om deze extravagante katholiek als bekeerling binnen te halen als ultieme bevestiging van een snel veranderend katholiek Nederland.
Het theologisch examen dat Reve in het slothoofdstuk van ‘Moeder En Zoon’ beschrijft was in feite een schertsvertoning. Reve moest zich in allerlei bochten wringen om van zijn persoonlijke mythologie een sluitend theologisch verhaal te fabriceren. Er bleef een kloof bestaan tussen zijn eigen geloofsopvatting en de officiële kerkleer. Zijn gedachten over Maria als Vierde Persoon Gods en Medeverlosseres werden nog niet door een kerkelijk dogma ondersteund. De katholieke kerk kent vier dogma’s over Maria. De eerste twee, die betrekking hebben de maagdelijke geboorte en de status van Maria als moeder van God, werden al in de vroeg-christelijke tijd afgekondigd.
Vanaf 1850 heeft het katholicisme een hernieuwde belangstelling voor Maria aan de dag gelegd. Deze periode begint in 1854 met het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis (niet te verwarren met de maagdelijke geboorte) en het wordt besloten door het dogma van Maria ten Hemelopneming in het heilige jaar 1950. De verwachting heerste alom dat bij het tweede Vaticaanse concilie het vijfde Mariadogma zou worden afgekondigd. Een geheime brief uit Fatima zou voorspellingen bevetten die in die richting wezen, zo ging het gerucht.
Bovendien was paus Johannes XXIII een groot Mariavereerder, maar zijn streven werd tegengewerkt door vooraanstaande curiekardinalen die een revival van de Mariaverering niet konden rijmen met het oeucumenisch proces dat inmiddels volop gaande was. Protestanten hebben immers van oudsher weinig op met Maria. Toch bleef de belangstelling voor het vijfde Mariadogma ook na het concilie bestaan, ook binnen het Vaticaan. Paus Johannes Paulus II heeft er meerdere malen in zijn toespraken op gewezen. In 1996 werd de de devotie van Maria als Medeverlosseres als publieke verering met toestemming van de prefect van de Congregatie, destijds kardinaal Joseph Ratzinger (de huidige paus), officieel vrijgegeven.
En dan zijn er nog de wonderbaarlijke Mariaverschijningen in Amsterdam, notabene in de Rivierenbuurt op een steenworp afstand van de Jozef Israelkade, waar het huis van ‘De Avonden’ zich bevond. Daar zou Maria van 1945 tot 1959 56 keer zijn verschenen aan de Amsterdamse kantoormedewerkster Ida Peerdeman (1905-1996). Maria wees haar vanuit de woning in de Uiterwaardenstraat 408-3 de plaats aan de Zuidelijke Wandelweg waar de ‘Alle Volkeren-kerk’ zou moeten komen. De laatste verschijning vond plaats op 31 mei 1959.
Op 11 september van dat jaar overlijdt de moeder van Reve. Volgens de Essenen in de Dode Zeerollen zou er ooit iemand komen die als ‘de Vrouwe van alle volkeren’ vereerd zou worden. Op de site van Katholiek Nederland staat hierover het een en ander vermeld. De verschijningen in Amsterdam beginnen in 1945 precies 600 jaar na ‘Het Mirakel van Amsterdam’, dat nog altijd jaarlijks met een ‘stille omgang’ wordt herdacht. Bisschop Punt van Haarlem werpt zich tegenwoordig op als pleitbezorger van alles wat met deze zaak van doen heeft, niet alleen van de de Mariaverschijningen van Amsterdam, maar ook van het vijfde Mariadogma.
De boodschap dat Maria Medeverlosseres zou immers onderdeel zijn geweest van hetgeen Maria bij haar verschijningen in Amsterdam heeft meegedeeld. Ook zou Maria bij die gelegenheid hebben aangegeven dat ze ‘Vrouwe van alle Volkeren’ genoemd wil worden. Bisschop Punt erkende in 2002 de bovennatuurlijke oorsprong van deze verschijningen. Nog geen drie weken geleden heeft hij opnieuw gepleit het vijfde Mariadogma, dit keer naar aanleiding van de binnenkort te verschijnen documentaire van regisseur Nouchka van Brakel: ‘Ave Maria. Van Dienstmaagd des Heren tot Koningin van de Hemel’. Opvallend is dat hierbij geen enkel verband met de bijzondere Marialogie van Reve wordt gelegd. (site van Katholiek Nederland)
Achteraf beschouwd is de herleving van de Mariaverering tijdens de periode van het Rijke Roomse leven (1850-1965) vooral een strategisch verweer geweest dat door het Vaticaan werd ingezet tegen de oprukkende wetenschap en moderniteit. Genezen kon je immers niet alleen door toedoen van doctoren en chirurgen, maar ook door een wonder op voorspraak van de Heilige Maagd. De Mariaverschijningen beleefden een bloeiperiode nadat het dogma van Onbevlekte Ontvangenis in 1854 werd afgekondigd. Kort daarop verscheen Maria niet alleen in Lourdes (1858), maar in tal van bergdorpen in de Alpen en de Pyreneeën, in Spanje en Portugal. De verschijning aan Bernadette Soubirous won het van uiteindelijk andere bedevaartplaatsen, niet in de laatste plaats omdat Lourdes door de aanleg van een spoorlijn vanuit Parijs al vroeg zeer toegankelijk werd voor internationale bedevaartgangers.
Reve werd katholiek juist in een tijd dat het katholicisme afscheid nam van het Rijke Roomse leven, dat een eeuw lang heeft geduurd. Afscheid ook van Maria, die door Reve juist op een goddelijke troon werd gehesen. Met de theologische implicaties van het vijfde dogma heeft Reve nog lang geworsteld. Hoe zat het immers als Maria als vierde persoon Gods ook tot ‘God’ behoorde. Hoe zat het dan met haar moeder? Was die ook onbevlekt en dus vrij van de erfzonde? En vervolgens haar grootmoeder en overgrootmoeder? Leidde dit dogma niet tot een absurditeit als je terugredeneerde tot Adam en Eva? Op juni 1981 schrijft Reve in een brief aan Geert van Oorschot: “Ik ben uit een belangrijk dogmatisch probleem gekomen. Zo gedurfd als mijn conclusies zijn, professor Hemelsoet zegt dat ze nog net aanvaardbaar zijn binnen de R.K. kerk.” Wat de oplossing was van welk probleem en hoe Reve – wellicht symbolisch associërend – precies tewerk was gegaan, blijft onvermeld.
Bij het ‘colloquium doctum theologicum’, dat in 1966 voorafgaande aan het doopsel van Reve heeft plaats gevonden, bleek professor Hemselsoet al tot veel begrip in staat te zijn. Hij was destijds verbonden was aan de Theologische Hogeschool in Amsterdam en door de bisschop aangewezen als ondervrager. Ze hadden natuurlijk ook een theologische scherpslijper kunnen kiezen. Hemelsoet was dat alleminst, al moet hij wellicht menig maal met zijn wenkbrauwen hebben gefronst, toen hij de obscure gedachtekronkels van Reve voor het eerst aanhoorde. Het heeft er alle schijn van dat voor deze theoloog eigenlijk niets te dol was. Het toeval wil dat ik hem persoonlijk heb gekend. Hij is in 1999 overleden. Begin jaren zeventig kwam hij wel eens langs op studentenfeestjes in het huis waar ik destijds een kamer had. Hemelsoet was een Bourgondiër, wat je noemt een ‘bon vivant’. Hij had een opgeruimde geest met een grote eruditie.
Zijn woning aan de Ruysdaelkade in Amsterdam, waar hij zelf ook geregeld studenten ontving, was befaamd door zijn uiterst moderne boekenkast dat als een labyrint dwars door alle kamers heen liep, zodanig dat je met je hoofd over de kasten heen kon kijken. Het was een tijd waarin alles mogelijk was. Als katholiek kon je evengoed communist zijn als omgekeerd. Marx en Jezus waren immers uit hetzelfde hout gesneden. De ironie van de geschiedenis wil dat de bekering van Reve zich voltrok onder de ogen van een uiterst vrijzinnig theoloog met linkse sympathieën. Zo kan ik mij herinneren dat professor Hemelsoet voor een bevriende marxistische student royaal de boete van tweehonderd gulden betaalde, waarvoor deze arme jongen als bezetter van het Maagdenhuis was veroordeeld. De ‘communistische kerk’, waarvan Reve zich in zijn jeugd had afgekeerd, zou mede door toedoen van dit soort theologische vrijdenkers uiteindelijk ook de Roomse kerk gaan infiltreren, al zou deze verwarrende periode niet al te lang duren.
.
In die draaikolk van ontwikkelingen moest je niet met Maria aankomen. Het leidde al gauw tot een schaterlach. Medeverlosseres? Vierde persoon Gods? Het was te dol voor woorden. Het rooms-katholicisme van Reve was in 1966 een anachronisme dat paradoxaal genoeg ‘op de huid van de tijd’ een aanvang nam. Dat wil zeggen: exact op het moment dat Rijke Roomse leven als een kaartenhuis in elkaar donderde. Zijn met humor en ironie verwoorde geloof is nadien voor velen een katalysator geweest in het grote afscheid van het christendom, dat zich in de jaren zeventig in Nederland heeft voltrokken.
Om Reve kon je lachen, maar wat hij schreef en zei nam je niet serieus. Dat is de tragiek van de Rooms geworden Reve. Hij bekeerde zich op het verkeerde moment op de verkeerde plaats. In het steeds seculierder wordend Nederland bleef hij achter als een clowneske kater in een vreemd pakhuis. Hij ging schoppen en provoceren. De Surinamerss hadden het gedaan. Zijn authentieke geloofsbelijdens werd een ironisch spekatakelstuk dat op TV dat moest concureren met het Waldolala van Barend Servet. Veertig jaar na zijn bekering is hij een spookgestalte in de tijd. Het progressieve en seculiere Nederland heeft nooit willen en kunnen begrijpen wat hij werkelijk te zeggen had. Het achterlijke katholieke Nederland, dat na de orkaan van de jarens zestig overbleef, ziet hem nog altijd niet staan.
.
Dat het proces secularisering in Nederland in de afgelopen decennia wellicht iets te snel is gegaan werd achteraf pas duidelijk. De ‘maatschappelijke caissonziekte’, die deze te snelle opstijging naar een ongodsdienstige levensbeschouwing heeft opgeleverd, laat nog altijd zijn sporen na. Wat overbleef was de ‘verweesde samenleving’ van Fortuyn, die zelfs door geen Heilige Maagd meer te redden viel, laat staan als Medeverlosseres. De Maria van Amsterdam heeft zich nooit meer laten zien, ook niet als Vrouwe van alle volkeren. Nederland werd werd voorgoed seculier, maar het oeuvre van Reve laat het tegenbeeld zien van deze razendsnelle ontwikkeling. Reve daalde neer in het verleden van het Rijks Roomse leven. Hij zocht een warme kachel voor zijn ziel. Een oude kolenkachel in een tijd dat Nederland massaal op aardgas overschakelde.