De bekering van Reve kun je op drie manieren verklaren. Als een provocerende pose (1), een substituut voor zijn moeder die ingeruild werd voor Maria als mystieke gestalte (2), en als het vervangen van het ene doctrinaire systeem (communisme) voor het andere (katholicisme) (3). Al deze verklaringen hebben gemeen dat ze Reve’s katholicisme (en/of het katholicisme op zich zelf) niet echt serieus nemen. Het zijn kunstgrepen om de literator Reve te redden van zijn dwaling. Op deze manier kun je Reve ontdoen van die achterlijke fascinatie voor het katholicisme. Je houdt alleen de stilist over die zo prachtig en humorvol kon schrijven. Bovendien kun je de ‘romantische ironie’ van Reve dan ook nog eens in een puur literaire traditie plaatsen (Mario Praz, The romantic agony), een kader waar Reve overigens zelf ook vaak op gewezen heeft.
Ik denk dat daarmee het katholicisme van de schrijver Reve geen recht wordt gedaan. Dat het hem menens was heeft hij zelf genoegzaam aangetoond (zie ‘Moeder En Zoon’, 1980). Verklaring (1) een neem ik dan ook niet serieus. Dat er meer aan de hand was dan een oedipaal fantasma, dat na het overlijden van zijn moeder (in 1959) een mystieke uitweg zocht in de figuur van Maria (Medeverlosseres en Vierde persoon Gods) heb ik mijn vorige logs proberen aan te geven. Deze freudiaanse verklaring doet geen recht aan de ideeën van Jung, die een veel bredere visie had op de relatie tussen psychologie en religie en waar Reve zelf ook veel inspiratie uit heeft geput.
Bovendien laat de geschiedenis van de Marialogie (het ontstaan van de vier Maria-dogma’s) zien dat het verlangen naar Maria als Medeverlosseres en Vierde persoon Gods een eigen katholieke traditie heeft gekend, die wellicht ooit nog eens in een vijfde Mariadogma zijn bekroning zal vinden. Vanuit dat perspectief heeft Reve – zoals hij dat zelf ook beoogde – misschien wel degelijk een bijdrage geleverd aan de vernieuwing van de religie, al was het dan een ‘oneigentijdse vernieuwing’ (voor zover dat überhaupt mogelijk en geen pleonasme is). De tijd zal het leren. Het katholicisme kent een wat andere tijdsopvatting dan de geschiedenis en van één mensenleven. ‘Pensiamo in secoli” (wij denken in eeuwen), plegen ze in het Vaticaan te zeggen.
De laatste verklaring (3) heeft in Nederland misschien wel het meeste aanhang gevonden. De gedachte dat katholicisme en communisme twee vergelijkbare doctrinaire systemen zijn, gaat er bij velen in als koek. Eerlijk gezegd heeft Reve zelf met zijn diepe afkeer voor alles wat ‘links, langharig en ongewassen’ was deze verklaring ook zelf een beetje in de hand gewerkt. Bij de bijeenkomst in de H. Hartkerk in 1969, die destijds en nadien door miljoenen mensen is bekeken, stelt hij onomwonden dat ook het communisme een godsdienst is. In vergelijking met het katholicisme is het communisme echter geen open, maar een gesloten systeem.
Er bestaat binnen het communisme immers geen andere waarheid, dan de uiteindelijke overwinning van het proletariaat. De klassenstrijd is een heilsplan dat door Marx is geopenbaard. Bovendien laat dit gesloten systeem geen ruimte voor ketterse gedachten, laat staan persoonlijke of individuele gevoelens. Elk gevoel of emotie staat uiteindelijk in dienst van de dialectiek van de klassenstrijd. Alleen dat grote historische proces is van waarde. De mens is slechts een materialistisch instrument in de motoriek van geschiedenis en vooruitgang. Dat instrument ‘mens’ kan als het moet worden vermorzeld, zoals het communisme ook keer op keer in de praktijk bewezen heeft.
Reve las al vroeg in de jaren vijftig ‘The open society and his ennemies’ (1945) van Popper, dat achteraf beschouwd misschien wel het belangrijkste boek is geweest dat de eeuw van Marx, Freud, Stalin en Hitler heeft opgeleverd. Het beklemmende denken binnen een gesloten systeem identificeerde Reve met zijn eigen vader, die een overtuigd communist was. Reve koos voor zijn moeder, waar hij naar eigen zeggen meer op leek dan op zijn vader, in tegengastelling tot zijn ‘geleerde broer’ bij wie het omgekeerde het geval was. In die zin bevestigen verklaring (1) en (2) elkaar. De opstand tegen de ‘vaderkerk’ van het communisme werd gevolgd door de bekering tot de ‘moederkerk’ van het katholicisme.
Als in de jaren zeventig de restauratie in katholiek Nederland toeslaat radicaliseert Reve. Hij provoceert de ‘linkse kerk’ van Joop den Uyl door zich tegen de vroegtijdige onafhankelijkheid van Suriname te keren. Harry Mulisch maakt de kachel aan met Reve’s opvatting van de romantische ironie. Waar gaat ironie en spotternij over in openlijk racisme? Reve komt in zwaar weer terecht, temeer omdat in katholicisme zelf ook een proces van ‘verrechtsing’ gaande is. De vrijage van linkse katholieke intellectuelen met marxistische ideeën is slechts van korte duur. Het heeft er wel toe geleid dat de katholieke universiteit van Nijmegen hals over kop de gedaante aanneemt van een marxistisch bolwerk. Nijmegen wordt tot op de dag van vandaag het ‘Havanna aan de Waal’ genoemd.
Het grensverkeer tussen katholicisme en communisme blijkt – zeker in deze richting – opeens uiterst soepel te verlopen. Voor heel wat katholieken van mijn generatie zijn communistische sympathieën een jeugdzonde geweest, waarmee je zelf van een knellend katholiek keurslijf kon ontdoen. Anders gezegd, je ruilde het ene korset voor het andere. Marx en Freud sloten in de jaren zestig voor korte tijd een monsterverbond in dienst van de emancipatie van de mensheid en de seksuele bevrijding van het individu. Dat de ruimte voor die osmose zelfs door het katholicisme heel even werd gedoogd is achteraf als een uniek historisch fenomeen te beschouwen.
Communisme en katholicisme hebben van oudsher op gespannen voet gestaan. De katholieke kerk heeft zich na de Franse revolutie radicaal willen afkeren van de moderne tijd, niet alleen van de moderne wetenschap (met name de evolutieleer), maar ook van de nieuwe maatschappijvisies zoals liberalisme, communisme, socialisme en democratie. In die defensieve en reactionaire houding komt pas enigszins een kentering het verschijnen van de encycliek ‘De rerum novarum’ van paus Leo XIII in 1893. Vanaf die tijd zag het Vaticaan in dat de arbeiders stemrecht gegund moest worden en dat aan arbeid op zichzelf een waarde moest worden toegekend.
Democratie werd voortaan niet langer als een obstakel gezien. Maar met communisme lag dat anders. Daarmee was vanuit katholieke optiek iets wezenlijk mis. Er was immers geen staat mogelijk zonder een theologisch fundament. Het communisme ging uit van een in wezen zondeloze mens en miskende daarmee de erfzonde. “De marxist” zo beweerde Georges Bernanos in 1925, “rebelleert tegen het menselijk tekort, ofwel tegen de erfzonde. Hij pretendeert de wereld te organiseren alsof de erfzonde niet bestond, als was ze een uitvinding van de uitbuitende klasse om de armen onder de duim te houden.”
Deze woorden van Bernanos worden geciteerd door Robert Lemm, in zijn inleiding van de in 2002 verschenen Nederlandse vertaling van Juan Donoso Cortés, ‘Katholicisme, liberalisme, socialisme’. Daarin schets hij een beeld van en conservatieve en reactionaire katholieke traditie, waarin socialisme en liberalisme sinds hun ontstaan in de negentiende eeuw in de grond onverenigbaar waren met de katholieke leer. “De economie bederft de zielen. Zo sprak de Kerk nog in 1931.” Het communisme had een materialistisch mensbeeld en maakte deel uit van een algemeen gangbare ketterij die in door het strijdbare rooms katholicisme van de negentiende eeuw als een vorm van ‘economisme’ werd gezien. Binnen dat mensbeeld had de mens alleen een functie in het kader van produceren en consumeren.
.
In die zin heeft dit reactionaire en op de traditie gerichte katholicisme van oudsher ook een sociaal gezicht gekend. Het reactionaire conservatisme van mensen als Chateaubriand (Le génie du christianisme, 1802) en Juan Donoso Cortés (Ensayo sobre el catolicismo, el liberalismo y el socialismo, 1850) vond zijn contrapunt in een even conservatief gericht, sociaal katholicisme van Léon Blois (Le sang du pauvre, 1909) G.K. Chesterton (The everlasting man, 1926) en Georges Bernanos (Journal d’un curé de campagne, 1936).
Deze namen markeren naast vele anderen een lange traditie die voortduurt tot de jaren vijftig van de twintigste eeuw, waarin hang naar traditie en sociale bewogenheid hand in hand gingen. Het is dit traditionele katholicisme met zijn eigen sociale gezicht, dat ook zijn eigen emancipatie heeft gekend, of beter gezegd: op eigen wijze aan de emancipatie van het katholicisme heeft bijgedragen.
Die katholieke emancipatietraditie is niet alleen binnen een stramien links rechts te duiden, maar eerder binnen het kader van sociale bewogenheid en conservatisme, die binnen het traditionele katholicisme op zich zelf geen tegenpolen vormen. Het is de traditie die juist als radicaal tegengif werd ingezet tegen een ontsporende moderniteit en de wildgroei van het ‘economisme’. De wortels van deze katholieke reactieberweging lijken vandaag de dag weer actueel te worden. De hang naar traditie blijkt ook nu opeens niet reactionair meer te zijn, maar in zekere zin juist progressief.
Na de oorlog kwam dit conservatieve en sociale katholicisme in de maalstoom van de vernieuwing terecht, eerst in de trage incubatieperiode van de fifties, daarna in de snelle omwentelingen van de sixties, als de balans tussen behoudzucht en progressie gaat doorslaan. Sociale intenties waren binnen het katholicisme aanvankelijk zowel in progressieve als conservatieve bewegingen te herkennen, zoals bijvoorbeeld de progressieve Pax Christi-beweging naast de behoudende op praktische caritas gerichte Vincentiusvereniging.
Dit religieus geïnspireerde, sociale denken vertaalde zich in de jaren vijftig bij sommige katholieken in een zoeken naar ‘gelijkheid in verscheidenheid’, de zogeheten ‘Derde weg’ van de marxist Willem Banning. Als humanistische mensvisie kreeg dit sociale conservatisme binnen het katholicisme zijn wetenschappelijke vertaling door fenomenologische psychologen en sociologen van de zogeheten ‘Utrechtse school’ (o.a. Rümke, Buitendijk). Tenslotte kreeg de sociaalkatholieke traditie in de naoorlogs politiek uiteindelijk zijn neerslag in de vorming van de Nederlandse verzorgingsstaat, waar katholieken als Klompé en Veldkamp in belangrijke mate de architect van waren.
Dat sociaal en tegelijk conservatieve katholicisme werd juist in Nederland gaandeweg steeds linkser en progressiever. Het sociale denken nam in de jaren zestig voor even zelfs de overhand op het conservatisme, waar het uit voortkwam, en flirtte opeens openlijk met Marx, in die wonderlijke jaren rond Vaticanum II, waarin Rome het communisme opeens niet meer zo erg leek te vinden. In dat unieke tijdsgewricht nam Reve – out of the blue – de oversteek naar de andere kant. Weg van het communisme en terug naar een mystiek en diep romantisch katholicisme, waarin voor het communisme van oudsher geen enkele plaats was ingeruimd. De jaren zestig, waarin het Vaticaan even leek te ontdooien, werden in katholiek Nederland gevolgd door een even radicale restauratie. De juist hier doorgevoerde hervormingen werden beantwoord met een reeks vanuit Rome geregisseerde dictatoriale bisschopsbenoemingen, die achteraf beschouwd aan niets anders herinnert dan aan een stalinistische zuiveringsactie.
Als Reve in 1973 met veel bombarie zijn 50ste verjaardag viert, komt hij openlijk in aanvaring met bisschop Simonis van Rotterdam. Guus van Bladel beschrijft deze gebeurtenis in zijn boekje ‘Rondom Reve’ (1997). Reve had zijn verjaardag willen bekronen met een pontificale H. Mis, die in de jezuïetenkerk H. Theresia van Fatima in Rotterdam opgedragen had moeten worden. Simonis verbiedt dat, omdat ‘de armen van geest beschermd dienden te worden’. Reve is furieus maar reageert beheerst in een toespraak op de receptie. Hij wijst er niet alleen fijntjes op ‘dat Christus zelf de ordeverstoring in de kerk niet gevreesd heeft’, maar citeert ook zijn ‘Pleitrede voor het Hof uit 1967: ”Het is niet de taak van de overheid, de terreur van het gepeupel te legaliseren, maar, integendeel, de denkende en scheppende burger tegen het gepeupel te beschermen”.
Als Simonis vervolgens van zijn kant taal noch teken laat horen, komt het hoge woord bij Reve eruit in een bittere reactie: “Het is deze door en door perverse, sadistische drang tot het, zelf buiten schot blijven, kwellen, vernederen en zomogelijk vernietigen van deze persoonlijkheid van de mens, die vermoedelijk en belangrijk deel uitmaakt van de aantrekking, die de Rooms-Katholieke kerk altijd op mij heeft gehad.”
Spreekt Reve hier tot Simonis of indirect ook tot zijn vader? Het heeft er alle schijn van dat het totalitaire karakter van de katholieke kerk, dat Simonis als zwijgende vader op dat moment personifieert, Reve herinnert aan het communisme uit zijn ouderlijk huis. De RK-kerk van na Vaticanum II mag dan – door toedoen van een Poolse Paus – een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de uiteindeliijke val van het communisme, het totalitaire karakter werd juist in dit katholicisme bewaard. De vader heeft het uiteindelijk van de moeder gewonnen. Reve vluchtte voor de een, maar kwam uiteindelijk – via een omweg – toch weer bij de ander terecht. In zijn bekentenis klinkt iets door van een sadomasochistische fascinatie voor het totalitaire systeem als zodanig. Het slachtoffer dat terugverlangt naar zijn beul. De patiënt die zijn trauma wil herbeleven.
Maar je kunt deze woorden ook anders interpreteren. Het aanvaarden van het gezag van de vader is het probleem geweest van de naoorlogse generatie en met name de babyboomers, heeft Pim Fortuyn beweerd. De jaren zestig hebben primair een gezagscrisis opgeleverd. Een hele generatie wilde in één keer elk gezag en alles wat daarbij hoorde (traditie, samenhang, symbool, ritueel) op de vuilnisbelt van de geschiedenis achterlaten. Reve heeft daar zelf aan meegewerkt. De sociale omwenteling die na de oorlog op zich liet wachten – een stagnatie die het verstikkende klimaat van de jaren vijftig tot gevolg heeft gehad – heeft zich de jaren zestig alsnog in radicale vorm aangediend als een breuk tussen twee generaties. Verlaat en daarom met dubbele kracht.
In dat proces heeft Reve – tegen wil en dank – een eigenzinnige rol gespeeld. Zijn aanklacht tegen de benauwde theemutscultuur van voor de oorlog, die in ‘De Avonden’ zo overtuigend werd verwoord, heeft pas in de jaren zestig zijn gevolgen gekregen. Op dat cruciale moment van omwenteling keerde Reve zich om. Terug in de geschiedenis, terug naar de tijd van traditie, samenhang, symbool en ritueel. Terug naar zijn ‘moeder’ die zich weldra als een autoritaire ‘vader’ zou ontpoppen. Maar ook naar zijn vader verlangde hij terug. Met die radicale terugkeer had hij misschien ook wel ergens gelijk. Maar als dat waar is dan kwam dat gelijk – zoals altijd bij Reve – wel veel te vroeg.