Bas Heijne en het geloof

Bas Heijne wijdt zijn column in de NRC van zaterdag j.l. aan het fenomeen ‘geloof’. Dat levert een fraaie beschouwing op. Heijne constateert dat er in de afgelopen decennia een wonderlijke omkering heeft plaatsgevonden. Het geloof roept tegenwoordig opnieuw vragen op. In de jaren tachtig en negentig werden die vragen – als ze al gesteld werden – door niemand begrepen. Sterker nog ze wierpen blinde weerzin op. Na het wegvallen van de grote wereldbeelden en het afsterven van de ideologieën leek iedereen in die jaren druk bezig te zijn om zijn eigen wereldbeeld te maken. Iedereen was op weg een schitterend autonoom individu te worden, geleid door rede en redelijkheid. Dat dit streven onwillekeurig gevoelens van onveiligheid en vervreemding teweeg zou kunnen brengen, was in vraag die toen nog niet opkwam.

Dat is tegenwoordig anders. Geloof staat overal op de agenda. Vervreemding van de eigen identiteit en de kater van het multiculturele drama hebben een nieuw licht geworpen op de ‘onredelijkheid’ van het geloof. Wat hoe je het ook wendt of keert, geloof is onredelijk, zo stelt Heijne. En toch, geloof in de bredere zin van het woord laat zich ook niet onderdrukken. Daar zit een waarheid die moeilijk te verteren is, zeker voor mensen die de ratio hoog in het vaandel hebben. Wat onredelijk is – zo lijkt het – hoeft nog niet per se slecht te zijn. Daarom komt Heijne dan ook tot zijn pragmatische conclusie. Gun mensen hun onredelijkheid, zolang ze zich maar aan de wet houden.

Bas Heijne benadering van het geloof is eigenlijk een oproep tot een nieuw soort pragmatische tolerantie, want vooral tolerantie is ver te zoeken in deze hyperindividualistische tijd. De PvdA staat niet voor niets te popelen om de ChristenUnie het kabinet binnen te loodsen, vanwege de broodnodige ethiek en moraal. In feite brengt Heijne alle nieuwe problemen rond het fenomeen ‘geloof’ terug tot een identiteitsprobleem. Verlies van identiteit en collectieve verbondenheid leiden tot verhoogde intolerantie. Er schuilt immers een diepe angst bij ongelovigen dat het geloof van anderen tot een absolute waarheid wordt verklaard. Letterlijk stelt hij:

“Het gaat heus niet alleen om religie: alle discussie, politiek, cultureel en sociaal, die Nederland de afgelopen jaren in hun greep hebben gehouden, zijn erop terug te voeren. De islam, het integratiedebat, de herontdekking van de Nederlandse identiteit, de canon, de massale afwijzing van de Europese Grondwet – steeds opnieuw gaat het om de behoefte aan een eigen, afgebakende identiteit en de gevaren die zo’n behoefte onherroepelijk met zich meebrengt: religieus fanatisme, claustrofobisch provincialisme, onverhuld racisme, of de paranoïde retoriek van de helden van het vrije woord.”

Daarmee heeft Bas Heijne dan met één grote haal van zijn stoffer alles op één blik geveegd. Ik herken die denkbeweging, want ik bezondig me er zelf ook wel eens aan. Toch ben ik bang dat hij de plank hiermee mis slaat. Het gaat bij de terugkeer van de religie niet alleen om een identiteitsprobleem dat voortkomt uit vervreemding. De wederzijdse onverzoenlijkheid tussen beide kampen – rationalisten en gelovigen – is niet alleen te herleiden tot het individuele schuttersputje van het private wereldbeeld dat iedereen momenteel voor zichzelf heeft gevormd. Er is ook nog iets anders aan de hand. Iets wat ik niet anders kan duiden dan de wonderlijke terugkeer van het verlangen naar transcendentie.

Misschien is dat verlangen wel een symptoom van een instinctieve reactie, zoals ook de opleving van de islam niet los is te zien van het doorgeschoten westerse consumentisme. In deze tijd van exponentiele versnelling en dreigende ecologische ondergang (‘we zijn de eerste generatie die gaat beseffen dat ze ook de laatste kan zijn’) manifesteert dit verlangen naar transcendentie zich niet zozeer in een heimwee naar een overkoepelend hemelgewelf, als wel naar een samenbindende eenheid in de natuur, een eenheid die al het levende en niet levende verbindt en die in het hier en nu ervaren kan worden.

Dat ‘ene van de één’ hoeft niet samen te vallen met het ‘ene van de ander’. Maar iets van die ‘samenbindende eenheid’, die ons verstand wellicht te buiten gaat, vormt vanoudsher de kern van elke religie. Het gaat om een basaal verlangen naar een eenheid van alles. Een verlangen dat vooral opkomt, als iets wezenlijks mis dreigt te gaan. Dat verlangen zoekt het fundament voor een tegenwicht, niet alleen tegen doemdenken, cynisme en pessimisme (‘het komt nooit meer goed’), maar ook tegen een jubelend optimisme van elk geloof in verlossing of vooruitgang (‘het komt vanzelf wel goed’).
.
Telkens weer valt me op, dat het voor veel mensen onbespreekbaar is om iets wat ogenschijnlijk buiten de redelijkheid en de ratio staat daadwerkelijke serieus te nemen. De gedachte dat er een God zou bestaan lijkt onredelijk en dus ondenkbaar. Tegelijk zijn het juist dié mensen, die daar het stelligst van overtuigd zijn, die telkens weer geneigd om de kern van de zaak onder het tapijt te vegen. Die kern is het verlangen naar transcendentie. Dat verlangen is niet strijdig met de ratio. Integendeel, het blijft mede dankzij de ratio voortbestaan. Dat verlangen naar transcendentie is ook wezenlijk iets anders dan het verlangen naar identiteit. Het grijpt immers diepter. Bij het verlangen naar identiteit gaat het om de wortels van individu en gemeenschap. Bij het verlangen naar transcendentie gaat het om de basis van het bestaan.

De stelligheid waarmee mensen beweren dat er geen God bestaat of dat er geen hiernamaals kan zijn (‘dood is dood’) verbaast me altijd weer. Niet dat Bas Heijne dat soort stellige dingen beweert, maar hij gaat die laatste vragen wel keurig uit de weg. Daar spreek je immers niet over, zeker niet in een column van een keurige kwaliteitskrant. Die omtrekkende beweging zie ik als een afwerende voorzorgsmaatregel. Pas op! Hier komt iets engs als ‘God’ in beeld! Nu wordt het irrationeel! Ik begrijp die houding niet, omdat mij een dergelijke omtrekkende beweging in mijn optiek niet van nieuwsgierigheid getuigt.

Ook de ratio kan niet zonder nieuwsgierigheid. Het verstand is de mens niet bij voorbaat gegeven, maar de mens zal het redelijke telkens weer met pijn en moeite moeten bevechten. Niet alleen nieuwsgierigheid maar ook het stellen van vragen zijn bij dat bevechten van de ratio telkens weer van cruciaal belang. Ik kan niet zeggen, dat ik de mogelijkheid van een persoonlijke God of het bestaan van een hiernamaals een waarschijnlijke optie vind, maar ik kan die optie ook zeker niet uitsluiten. Het is het één of het ander. En toch, zelfs de strengste leer van de logica heeft uitgewezen, dat het ‘tertium non datur’ niet in alle gevallen blijkt op te gaan.

Ik geloof niets, maar ik sluit ook niets uit. Sterker nog, dat wat ik niet begrijp wekt telkens weer mijn nieuwsgierigheid op. Dat lijkt mij vooralsnog de meest redelijke opstelling als het gaat om het fenomeen geloof, ook – en misschien juist wel bij uitstek – als het gaat om tolerantie. Tolerantie is immers geen afstandelijke gedoogzone voor andermans vermeende irrationalisme (in casu: achterlijkheid), maar primair een domein van debat en reflectie, waar geen enkele vraag bij voorbaat onbespreekbaar kan zijn. Dat is geen pragmatische tolerantie, maar betrokken tolerantie. En die mis ik een beetje in het betoog van Heijne, hoe omzichtig hij ook formuleert.