Reve en ik

“Het jaar 1966 was een rampjaar omdat ik in dat jaar rooms-katholiek werd terwijl ik nog niet zeker wist of ik dat wel echt wilde. Nagedacht had ik wel, maar er uitgekomen was ik niet. Thans vele jaren na dato vind ik het een verstandige stap. Zonder die stap zoude ik mijn eigen doorgedronken hebben, gek geworden zijn en in elk geval nooit meer iets geschreven hebben.”

In deze twee zinnen, die Gerard Reve optekent in zijn roman ‘Het boek van Violet en Dood’ (1996) ligt mijn hele fascinatie voor Reve vervat. Het jaar 1966 was voor mij persoonlijk ook een rampjaar. Een annus horribilis. Net als Reve belandde ik in een psychiatrisch ziekenhuis. Reve werd in augustus 1966 opgenomen op de psychiatrische afdeling van het Wilhelminaziekenhuis in Assen, waar hij voor enkele weken verbleef. Ik werd op 16 januari 1966 opgenomen in de Sint Willibrordus stichting in Heiloo, waar ik tot half april van dat jaar verbleef. Reve werd opgenomen vanwege een deficiëntie delirium, dat tot een paniekaanval had geleid. Ik vanwege een puberteitspsychose, die zich in enkele dagen tijd had aangediend. Zoals bij Reve zijn twijfel over zijn bekering tot het katholicisme een belangrijke oorzaak van zijn psychische crisis is geweest, zo was bij mij twijfel aan het geloof een belangrijke oorzaak voor mijn geestelijke instorting. Reve en ik. Hij was 42. Ik was 18.
.
Het rampjaar van 1966 is in mijn leven gevolgd door een geleidelijk afstand nemen van het rooms katholicisme. Dat proces heb ik beschreven in ‘Een verhaal zonder wind of wolken’. Voor Reve is het omgekeerde het geval. De psychische crash was voor hem geen begin maar een een eindpunt. Na zijn crisis zweert hij – op doktersbevel – de sterke drank af. Hij verzoent zich geleidelijk aan met zijn geloof en komt langzaamaan weer tot schrijven. De nasleep heeft hem wel zeker een jaar of vijf gekost. In de komende jaren publiceert hij nauwelijks. Ook 1967 wordt een rampjaar voor Reve, door de heisa rond het hoger beroep. In 1968 volgt de commotie rond de PC Hooftprijs die hem ook niet onbroerd laat. Pas als hij uit Friesland weg is en via Veenendaal en Muiden in Weert belandt, komt zijn literaire productie weer op gang.

Nooit zal hij echter meer het kwalitatieve niveau van ‘Nader tot U’ in één van zijn boeken benaderen. Het is alsof na 1966 de spanning uit zijn werk verdwijnt. Niet alleen zijn existentiële spaning is afgenomen, ook zijn bloeddruk is letterlijk gezakt. Stabiel zal hij na 1966 nooit meer worden. Wel krijgt hij geleidelijk aan meer zicht op zich zelf. Een proces dat zijn bekroning vindt in ‘Moeder En Zoon’, dat in 1980 verschijnt. Door zich te bekeren tot het rooms katholicisme heeft Reve zijn fysieke en geestelijke gezondheid kunnen herwinnen. De kwaliteit van zijn werk echter is er al met al niet op vooruitgegaan.

Als Reve in de jaren zeventig in Weert woont komt hij geregeld in de St. Willibrords abdij bij kasteel Slangenburg in Doetinchem. Zijn vriend Guus van Bladel trekt zich daar nog al eens terug voor een retraite. Als Reve op bezoek komt slaapt hij meestal in zijn eigen camper, omdat hij het land heeft aan de zuinigheid van de Benedictijnen, die de kachel naar zijn oordeel veel te laag zetten. Het kan daar inderdaad behoorlijk koud zijn in dat kloostergebouw.

Ikzelf ben daar ook op retraite geweest in de eerste week van januari (3 tot 8 januari) 1966. Er lag sneeuw. Ik was daar met een groep van zeven klasgenoten van klas 6B van het St. Ignatiuscollege We zaten in het examenjaar. Pater Lorié s.j. was mee als onze decaan. Het was de bedoeling dat we de retraite in stilte zouden doorbrengen, slechts onderbroken door boswandelingen en het bezoek aan de verspers en mettten. Korte metten zoals dat heet.

Van die stilte is weinig terechtgekomen. Ik praatte iedereen dagen lang de oren van zijn kop. Op de tweede avond trad Jules de Corte op voor de monniken. Wij waren daarbij en hebben ons best vermaakt. ’s Ochtends om half zeven werd je gewekt. Ochtendmis, ontbijt en daarna meditatie. Na de tweede nacht begon ik slecht te slapen. De gedachten in mijn hoofd waren niet meer te stoppen. Ze zwollen aan tot een vloedgolf van beelden die uitmondden in een visioen of verschijning. Ik weet niet precies hoe ik dit gebeuren benoemen moet, maar ik voelde een duidelijke aanwezigheid van iets bovennatuurlijks.

Hoe dan ook, in de dagen die daarop volgden was er geen houden meer aan. Ik heb in die tweede week van januari niet of nauwelijks meer geslapen. Ik raakte in een soort trance en begon met het schrijven van een boek – ’s nachts thuis en overdag in een cafee aan de Hobbemakade, tegenover de school. Het moest mijn versie van de ‘Confessiones’ van Augustinus worden. Dat boek heb ik voltooid in de nacht van 13 op 14 januari 1966. Daarna ben ik gaan dwalen door de stad. Zonder jas. Ik had een zwaard bij me dat ik ooit in Toledo had gekocht. Ik weet niet meer wat ik precies van plan was.

Ik belandde in het Vondelpark, waar ik in de vijver ben gestapt. Ik dacht dat ik over het water kon lopen. Dat ging niet. Eigenlijk gleed ik meer weg in het water, want het gras was glad geworden door de vorst. Mijn besluit om in het water te stappen was niet eens bewust genomen. Het gebeurde gewoon. Ik kroop weer op de wal en belandde uiteindelijk in het Sint Ignatiuscollege. Daar werd ik op de bovenverdieping gevonden door Pater Huijbers s.j. Hij heeft een taxi gebeld en gezorgd dat ik onder begeleiding van de rector naar huis werd gebracht. Twee dagen later zat ik in de Willibrordus stichting in Heiloo. Het was een spoedopname.
.
Toen ik in Heiloo zat verscheen Reve’s ‘Nader tot U’. Ik heb het pas veel later gelezen. Het boek dat ik had geschreven (een multoklapper vol) werd in Heiloo uitgetypt. Het origineel belandde in een archief. Ik heb de tekst nooit meer teruggezien. Soms denk ik nog wel eens: ik schrijf een brief, want ik wil teruglezen wat ik geschreven heb. Ik ben bang dat het me erg tegen zou vallen. Als het al is bewaard. ‘Nader tot U’ is beter, vrees ik.

Geloof is niet alleen een basale structuur waarin een wereldbeeld is geformeerd, maar ook een structuur waarin de meest basale krachten van de mens een ordening kunnen vinden. Geloof heeft dan ook zijn repercussies op de wijze waarop de buiten- en binnenwereld door een mens worden ervaren. Voor wie een geloof omarmt c.q. afzweert verandert alles, niet alleen de wereld om hem heen, maar ook zijn innerlijk. Dat diepgrijpende veranderinsproces heeft zich bij Reve en mij voltrokken op een spiegelbeeldige wijze. Hij ging erin. Ik ging eruit. En dat in een tijd – midden jaren zestig – dat katholicisme en secularisering in Nederland in een zeer verwarrend proces waren verwikkeld. Hoop op fundamentele verandering ging hand in hand met een diepe angst voor ondergang.

Dat proces intrigeert mij, omdat het mogelijk iets te zeggen heeft, niet alleen over mezelf, maar ook over de wereld van vandaag.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)