Een grof schandaal
In zijn dankwoord bij de uitreiking van Joost Halbertsmaprijs in 2006 sprak Sytse ten Hoeve, oud directeur van Fries Scheepvaartmuseum zijn zorgen uit over de wijze waarop de provincie Friesland omgaat met eigen cultuurgoederen. Als er geen kennis wordt verzameld over cultuurgoederen dan kan er geen liefde meer voor worden gewekt en dreigen ze verloren te gaan. Ten Hoeve sprak men name zijn zorg uit over het gebrek aan kunsthistorische publicaties. Als het gaat om de eigentijdse kunst in Friesland van na de oorlog had hij zeker een punt.
Behalve een aantal monografieën en een schetsmatig overzicht van Peter Karstkarel uit 1980 is er nauwelijks literatuur op dit terrein. Hoe is deze blinde vlek ontstaan? Kan het zijn dat Friezen meer met taal en literatuur begaan zijn en de beeldende kunst in vergelijking daarmee een stiefkind is. Is het de calvinistische aard die een voorkeur heeft voor het woord en een wantrouwen koestert tegen het beeld? De beeldende kunst heeft geen vaderland en de taal wel, zo wordt wel beweerd. Maar is dat wel zo?
In een reactie op de stelling van Sytse Ten Hoeve wees Goffe Jensma op de problematische verhouding tussen kunst en geschiedenis die in Friesland al heel lang bestaat. Al in de negentiende eeuw, zo stelt Jensma, rezen er binnen het Fries Genootschap stemmen op die pleitten voor meer aandacht voor de Friese kunstgeschiedenis. Die roep is in feite nooit verstomd en de achtergrond van dit debat is het gegeven dat de cultuurgeschiedenis van Friesland in de afgelopen twee eeuwen sterk op het Fries eigene is gericht en minder op kunst, die immers moeilijker als typisch Fries te typeren valt.
.
Die gedachtefgang klinkt op afstand beschouwd heel plausibel, maar ik waag te beweren dat hier sprake is van een cirkelredenering. Als iets niet onderzocht wordt, kun je daar ook moeilijk een bewering op loslaten. De neiging om het Fries eigene in talige cultuuruitingen eerder te herkennen dan in beeldende kunst is sterker geworden door de nieuwe aandacht voor Friese taalbevordering die sinds de jaren zeventig in Friesland is ontstaan. Als het gaat om de herkenning van een eigen culturele identiteit was de verhouding tussen taal en beeld in de eerste decennia na de oorlog wat meer in balans.
Vanmiddag ben ik naar Drachten gefietst. In de Galerij van de Lawei opende Thom Mercuur de tentoonstelling die bestaat uit door hem geselecteerd werk van kunstenaars uit Friesland en Groningen uit de afgelopen twintig jaar. In zijn inleiding benadrukte Mercuur het belang van regionale beeldende kunst. Dat belang wordt de laatste jaren behoorlijk onderschat, niet alleen door de provinciale overheid, maar ook door de provinciale musea. Vooral in Groningen en Friesland, en daarover gaat deze tentoonstelling ook die Mercuur heeft samengesteld.
In Groninger was het Jos de Gruyter die rond 1960 als directeur van het Groninger Museum begon met het aankopen van werk van Groninger kunstenaars. Daarbij nam hij de schilders van de Ploeg als vertrekpunt. Hij kreeg echter weinig steun van de overheid en dat was ook de reden voor zijn vertrek in 1963. Daarna is er eigenlijk nooit meer vanuit het Groninger Museum serieuze aandacht besteed aan Groninger kunstenaars. Ook Frans Haks deed er weinig aan onder het mom dat aan het Centrum voor Beeldende Kunst (CBK) van Gronigen die taak was toebedeeld. Maar nadat eind jaren negentig bij dat CBK een beleidswisseling kwam, besteedt geen enkele instelling in Groningen nog aandacht aan collectievorming of presentatie van werk van Groninger kunstenaars.
In Friesland is de situatie niet veel beter. Weliswaar is hier van 1956 tot 1994 door de provinciale overheid aan collectievorming gedaan, maar met die aldus verzamelde kunstwerken wordt – behoudens de decoratie van de provinciale gebouwen – in feite niets gedaan, ook niet door het Fries Museum. Het Fries Museum koopt sinds 1994 met provinciaal geld werk aan van Friese kunstenaars, maar het aangekochte werk verdwijnt doorgaans rechtstreeks naar het depot in Paasloo. Er zit weinig lijn in aankoopbeleid van het Fries Museumten aanzien van de regionale beeldende kunst. Erger: men heeft er eigenlijk niks mee. Het hart ligt er niet. Er wordt een peperduur museum gebouwd op het Zaailand, maar men heeft geen enkel idee met wat men met kunst van eigen bodem aan moet. En het Provinciaal bestiuur vindt het wel best.
.
Een vaste presentatie van de Friese naoorlogse kunst is er niet en komt er niet. Met de collecties van de Provincie en die van het Fries Museum is in feite een prachtig overzicht te creëeren van de naoorlogse beeldende kunst in Friesland. De doorbraak van de modeme kunst in de tweede helftvan de vorige eeuw is heel goed juist in de provinciale collectie af te lezen. Wie geen weet heeft van het rijke kunstbezit van de Provincie Friesland moet maar eens gaan kijken in het nieuwe tijdelijke Provinciehuis, waar Sies Bleeker in gangen en vergaderruimtes een schitterende presentatie heeft gemaakt van een keuze uit de provinciale collectie
Het is in feite een grof schandaal dat niet alleen het Fries Museum, maar ook het provinciaal bestuur zich nauwelijks bekommert om de museale presentatie van de naoorlogse kunst in Friesland. Thom Mercuur besloot zijn verhaal vanmiddag met een open sollicitatie. In 2009 maakt Henk van Os een grote tentoonstelling in het Groninger Museum van de naoorlogse kunst in Groningen. Thom Mercuur bood aan dat graag gelijktijdig doen voor het Fries Museum. Een prachtig idee. Ik ben alleen bang dat niemand het gehoord heeft. Er was geen enkele vertegenwoordiger van het Fries Museum aanwezig. Die genoten allemaal van hun vrije weekend in Groningen. Er was ook niemand van de pers en ook niemand van de Provincie Friesland vanmiddag in Drachten. Nogmaals, het is een grof schandaal. Er wordt een nieuw Fries Museum gebouwd, maar de Friese kunst wordt vergeten. Om over de Friese kunstenaars maar te zwijgen.