Laatst las ik in de Volkskrant een artikel van Jan Blokker over Jacques Presser en zijn boek ‘Ondergang’. Blokker had het over de betekenis die dit boek heeft gehad voor het Nederland van de jaren zestig. Na de televisie serie ‘De Bezetting’ van Lou de Jong heeft juist dit boek veel bijgedragen aan de bewustwording van Nederlanders van wat er eigenlijk was gebeurd in de oorlog. ‘Wie het eigentlich gewesen war’. ‘Pressers relaas gaf rijkelijk voedsel’, zo stelt Blokker, ‘aan de scepsis van duizenden jegens ouders die zich behaaglijk hadden genesteld in de mythe van een collectieve heldenmoed.’ Het sprookje van een dapper Nederland dat zich als één man had verzet tegen de Duitsers werd definitief ontmanteld. Pressers geschiedenis van de jodenvervolging luidde de rebellie van de jaren zestig in. Een opstand tegen elke vorm van loos gezag.
Ik weet niet of die laatste bewering van Blokker klopt. Hij is me wat over de top, eerlijk gezegd. Hoe het ook zij, het sprookje van destijds over het dappere Nederland heeft inmiddels plaatsgemaakt voor een ander verhaal. Het verhaal van het Nederland dat niets deed en de joden zomaar liet wegvoeren zonder een poot uit te steken. Ik heb de oorlog niet meegemaakt, dus ik kan er ook niet echt over oordelen. Ik ben afhankelijk van anderen, op wiens oordeel ik af moet gaan. Op het oordeel van Presser bijvoorbeeld, wiens boek ‘Ondergang’ onlangs opnieuw is uitgegeven, evenals de gesprekken van Presser met Philo Bregstein.
.
Presser was door zijn oud-leerling Loe de Jong al in 1950 gevraagd of hij een boek over de jodenvervolging wilde schrijven. Presser, die zijn vrouw in de oorlog had verloren, was niet de eerste kandidaat voor die opdracht. Integendeel, De Jong had ook lang getwijfeld of hij het wel moest doen. Het was ook zeer de vraag of hij voldoende wetenschappelijke distantie tot het onderwerp zou kunnen behouden. Presser heeft jarenlang met een ‘writrersblock’ te kampen gehad. Dan zat hij doelloos uit het raam te staren in het toenmalige Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie aan de Herengracht in Amsterdam (zie foto). Er kwam geen letter op papier. Hij had alleen maar stapels dossiers voor zich. Pas nadat hij in 1957 ‘De nacht van de Girondijnen’ schreef – een novelle op basis van peroonlijke herinneringen aan het kamp Westerbork – kon hij met het schrijven van ‘Ondergang’ beginnen.
.
Van oktober 1968 tot april 1969 volgde ik colleges bij Jacques Presser aan de Universiteit van Amsterdam. Maandenlang sprak hij elke week twee uur lang over het schrijven van ‘Ondergang’. Het eerste uur over de methodologische aspecten van een dergelijke onderneming, over het gebruik van schriftelijke en orale bronnen bijvoorbeeld. Het tweede uur over de persoonlijke aspecten. Wat komt er allemaal bij kijken, als je als historicus een onderwerp behandelt, waar je zo intens persoonlijk bij betrokken bent. Zo vertelde hij over zijn jarenlange ‘writersblock’. Maar ook over allerlei herinneringen, die hem dwars hadden gezeten. Hoe hij leraar was geweest op de school waar ook Anne Frank een leerling was. Hij vertelde niét over zijn vrouw die hij had moeten laten gaan. Dat hoorde ik pas later in het gesprek met Philo Bregstein op televisie, dat een jaar later kort na zijn dood (in mei 1970) werd uitgezonden. Hij vertelde wél een anekdote die ik mij nog levendig herinner.
Toen Presser werkte aan zijn boek zat hij aan het raam in zijn werkkamer van het NIOD. In het grote grachtenpand aan de overkant was ook een kantoor gevestigd. Er waren drie grote ramen daar. Links zat – elke dag weer — een vrouw achter een bureau, rechts een man. In het raam in het midden was niets te zien. Elke dag weer was er nauwelijks beweging te bespeuren in dit strakke, symmetrische patroon. Op een dag echter, dat Presser weer uit het raam zat te staren, zag hij opeens beweging aan de overkant. De man en de vrouw stonden beiden gelijktijdig op, liepen naar het midden en gaven elkaar een kus. Ze bleven even daar staan, voor het middelste raam, om vervolgens weer terug te keren en hun bureauwerk te hervatten. Presser noemde het als een absurd detail dat hem nog lang was bijgebleven. Als ik nog wel eens in de buurt ben, daar op de Herengracht, kijk ik altijd even naar de overkant. Daar moet het gebeurd zijn, denk ik dan, het einde van zijn writersblock.