De Friese literaire wereld wordt momenteel gekenmerkt door een verontrustende vorm van gezapigheid. Er is geen enkel debat, laat staan enige controverse. Er is ook geen enkele bezieling of bevlogenheid. Integendeel, er heerst een diepe rust. Het tweewekelijkse literaire internettijdschrift Farsk lees ik niet eens meer. Het poëtische geneuzel gelardeerd met opgepimpte leutercolumns kan mijn aandacht niet langer dan drie minuten vasthouden. Sinds het vertrek van Abe de Vries is de redactie van Farsk het spoor volledig bijster. Men doet nog wel eens openbare oproep om tot een Farskschrift te komen, maar de onderwerpen die men bedenkt zijn zelfs een middelbare schoolfuif niet waardig. Het is eigenlijk diep treurig dat dit periodiek ook nog een vette provinciale subsidie ontvangt.
Waar gaat die subsidie eigenlijk naar toe? Niet naar de auteurs in ieder geval. Ik heb twee keer een bijdrage voor Farsk geschreven, maar nog nooit één Eurocent op mijn bankrekening als honorarium mogen ontvangen. Niet dat ik nou zo nodig heb, maar bij de Moanne zijn dat soort zaken tenminste goed geregeld. Die betalen altijd heel redelijk op basis van een woordtarief, en dat honorarium wordt altijd acuut overgemaakt. Dan krijg je tenminste ook enig idee waar al dat subsidiegeld blijft. Bovendien zit de Moanne bij elk nummer met hoge drukkosten.
.
Daar heeft Farsk helemaal geen last van. En zo groot publieksbereik hebben ze nu ook weer niet. Met mijn dagelijkse bezoekersaantallen van mijn weblog kom ik ongsubsidieerd al heel aardig in de richting. Soms krijg ik het onaangename gevoel, dat een groot deel van de subsidiegelden bij Farsk in de achterzak van de eigen redactieleden en de webmaster verdwijnt. Een schone taak, lijkt me zo, voor de nieuwe gedeputeerde om dat eens uit grondig uit te laten zoeken.
Pijnlijker is echter het gebrek aan kwaliteit en inhoud bij Farsk. Men leunt op routine en zelfgenoegzaamheid. Twee jaar geleden baarde hoofdredacteur Abe de Vries nog enig opzien met een reeks provocerende artikelen die uitnodigden tot debat. Dan heb ik het niet eens zozeer over zijn teksten over het werk van Douwe H. Kiestra – want die beschouw ik nog steeds als een tragische uitglijder – maar over zijn betoog over de postmoderne poëtica. Gisteren stuitte ik al googelend nog eens op zijn artikel ‘ It ekspirement fan de ôfbraak’ dat in 2005 op Farsk verscheen (ook in De Revisor). Ik heb het met aandacht herlezen. De Vries levert daarin stevige kritiek op de ideeën die Joosten en Vaessens naar voren hebben gebracht over het postmodenisme in de poëzie.
In feite schaarde De Vries zich in deze beschouwing achter een stelling, die Jabik Veenbaas eerder had ingennomen in zijn essaybundel ‘De lêzer is een duvel’. De Vries pleitte voor een herwaardering van begrippen als ‘werkelijkheid’, ‘waarheid’, ‘subject’, ’identiteit’ en ‘moraal’ in de poëzie. Het postmodernisme, dat de relatie tussen taal en werkelijkheid radicaal verbrak (zie Derrida’s devies: ‘il n’ y a pas de hors-texte’), beschouwde De Vries in feite als een eindfase van het modernisme. Een laatste stuiptrekking van een eeuw, die – wat de kunst betreft – vooral gericht was op negatie en experiment (‘het experiment van de afbraak’). Dat afbraakproces zou in de jaren zestig een tragisch hoogtepunt hebben bereikt.
Voor de poëzie van vandaag daarentegen zou er weer ruimte komen voor het positieve en de bevestiging ( ‘het experiment van de opbouw’). In andere publicaties legde De Vries een direct verband tussen dit soort ideeën en de renaissance van de hedendaagse Friese poëzie. ‘Elke renaissance is tegelijk ook een vorm van restauratie’, zei hij letterlijk in zijn dankwoord voor de Gysbert Japickprijs in 2005. Welnu, over de vraag of er nu wel of niet sprake is van een oplevende restauratietendens in hedendaagse Friese poëzie is het sindsdien heel erg stil geworden. Je hoort er niets meer over. Eigenlijk hoor je nergens meer wat over. Iedereen slaapt of zwijgt. Het is ijzig stil geworden in het land ven der Friese letteren. En Farsk gaat voorop in die overdovende stilte.
Maar hoe zat het nu eigenlijk met die vermaledijde jaren zestig. De laatste tijd verdiep ik me nogal in dat tijdvak en met name in de vraag wat er in Friesland in die woelige jaren nu precies is gebeurd. Deze week sprak ik Josse de Haan. Hij was een paar dagen terug in ‘it heitelân’. We hebben tot diep in de nacht zitten praten over alles wat zich destijds in deze contreien heeft afgespeeld. Over De Bende van de Blauwe Hand, Quatrebras, Hessel Miedema, Josum Walstra, Paul Panhuysen, Beeg ‘62, Operaesje Fers etcetera. Er lagen contacten met de internationale avant-garde. Met Fluxus, Wim T. Schippers, De Situationisten in Parijs, met Allen Ginsberg in New York. Korte tijd leek er een nieuwe wind te waaien in Friesland. De wind van de vrijheid, het experiment, de vernieuwing. Een hele grote deur zwaaide eventjes wijd open.
Maar die deur werd met een harde klap weer dichtgeslagen. De kortstondige revolutie werd neergesabeld door het Friese cultuurestablishment. Door de gevestigde instituties. Door aartsconservatieven pommeransen als frou Faber, Mr Dr. K de Vries, Tiny Mulder, Notaris Tuinstra, J.P. Wiersma, Watze Hiddema, noem ze allemaal maar op. Hoezo ‘esksperiment van de afbraak’? Als de jaren zestig in Friesland ergens door gekenmerkt werden, dan was het juist het omgekeerde: ‘de afbraak van het experiment’. Maar toen werd er tenminste nog gestreden, tegenwoordig wordt er alleen maar gezwegen. in Friesland overleven de conservatieve structuren de tijd.
.
Dat is de miskende taaiheid … niet van het Fries, maar van de behoudzucht. De afbraak van het experiment gaat door tot op de dag van vandaag. Bertus Mulder, Cees van ’t Veen, Thom Mercuur, Abe de Vries… noem ze allemaal maar op. Ze namen opnieuw de posities in van het behoudzuchtige, culturele establishment. Er is opnieuw geen debat, alleen maar gezapigheid. De woorden die Panhuysen in 1965 uitsprak bij een opening van de Bende van de Blauwe Hand zijn anno 2007 eens temeer actueel: ‘Er heerst in Friesland rust en de kunst brengt niemand in beweging.’