Op weg naar Santiago
De belangrijkste bron voor het bestaanrecht van het Friese Japikspaad is het Liber Sancti Jacobi, dat in Santiago bewaard wordt. De Friese pelgrimage zou zelfs ‘aan de voet van de Melkweg’ een aanvang hebben genomen. Volgens de kroniek van Turpijn moet het allemaal ooit begonnen zijn met een visioen van Karel de Grote:
“Op een nacht zag Karel de Grote een Weg van Sterren aan de hemel. Deze begon bij de Friese Zee en liep langs Duitsland en Italië, door Gallië en Aquitanië, via Gascogne, Baskenland, Navarra en Spanje rechtstreeks naar Gallicië. Daar lag het graf van de gelukzalige Jacobus, destijds nog onbekend en verborgen.
”Maar er is meer tussen hemel en aarde, dat Friesland verbindt met pelgrimage. In de Middeleeuwen kwamen de Friezen in alle uithoeken van Europa tot in Rome aan toe. Sommige Friezen waren zelfs roomser dan de paus. Nog altijd ziet de plaatsbekleder van Christus op aarde, als hij tenminste uit het raam van zijn kamer kijkt, het torentje van de Friezenkerk als eerste spits boven de colonnade van het Sint Pietersplein uitsteken. Ook de eerste pelgrim, die in de achtste eeuw naar Santiago vertrok en wiens naam in bronnen bekend is, zou een Fries zijn geweest. Zijn naam was Everamus. De grootste wandeltocht van Europa zou daarmee voor het eerst door een Fries zijn volbracht. Op zich is dat niet zo vreemd. Friezen hebben iets met zelfopgelegde ontberingen.
Deep down is elke Fries en potentiële masochist. De gekoesterde miskenning is de kerosine van zijn geldingsdrang. Hij houdt ervan om zich zelf te kastijden, om zichzelf tegen te komen in een schier bovenmenselijke krachtinspanning en dan toch door te gaan. Steeds verder en verder, met de blik op oneindig en het verstand op nul, of beter gezegd, ‘mei de holle in de wolken en de fuotten op ierde’, want zo hoort dat te gaan bij het pelgrimeren. Helaas zit er een kleine smet op het verhaal van Everamus. Zijn reisbeschrijving is apocrief en dateert uit de 12de eeuw. Dat was de tijd van de grote kathedralen, de eeuw ook waarin de bedevaart naar Santiago zijn bloeiperiode beleefde en de faam van deze barre tocht bij menig scribent wellicht het hoofd op hol moet hebben gebracht.
.
Het succes had ook in de Middeleeuwen vele vaders en de kans is dan ook redelijk groot dat de Friese oorsprong van de pelgrimage naar Santiago meer op Dichtung dan op Wahrheit berust. En toch, wie was die Everamus? Een verdwaalde vagant of een koning van de Noordzee? Was hij de eerste vrije Fries die bevangen werd door een onweerstaanbaar verlangen naar de verte? Wat dreef hem om te vertrekken, over de hekken te springen en te gaan lopen en lopen tot het gras onder zijn voeten verdween, de paden droog werden en tenslotte rotsachtig, kronkelend langs ravijnen, om zich tenslotte, op het laatste rechte stuk, als in extase laten gaan naar Santiago, ‘all alone like a rolling stone…’?
.
Was het berouw om een heimelijke misdaad of gewoon een middeleeuwse midlifecrisis? Was hij bang voor de donkere spiegel van zijn ziel, de schuilplaats voor de Antichrist, de barbaarse moord in Dokkum misschien? Zat de duivel hem achterna of was hij gewoon op zoek naar God. Maar die woonde toch nog hoog en droog in Jorwerd? Misschien wilde hij wel emigreren en kon hij niet aarden zo ver van huis. Je moet toch wat te vertellen hebben als je onverrichter zake weer op het dorpsplein van Blija verschijnt.
.
‘De minske wolle ornaris wêze wer se net binne’’, zoiets moet Everamus daar hebben gezegd. Wie verre reizen doet kan veel verhalen, en sterker verhalen moet hij zeker hebben verteld, over hoe ver het was en hoe zwaar. Verhalen ook over de blaren op zijn voeten, de slechte wijnen onderweg, de vlooien in zijn bed en de rovers in de nacht. En niet te vergeten, verhalen over heimwee, altijd maar weer dat verlangen naar Fryslân dat telkens opnieuw de kop op stak als de duivel in de tympanen van al die kerkjes onderweg.
Hoe wreed zijn reis ook geweest mag zijn, ook Everamus is ooit weer behouden thuis gekomen. Als een ander mens misschien. Misschien ook niet. Zijn Jacobsschelp is niet meer teruggevonden. Wellicht duikt die ooit nog eens op tussen de scherven in het Fries Museum, ergens tussen een Romeinse pollepel en een leren schoen uit de tijd van Bonifatius. Dat verloren relict uit vervlogen tijden zou een bijzondere plaats verdienen naast het zwaard van Grutte Pier of het parfumflesje van Mata Hari.
.
Het verhaal van Everamus, de eerste pelgrim in Europa, sluit immers naadloos aan bij de mythologie van Fryslân, het land van elf steden en dertig grietenijen. Hoe je het ook wendt of keert, Everamus hoort thuis in het weerbarstige pantheon van Friese helden en heldinnen, het wrede paradijs van de heiligen van Fryslân. Feit of fictie, de schoonheid van zijn haast bovenmenselijke prestatie wordt er in de verbeelding niet minder om.