Als het verleden er niet is dan moet het worden uitgevonden. Het verschijnsel pelgrimage is altijd nauw verbonden geweest met ‘the invention of tradition’, dat wil zeggen het uitvinden van het verleden voor collectief gebruik, zoals dat tot uiting kwam in stichtingsverhalen, vermeende wonderen, legendes van heiligen en fake-relikwieën. Voor de pelgrim werd de geschiedenis altijd ingezet als een reservoir van collectieve symbolen en ervaringen, die zowel geëxploiteerd als gefalsificeerd kunnen worden voor spirituele doeleinden. De historische juistheid van het gebodene was immers niet van primair belang. Het ging om het creëren van een mythische werkelijkheid, die voor de pelgrim een therapeutische functie kreeg bij zijn tocht door het landschap.
Voor de middeleeuwse mens was pelgrimeren dan ook zoiets als ‘’in therapie gaan’’. De pelgrim kwam met zich zelf in het reine door een zelfverkozen loutering. Met zijn gerichtheid op fysieke uitputting probeerde hij de barrières te slechten tussen lichaam en geest. De pelgrim richtte zich op een andere tijdsorde, op het pelgrimeren van de ziel. De beleefde tijd en de innerlijke werkelijkheid waren even belangrijk als de feitelijke werkelijkheid en de tijd van de klok. Dat wezenlijke kenmerk van het ritueel, dat in de pelgrimage zo duidelijk tot uiting komt, en altijd nauw met het katholicisme verbonden is geweest, dient zich ook aan in een belangrijk genezingsritueel uit de vorige eeuw: de psychoanalyse. Voor zowel Freud als Augustinus waren de metaforen van de binnenwereld even belangrijk als de ratio van de realiteit. Het onbewuste en de hemel zijn beide letterlijk tijdloos.
En zoals de achterkant van de taal het domein is van het onbewuste, zo heeft de stad van God de structuur van een symbolische orde. Het pelgrimeren van de ziel, zoals Augustinus dat voor ogen stond, verschilt in wezen ook niet zoveel van een innerlijke reis op de divan van de psychiater. In beide methodes wordt geprobeerd de blokkades af te breken die de innerlijke monoloog van het bewustzijn in de weg staan. Al wandelend komt de pelgrim tot zichzelf. Zijn reis voert hem niet alleen door de wereld, maar ook een door een innerlijk domein van dwalende gedachten, een ruimte waarin de trauma’s uit het verleden kunnen wegstromen of verdampen. Een pelgrim zoekt de confrontatie met de werkelijkheid als middel tot genezing.
Zijn zelfverkozen loutering is een poging om een gemiste ontmoeting met de realiteit op rituele wijze te herstellen. Wanneer hij daarin slaagt lukt dat wonderlijk genoeg niet zozeer door een hernieuwde ontmoeting met de buitenwereld, maar eerder door een vertraagde hereniging met een innerlijke werkelijkheid. Zijn reis met het karakter van één op één, waarbij de voetstap het metrum van de gedachtegang bepaalt, wekt de geest van de pelgrim tot leven in een stroom van herinneringen. Door voortdurend het verleden in de verbeelding te verwerken wordt een genezende werking in het heden op gang gebracht.
Bij dit meditatieve verwerkingsproces van de eenzame wandelaar gaat het om een reconstructie van het persoonlijk beleefde verleden. Het is dan zaak om dit verleden opnieuw uit te vinden, of anders gezegd: een constructie te creëren van symbolische aard, waarin de gemiste ervaring alsnog beleefd kan worden. Of die reconstructie juist is of niet, is van weinig belang. Relevant is of hij werkt. De werking van en relikwie berust ook niet op een certificaat van echtheid van dit specifieke object, maar op het geloof dat mensen eraan hechten dat zo’n ding als zodanig een bijzondere werking kan hebben.
Een vorm van geloof of verbeelding gaat aan de specifieke ervaring van elke werkelijkheid vooraf. Bij de pelgrimage gaat dat op in versterkte mate. Een pelgrim die op reis gaat is in gedachten al honderd keer op reis gegaan. Hij vult iets in, waarvoor het patroon al klaar lag in een mythische structuur. Een pelgrimage is in feite dan ook een stukje ingeblikte werkelijkheid in geconcentreerde samenstelling. Het contact met de realiteit wordt hersteld door een geformaliseerde ervaring als echt aan te bieden.
************************************************
Vanochtend om 07.00 uur vertrokken uit Leeuwarden. Rare week achter de rug. Ik dacht dat ik een probleem was zonder oplossing, maar opeens bleek ik de oplossing te zijn voor een probleem. De wegen naar Santiago zijn duister en ondoorgrondelijk. Het hoofd is leeg en en hart is vol. Ik heb al mijn zintuigen open gezet. Ik wil onder water zwemmen met de ogen open. ik wil palingen zien vliegen langs de regenboog. Ik wil lopen op de aarde als op een gedoofde ster. Ik ga weg. Op weg naar het einde van de wereld, op zoek naar de oude vindplaatsen van transcendentie. Ik wil het heelal voelen kloppen in mijn hart. Ik wil binnengaan in de diepste ervaring van het lichamelijk bestaan. Ik wil de stilte zien en de leegte horen. Ik wil terug naar het gapende gat, waarin Gij ooit voorgoed bent weggezakt. I want to sail into the mystic. En aangekomen op de plek van bestemming zal ik mijn zonden opnieuw overdenken. Ik zal bidden tot wat ooit ‘God’ is genoemd en een steen op de berg gooien. Ik werp hem verre van mij. Zondag 27 mei ben ik – Deo volente – weer terug.