Cashen of crashen

‘Ik zal hem missen. De man die ik liefkozend driftkikker noem. Zijn streken. Maar vooral zijn innemendheid. Spannend onvoorspelbaar mannetje. En groot-beoefenaar van het ondergrondse politieke machtsspel. Er bestaat een boek over de politiek: hoe word ik een rat? Dat boek is niet meer aan hem besteed. Hij kan het dromen.’’ Aldus Rob Oudkerk in een veel geciteerde column die hij schreef op 14 januari 2004 voor Spits. Ik moest er aan denken, toen ik vanochtend – bij het doornemen van een dikke stapel kranten van de afgelopen twee weken – er achter kwam dat burgemeester Geert Dales Leeuwarden op 15 juli a.s. gaat verlaten. Hij heeft een nieuwe baan als duurbetaalde bestuursvoorzitter van een Hbo-cluster in Haag. Dales gaat cashen, zoals dat heet. In een van de kranten las ik wederom een commentaar van Rob Oudkerk, die inmiddels lector schijnt te zijn bij een andere Hbo-instelling in Den Haag. ‘Ik had graag gewild dat Dales mijn baas was geworden,’ liet Oudkerk weten. ‘We hadden elkaar elke dag zitten jennen.’ Daar schijnen die twee dus goed in te zijn.

Hoe het ook zij, Dales gaat weer weg. Mij bekruipt een vergelijkbaar gevoel als bij net vertrek van Wim van Krimpen in 2000. Weer een kleurrijk figuur minder in de stad. Friesland wordt een land, waar allerlei grijze muizen in toenemende mate de dienst uitmaken. De flamboyante driftkikkers houden het hier doorgaans niet al te lang uit. Leeuwarden is een doorgangstation, een provinciale tussenstop in een carrière die elders op een hoger plan moet worden voortgezet. Wim van Krimpen mocht in het Fries Museum zijn ‘museale rijbewijs’ halen. Vanuit de Kunsthal in Rotterdam was hij nooit directeur van het Haags Gemeentemuseum geworden. Hij had een reputatie opgebouwd als ‘Macher’ van blockbuster-tentoonstellingen, maar in kunsthistorische en museale kringen stond zijn naam niet hoog aangeschreven. Na zijn kortstondige, maar uiterst spectaculaire directoraat bij het Fries Museum kon hij in museumland elke baan krijgen die hij hebben wilde.

Een vergelijkbare tussenstop had Dales in Leeuwarden voor ogen, toen hij hier in mei 2004 hier als burgemeester aantrad. Hij wilde de eerste homo in het Catshuis worden. Wat Fortuyn niet was gelukt, dat zou hij wel even flikken. Na een ernstig auto-ongeluk eind jaren negentig was hij gedrevener dan ooit en dat hebben ze in het college van B&W in Amsterdam ook gemerkt. De Zuidlijn voor de metro werd er door Dales in sneltreinvaart kundig doorheen gejast, hoewel het voor iedereen duidelijk was dat dit tot grote budgetoverschrijdingen zou gaan leiden. Dales moest dan ook snel weg uit Amsterdam, want de grond werd hem daar te heet onder de voeten. Maar waar de doorstart in de provincie voor Van Krimpen slaagde, dreigde voor Dales een provinciale stagnatie in de carrière. Na de voor de VVD desastreus verlopen verkiezingen en formatie was het gedaan met de kansen op een ministerpost voor Dales. Ook Oudlkerk deelt momenteel die analyse, zo las ik. Het burgemeestersambt van Leeuwarden was duidelijk als opstap bedoeld voor het kabinet. Toen die weg versperd was, ging Dales voor het het geld en niet meer voor goud. Het was cashen of crashen.

En toch mag ik hem wel. Net als Van Krimpen ken ik Dales al langer dan vandaag. Van Krimpen leerde ik eind jaren tachtig kennen als organisator van kunstbeurzen in Zuidlaren. Dales ontmoette ik in de periode 1994-1997 toen hij nog directeur was van het Fonds BKVB in Amsterdam. Ik zat daar toen in een adviescommissie en maakte hem mee in allerlei rollen, o.a. in een sollicitatiecommissie samen met Benno Premsela. Dales stond bekend als een bevlogen directeur die door zijn werknemers op handen werd gedragen. Hij was inspirerend, alom aanwezig en zeer inventief. Zo bedacht hij geheel op eigen houtje het nieuwe subsidierinsgsysteem voor de basisstipendia (het zogenaamde strippenkaartmodel) waar waar veel beeldende kunstenaars nog altijd baat bij hebben. Een onhebbelijke eigenschap was zijn smetvrees. Alle bureaus van het Fonds moesten smetteloos en vooral leeg zijn. Geen papiertje aan de wand. Vaak liep hij zomaar binnen in een vergaderzaal om een deurtje van een kast dicht te doen of om een propje papier van de vloer op te rapen.

Op 4 november 2004 (twee dagen na de moord op Theo van Gogh) heb ik Dales in zijn functie van burgemeester mogen interviewen voor het tijdschrift ‘De Moanne’. Hij was die dag nog zeer onder de indruk van de dramatische gebeurtenis in Amsterdam en liet zich zeer openhartig uit over allerlei zaken, zoals zijn fortuyneske stijl van besturen, zijn bewondering voor de nieuwe bestuursaanpak in Rotterdam, zijn ambities voor het presidentschap, zijn zorg over de problematiek in de oude wijken en de verruwing van de omgangsvormen. Hij gaf me zelfs een primeur door voor het eerst te wijzen op zijn voorkeur voor een referendum inzake het plan Nieuw Zaailand (een primeur die overigens door geen enkele Friese journalist werd opgepikt). Vooral de ontbrekende participatie van allochtonen in de wijkraden baarde hem grote zorgen. Dales ging in die tijd nog geregeld zelf de wijken in, wat tot veel landelijke media-aandacht leidde. Ik vroeg hem of zijn betoog niet een pleidooi inhield voor het opnieuw opzetten van structuren van sociaal cultureel werk, die in de afgelopen decennia juist behoorlijk zijn wegbezuinigd. Dales reageerde als door een horzel gebeten. ‘Daarvan ga ik over mijn nek’, zei hij letterlijk.

Later heb ik daar nog wel eens aan terug moeten denken, als hij weer eens in het nieuws kwam bij een spectaculaire huisuitzetting van een asociale bewoner uit een probleempand. Een bevriende journalist vertelde me onlangs dat hij bij zo’n openbare uitzetting wel eens walgend is weggelopen. Het was nooit duidelijk of het geënsceneerde mediaspektakel nu was bedoeld om aandacht te vragen voor de sociale problematiek of om de publicitaire scoringsdrift van Geert Dales zelf te bevredigen. Het is zelfs een keer voorgekomen dat in aanwezigheid van een cameraploeg van SBS 6 de verkeerde persoon uit het verkeerde pand is gezet. Waar gehakt wordt vallen spaanders, moet Dales toen hebben gedacht. Die houding had hij met Wim van Krimpen gemeen. Een paar weken geleden belde Van Krimpen mij ’s avonds op. Hij moest de volgende dag bij Geert Dales zijn mening komen geven over hoe het verder moest met Leeuwarden en hoe de stad kon worden opgestuwd in de vaart der volken. ‘Wat vind je van die Dales?’, vroeg Van Krimpen. ‘Ach’ zei ik, ‘het is een beste man, zeer gedreven en hij bedoelt het ook wel goed, maar hij is wat gauw tevreden als hij de volgende dag met zijn kop in de krant komt.’

Dat heb je met doeners. Ze zijn vaak een tikkeltje ijdel. Maar toch mag ik ze wel. Ik zal Dales missen, net als Van Krimpen. Oudkerk heeft gelijk: ‘Ratten zijn het, maar wel aardige ratten.’

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)