De Friese angst voor de stad

Gisteren meldde de LC dat de vier grote steden van Friesland (Leeuwarden, Drachten, Heerenveen en Sneek) het coalitieakkoord van GS hebben afgekraakt. “Waar nu veel aandacht is voor toerisme, natuur, milieu en kleinschaligheid, helpt dit de vier grote steden te weinig vooruit. Er moeten meer banen geschapen worden in de industrie en de dienstensector. Daardoor zal ook het sociaal-culturele klimaat verbeteren. ” stond te lezen op de voorpagina.

Tijdens mij n debat met Anita Andriessen over het coalitieakkoord viel mij op dat zij er keer op keer op wees dat we moeten zoeken naar naar nieuwe dingen die ‘authentiek’ zijn voor Fryslân. Dat wil zeggen: dingen bij Fryslân passen. Het fiasco op het bedrijventerrein van Heerenveen destijds ging volgens haar mis, omdat het ‘niet authentiek’ voor Frysdlân was. Milieu, water, ecologie, zonne-energie, dat is pas authentiek voor Fryslân.

Ik vind dat een gevaarlijk criterium, omdat het volkomen irrationeel is. Om die reden zou je niet in ICT moeten investeren omdat het niet ‘authentiek’ is. Is aardgas soms ook ‘niet authentiek’ voor Fryslân? Dit is een typisch voorbeeld van romantisch denken dat de Friese politiek beheerst. Er heerst een soort geloof in de eigen authentieke volksziel en daardoor heeft men een diepe afkeer van de grote stad. Die afkeer van de grootstedelijke cultuur is overigens helemaal niet typisch Fries.

Die afkeer is in de late 19de eeuw ontstaan, toen men in Parijs opeens de zondige boosdoener bij uitstek en de grote bron van vervreemding ging zien. Afkeer van de grote stad is een symptoom van fundamentalistisch ondergangsdenken. Het is nog altijd een product van de grote landbouwcrisis aan het eind ven de negentiende eeuw, die het zelfbeeld van de Friezen op dramatische wijze heeft beïnvloed. Een van oorsprong trots volk werd nadien tobberig en gefixeerd op de taal en het behoud van het eigene van cultuur en landschap. I

In zijn boek ;’Het rode tasje van Salverda’ heeft Goffe Jensma uitvoerig uiteengezet hoe deze afkeer van de grote stad is ontstaan. Zowel het zelfbeeld van de eigen authentieke cultuur, als het schrikbeeld van de grote stad zijn volgens hem een constructie. Jensma laat dit heel mooi zien in de wijze waarop de oude Halbertsma Parijs beschrijft als het doembeeld van de moderne cultuur. Letterlijk schrijft Jensma hierover hetvolgende:

‘In zijn beeld van Parijs als de gruwelijke, lege, anonieme karakterloze toekomst hoefde geen Parijzenaar, die in deze stad in het heden leefde zich te herkennen. Net zoals zijn Fries verleden in essentie een constructie was met een ideologisch en strategische waarde, zo was ook dit het andere uiterste van een herschepping van de werkelijkheid. Hij bracht bij zijn publiek een horror vacui te weeg en zette het voor de keus: modern karakterloos of karaktervol authentiek.’

Het authentieke van het Fries is dus een historische constructie die ontstaan is in de late negentiende eeuw als tegenpool van het schrikbeeld van de grote stad. Die polaire constructie is diep in de Friese genen ingedaald. Lezend in oude jaargangen van het Friese tijdschrift De Tsjerne stuitte ik vandaag op een artikel van Fokke Siersksma (zie foto) uit 1948 getiteld ‘De wrâld en Fryslân’, waarin die polaire constructie tussen de authenticiteit van het Fries eigene en de ontaarding van de grote stad nog onverkort te vinden is. In een mooie oude spelling van het Fries schreef Sierskma hierover het volgende.

It forskil is nammentlik dit: de eftergroun fan stêdskultuer en plattelânskultuer is krekt deselde: ite drinke en frije. Mar de stêd skammet him foar dizze eftergroun en besiket der troch saneamde forfining eat oars fan te meitsjen. De hiele moderbne stêdsbeskaving is in grotesk besikjen fan de minske om syn komôf te forleagenjen. En hy spilet it klear ek noch. De stiedsminske hat gjin komôf, hy hinget yn’e loft. Marsman hie ferlet fan ‘in besiel forbân’ en Sartre twingt oan de philosfy de minsklike frijdom ôf, omdat de minske gjin groun mear helje kin. Yn de stêd libbet men sûnder groun, sûnder modder en it gefolch hat west, dat men ek gjin psychyske groun mear ûnder de fuotten hie. It probleem fan de stêd is om, los fan Mem Ierde, dochs wer oanrekking to krijen mei de slipstream dy’t fan har ôfhinklik is. (..)

Mar biwust of onbiwust wit de Fries dat dizze (stêds)kulktuer gefaerlikke prosessen yn beweging bringe kin. Hy wit dat formeardering fan kennisse formeardering fan fortriet is. Dat him itselde gefaer fan ûntwoarteling bidriget as de stêdsminske. Dit gefolch is ambivalent: oan de iene kant langstme nei de kultuer, oan de oare kant eangstme foar de mooglike gefolgen en dat út dit ambivalente gefoel eangstme en hate fuortkomme, kin men fan tinken ha. Hate is eangstme foar oantrekkinbgskraft.’

De angst van de Friezen voor de grote stad leeft voort tot op de dag van vandaag. Wie dat niet wil geloven, kan ik aanraden het coalitieakkoord van GS nog eens goed door te nemen. Lees en huiver.