Eeltsje Hettinga heeft gelijk
Het moest er maar eens van komen. Gistermiddag heb ik de roman ‘Kikkerjaren’ van Josse de Haan uitgelezen. Het was er dit weekend begonnen en heb de 543 pagina’s van dit boek in één keer achter elkaar tot mij genomen. Natuurlijk had ik beter de Friese versie kunnen nemen, ‘Piksjitten op Snyp’, maar dat had me drie keer zoveel tijd gekost. Bovendien is de vertaling van Harmen Wind uitstekend en Fernando Pessoa lees ik ook niet in het Portugees. Na alles wat ik inmiddels over dit controversiële, en volgens sommigen vermeende meesterwerk gehoord heb is het me alleszins meegevallen. Het had wat korter gekund, dat wel, maar er zitten heel wat prachtige passages tussen die lezen als een trein.
Die laatste metafoor komt ook bijna letterlijk in het boek zelf naar voren, als de auteur (of beter gezegd: één van de auteurs, want er is ook een schrijvend alter ego) het verhaal vertelt van een ‘reis in een rijdende camera’ met een Filippijnse hoer. Die rijdende camera blijkt de trein van Amsterdam naar Dordrecht te zijn geweest, waarvan de kunstenaar Fritz Rahmann in juli 1985 een treincoupé had ingericht als camera obscura. De buitenwereld van het voorbijglijdend landschap werd op deze wijze in de geblindeerde binnenwereld van de rijdende trein geprojecteerd. De passage vormt een prachtig beeld op een cruciaal moment in de roman. Het verhaal kantelt dan. Het alter ego neemt hierna afscheid van het schrijven. De rationele, meer Apollinische helft van de auteur legt het af voor tegen zijn wederhelft: het irrationele, Dionysische deel van zij persoonlijkheid. Of beter gezegd, hij gaat er volledig in op. De twee helften smelten samen.
Die tweespalt tussen het rationele en irrationele is ook het hoofdthema van het boek. Het is een rite de passage. Een innerlijke reis van de volwassen auteur (Grutsk) die op zoek gaat naar zijn jeugd als jongen (Lytsk) in een Friese dorpje (Snyp). Dat is een jeugd in de jaren veertig en vijftig in het beklemmende decor van een Fries plattelandsdorp met al zijn wrede en bijna fascistische ingrediënten. Dat vorige leven wordt als in een excorcistisch ritueel – al schrijvend – verwerkt en uitgedreven. De auteur wordt letterlijk zichzelf bij het schrijven van het boek. In die zin deed met het verhaal mij soms aan Felllini’s Satyricon denken, waarin een vergelijkbaar individuatieproces op agressieve wijze in beeld wordt brengt. Het is ook een rite de pasage door de dierlijke wreedheid en de rauwe seksualiteit die in veel opzichten met de jeugdervaringen van de hoofdpersoon samenhangen.
In de metafoor van de ‘reis in de rijdende camera’ komt alles samen. Het alterego van de auteur beschrijft prachtig hoe het kunstwerk van Rahmann op verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden. Het is een metabeeld van de werkelijkheid zelf, zoiets als een ‘rijdende grot van Plato’. De wereld staat op zijn kop en vliegt langs ons heen. Tegelijk zitten we in die wereld en proberende de beelden van de werkelijkheid stil te zitten. Daarbij filteren we voortdurend. We interpreteren de het geprojecteerde beeld van werkelijkheid, terwijl dat beeld zelf nooit stil staat. De factor tijd zit in het proces van het waarnemen. Interpretatie is een illusie van stilstand. Wie dat beseft komt tegelijk tot het inzicht dat er geen ‘platonische achterwerelden’ bestaan, geen God ook: ni dieu ni maitre.
Alles stroomt en alleen door volledig in die stroom op te gaan kan het leven echt beleefd en daardoor begrepen of beter gezegd ‘gegrepen’ worden. De treincoupé is ook de rijdende baarmoeder van het leven. Een prachtig beeld. Sloterdijk zou er wel raad mee weten. De roman als geheel is ook een aanklacht tegen degenen die de kunst en literatuur vernauwen rot een esthetische afbeelding van de werkelijkheid (of die nu psychologisch of mimetisch is) en de wereld louter zien als herleidbaar tot een idee of fundament (zoiets als begrip identiteit bijvoorbeeld), iets dat zich onveranderlijk voortplant in de tijd. Er is geen houvast. Leven is loslaten. De trein rijdt en aan dat gegeven zal de reiziger zich moeten overgeven.
Tegelijk is de roman als geheel een correctie op de idylle van het Friese platteland met al zijn identiteit-clichés die daarbij horen. In het dorp Snyp vinden vaak even wrede taferelen plaats als in de Oerpolder van Hylke Speerstra, maar er wordt niet geromantiseerd, laat staan dat ooit het nostalgisch muziekje van Geert Mak te horen valt. Integendeel, hier wordt een rekening vereffend. Het dorp Snyp is een sadistisch universum met absurdistische trekken. Het is een nachtmerrie die terugkeert in de realiteit. Voortdurend sluipt de werkelijkheid dan ook de fictie van deze roman naar binnen, niet alleen in de videobanden die worden gedraaid, de stereotype namen van de dorpsbewoners (die allemaal met ‘De’ beginnen), maar soms ook in letterlijke verwijzingen naar de literaire representaties van het Friese platteland. Zo zijn Hylke Speerstra en Geert Mak te herkennen in een paar prachtige zinnen. ‘Hij (Geert Mak -hm) woont drie maanden in de Jor, heeft zijn oude God nog zijn binnenzak en besluit dan dat hij het dorp kent. Hij projecteert er zijn eigen ideeën op, neukt de dorpshoer en vraagt dan tenslotte de oud intellectueel en krantenman zoals hij zelf, De Hyl dus, nog even of het allemaal klopt. En ja hoor God is aan de wandel.’
En dan te bedenken dat Hylke Speerstra – zoals ik laatst uit betrouwbare bron mocht vernemen – in de tijd dat hij nog hoofdredacteur van de LC was, zijn hoofdredactionele commentaren altijd eerst voorlegde aan het hoofd van de kunstredactie, zo niet het schrijven daarvan geheel aan hem delegeerde. Nee, alleen al om die laatste zin over ‘De Mak’ en ‘De Hyl’ verdient Josse de Haan de Gysbert Japicxsprijs. Eeltsje Hettinga heeft gelijk, het zal een eerherstel zijn van een infame poging om deze roman uit de canon van de Friese literatuur weg te schrijven. Ik heb de recensie van Jabik Veenbaas er nog eens op nagelezen die is opgenomen in zijn boek ‘De lêzer is in duvel’. Dat is geen recensie, maar rancuneuze, calvinistische poppenstront. Kortom, ik ben om. Josse de Haan verdient de prijs. Sterker nog, Eeltsje Hettinga heeft gelijk. Hij krijgt hem!