De teerling is geworpen

‘De laatste mythe is de mythe zelf,’ heb ik Adri van Hijum eens horen zeggen. Het is een uitspraak die ook op Friesland zou kunnen slaan. Het mythische denken is bij de Friezen diep in de genen ingedaald. ‘Wy tinke út de myte wei’, zei E.B.F. Folkertsma en nog heel wat Friezen doen dat nog altijd als ze wegdromen over it heitelân. Het mythische denken is in deze contreien zo sterk aanwezig dat er nog altijd twee stromingen zijn die de Friese literatuur beheersen. De mythische en de formele. Beide hoofdstromingen, die overigens tal van varianten kennen, zijn sinds de jaren zestig in een hevige strijd gewikkeld. Dan weer overheerst de een, dan weer de ander. Nu wint een mythische poëet de Gysbert Japicxprijs en dan een weer een formele literator.

In jaren zestig werd in Friesland een ware oorlog uitgevochten tussen twee kampen: de formelen en de mythologen. Die oorlog had verschillende slagvelden: Quatrebras, Hessel Miedema, De Bende van de Blauwe Hand, de affaires van Bouke de Jong noem maar op. De kruitdampen van die oorlog zijn nog nooit echt opgetrokken. De jaren zestig zijn in Friesland ook nooit afgerond. Sterker nog, ze moeten misschien nog beginnen. Het postmodernisme heeft om die reden hier ook nooit echt goed in kunnen dalen.

De jaren zestig was het decennium van de herontdekking van Wittgenstein. Alle problemen werden opeens semantische problemen. Ook de esthetica werd formalistisch. Kunst werd een kwestie van vorm, zonder intrinsieke betekenis. Kunstkritiek diende zich dan ook te beperken tot louter beschrijvingen. In die jaren scheef Susan Sontag haar beroemde essay ‘Against interpretation’. Interpretatie was in haar optiek een agressieve intellectuele aanval op het kunstwerk, die tekort deed aan de directe ervaring via de zintuigen, en dat in een moderne cultuur die een aanval doet op de sensibiliteit.

Door interpretatie wordt het kunstwerk in mootjes gehakt, waarna er vervolgens een betekenis aan wordt gehecht, met het gevolg dat het onmiddellijke effect ontkracht wordt. Hierdoor zou de kunst gedevalueerd worden tot een gebruiksartikel, geschikt om ondergeschikt te worden aan een systeem van geestelijke categorieën. De interpretatie, zo concludeerde Sontag, zou te veel zij gaan overheersen, vooral door de nieuwe impulsen van Freud (de psychoanalyse) en Marx (de maatschappijkritiek).

De tendens in de beeldende kunst die met deze ‘anti-interpretatie-attitude’ correspondeert is het neo-constructivisme. Wonderlijk genoeg heeft deze tendens in Friesland sinds de jaren zestig stevig voet aan de grond gekregen. Friesland is rijk bezaaid met neo-constructivistische beelden in het publieke domein. Sterker nog, Friesland lijkt wel een openluchtmuseum voor Ids Willemsma. In de Friese literatuur daarentegen zijn de formalistische erfgenamen van de jaren zestig nog altijd een beetje verdacht. Het is nog steeds ‘not done’ om de mythe niet echt serieus te nemen. Veel Friese dichters dichten dan ook nog steeds – om met Folkertsma te spreken – ‘fanút de myte wei.’

Alleen al om die reden is het een wijze daad van de jury om dit jaar de Gysbert Japicxprijs toe te kennen aan Josse de Haan. Na de mythische ‘poet of place’ Abe de Vries was dit een logische, zelfs bijna noodzakelijke keuze. De dialectiek van de naoorlogse literatuur eist dat Josse de Haan de prijs krijgt. Als oud-leerling van Adri van Hijum kan hij dan eindelijk met recht en reden zeggen dat de laatste mythe de mythe zelf is geweest. The winner takes it all!

P.S.

Vandaag vernam ik uit betrouwbare bron het definitieve bewijs dat Josse de Haan de Gysbert Japicxprijs krijgt. Een van de juryleden, Ernst Bruinsma, heeft vorige week een zoon gekregen en raad eens hoe hij heet……. Hessel, Josse! Dat is de lijn van het formalisme sinds de jaren zestig. Het begin ligt bij Hessel Miedema en de bekroning bij Josse de Haan. De vlag kan uit, de teerling is geworpen !

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)