Het etnolinguïstisch paradigma
bêste Huub,
mei dyn iepenhertigens oer de freone- en meirinderskultuer yn kultureel PvdA-fermidden bin ik it folslein iens. Ik wol dat sjen litte mei ûndersteande tekst dy’t yn myn brief oan Tresoar fan 1 july 2006 stiet, mei in kopy oan provinsjale steaten. Dit nei oanlieding fan it ferskinen fan ‘Zolang de wind van de wolken waait’. As folget:
‘Is linkse freonepolityk de goarre fan benammen kultureel Fryslân? In oanjeier en tagelyk in gefolch fan it wanskepsel yn it tinken, nammentlik om alles subsidiearje te moatten dat mei it Frysk te krijen hat? Minsken wurde troch dat wanskepsel fan inaor ôfhinklik, kinne net iepenlik kritysk wêze, ferlieze positive kreativiteit, elan en wurknocht en wurde úteinlings inoars geheime fijannen. Sy en de kwantiteit en kwaliteit fan har wurk moatte it belije en úteinlings de Fryske maatskippij. Tink oan de ferwurden maatskippijen yn it eardere East-Europe, dêr’t de oerheid ek altyd foar jild soarge.
Ik wiis hjir op linkse freonepolityk omdat yn ferhâlding in soad lju, dy’t om it ûnderstelde morele respekt as sosjalist bekend stean wolle, yn kulturele banen wurkje. Sá begien mei mei de meimins en dy syn kultuer want kultuer jout ferheffing. Mar ja, it binne no net daliks de warberste, kreatyfste en ûnôfhinklikste tinkers en doggers en sjoch mar hoe’t se troch dat mankemint de kultuer en it Frysk lyts hâlde. It behâld fan it eigen baantsje en de behearsking fan echte, mar foaral fan optochte en sabeare skelen mei oare kultuerriders frette tiid en geastlike krêft. Ego’s sette net it measte út ‘e wei en dat jildt ek foar goederjouske provinsjale bestjoerders en politisy.
In oare kear miskien wol oer Mulder syn warbere dieden, sosjaal demokratyske dieden foar it Frysk. Mots, mots, mots sjongt in Frânske sjongeres op muzyk fan Bach, dy’t in moaipratende ferlieder ûntmaskert.
Groet, Jelle Breuker
Dat was een van de reacties die ik gisteravond in mijn mailbox aantrof en die ik hier met toestemming van de afzender mag publiceren op mijn weblog. Uit het feit dat er zo heftig op mijn aanval op Bertus Mulder en de gesloten tribale cultuur van Friese socialisten wordt gereageerd leid ik af dat ik een gevoelige zenuw heb geraakt. Ik merkte dat eerder bij mijn kritiek op Johanneke Liemburg, wier geschonden imago inmiddels al weer door de Liemburger Courant vakkundig wordt opgepoetst. Maar ook in mijn kritiek op Anita Andriessen, uit wier landelijke populariteit Bertus Mulder een slaatje probeert te slaan onder het motto ‘Wat uit Friesland komt is altijd goed, zeker voor de PvdA’. Ik leid uit al die reacties af dat er zaken zijn die in Friesland onbesproken blijven. Waarom? Is er geen podium voor? Heerst hier de cultuur van de angst? Is Friesland een zwijgend domein van meelopers en angsthazen geworden?
‘Wat stelt die Friese beweging nu eigenlijk nog voor?’ vroeg iemand mij laatst. Als het nog tien of twintig mensen zijn, dan is het veel. Inderdaad, maar die zitten wel op de vitale posten van de politieke macht en media. Het repressieve krachtenveld wordt misschien niet eens door deze machtcentra zelf bepaald, maar door de zwijgende Friese – en vooral niet Friese of zelfs anti-Friese – meerderheid. Wie zwijgt stemt toe en je mond houden kan nooit tot veel goeds leiden. Vanzelfsprekende participatie, dat is het mechanisme waar het etnolinguïstisch paradigma van Friesland op drijft. In Friesland wordt de mythe van dat paradigma in stand gehouden, omdat iedereen er op een bepaalde manier baat bij heeft. Maar de kruik gaat net zolang te water tot hij barst.
De werkelijke catastrofe van Nazi-Duitsland, zei Walter Benjamin, is niet de apocalyptisch gebeurtenis op zich zelf, maar het geruisloze gegeven dat mensen gewoon mee bleven doen, zonder dat het hen echt leek te raken. Als de wereld ooit nog eens ten onder gaat, dan is dat niet door vlijt, maar door onverschilligheid. Zo is het ook met Friesland. Door het etnolinguïstsiche paradigma, dat alom wordt gedoogd, gaat Friesland ooit nog eens naar de verdommenis. Maar dan heeft niemand maar dan ook niemand daar ook maar iets van geweten.
Gisteren heb ik mij nog eens verdiept in de oorsprong van het etnolinguïstisch paradigma, zoals ik dat in het denken van mensen als Bertus Mulder c.s. heb aangetroffen. En zo stuitte ik op een discussie in de jaren dertig onder Nederlandse cultuurhistorici over de relatie tussen volksaard, cultuur, ras en taal, dat prachtig beschreven is in het boek ‘Volkseigen, ras cultuur en wetenschap In Nederland, 1900- 1950. (2000). Die discussies vond plaats vóór de ‘Kristalnacht’ en waren dus nog niet beladen met de schuld van het nazisme dat elk denken in etnische en raciale termen sindsdien als incorrect heeft bestempeld. Johan Huizinga en Jan Romein relativeerden ieder op zijn eigen wijze de etnische factoren in het denken in termen van volksaard, maar zij waren er beiden ook van overtuigd dat Nederland een zuiver Germaans land was. Daarover bestond in de jaren dertig in feite een vrij brede consensus.
De historicus Pieter Geyl daarentegen had veel sympathie voor de Vlaamse beweging en ontwikkelde een Groot-Nederlandse conceptie waarin taal de bepalende factor was voor de natie. Alle ‘Diets sprekende’ gewesten, zo betoogde hij, vormden een fundamentele eenheid. Taal was voor Geyl een bijna onveranderlijk natuurverschijnsel, dat een rechtstreeks uitvloeisel was van een etnische essentie. Het centrale begrip ‘stam’ fundeerde hij op een groep van mensen die dezelfde taal spreken. Geyl mocht dan een vurig anti-racist en anti-nationaal socialist zijn, toch bleef hij hoog en bij laag beweren dat moderne bevindingen van de etnologie tot de conclusie leiden dat taalgrenzen samenvallen met de opmerkelijke scheidslijnen tussen gebieden met sterk verschillende schedellengten.
In het in 1942 verschenen fotoboek ‘Friesland-Friezenland’ staan de typisch Friese gelaatstrekken prachtig afgebeeld. Het zijn de stereotypen van de Friese boer en de Friese schipper, zoals August Sander die voor de oorlog in Duitsland had gefotografeerd. Laag camerastandpunt en een dramatische belichting van opzij. Deze portretten tonen een soort ‘indexale leesbaarheid’. Het zijn ideaaltypen waarin onder het oppervlak van het gelaat de essentie het pure en zuivere type wordt waargenomen. Het denken in etnische essenties is na de oorlog stilaan verdwenen. Toch bleef men tot ver in de jaren zestig in heel Nederland denken in termen van ‘volksaard’ en ‘volkziel’. In Friesland is dit etnische denken nooit verdwenen. Het heeft zich echter defintief gefixeerd in de Friese taal, waarin het karakter van de rurale Fries in zijn meest zuivere gedaante bewaard zou zijn gebleven, maar ook in het ideaaltype van het Friese landschap dat nog steeds onder het oppervlak van het gekaderde beeld wordt waargenomen – als een ideale foto – en tot elke prijs bewaard moet blijven, juist in tijden van snelle verandering.
Friezen communiceren niet alleen in hun taal, ze projecteren er ook hun diepste wezen in, de ziel van hun zelf en van hun volk. Het vooroorlogse etnolinguïstische paradigma – met zijn diep verscholen fascistoïde kern – bestaat nog altijd in Friesland. Het is nooit aan de kant gezet. Frontale aanvallen in de jaren zestig zijn vakkundig gepareerd door het bolwerk van de Friese beweging. De verbinding is nog lang niet verbroken. Dat Johanneke Liemburg een figuur als Fedde Schurer nog steeds als een Fries icoon ziet, zegt al genoeg. Juist Fedde Schurer hield de etnisch denkende brokkenpiloot E.B.F. Folkertsma de hand boven het hoofd. Juist Fedde Schurer moest niets hebben van de moderniteit die in de jaren zestig ook de Friese cultuur heel even in zijn greep kreeg. Juist Fedde Schurer moest niets heben van Gerard Reve en moderne kunst. Die vervloekte anti-Friese moderniteit met als zijn doorgeschoten individualisme, hedonisme, genotzucht en ontaarde asfaltcultuur van de massamens. Het Fries eigene stond garant voor de ongerepte zuiverheid van de‘Mienskip’ . Of die Mienskip nu van God of van Troelstra was, maakte weinig uit.
Sindsdien heeft het Fries eigene zich definitief verbonden met de grote etnolinguïstische restauratie als politiek project van sociale en culturele vernieuwing. ‘Veranderen om te behouden’ is in feite de taal van de Friese Mienskip bewaren in tijden van modernisering en globalisering. Maar o wee wie daar niet aan meedoet. Ophoepelen. ‘Sodemieter op!’, zoals Frou Liemburg zou zeggen.