Ik moest nodig naar de kapper, bedacht ik gisteren. Dit periodieke gebeuren is een noodzakelijk kwaad, waar ik me altijd met enige gelatenheid aan overgeef. Bij de stationskapper ben ik al jaren een vaste klant. ‘Hoe wilt u geknipt worden,’ luidde de obligate openingszet van de verplichte conversatie. Ik heb dan altijd de neiging om te antwoorden: ‘Zonder gekwebbel’, maar ik hield me in. ‘Haal er maar flink wat af!’, zo liet ik weten. Met dat soort woorden maak je een kapper niet gelukkig. Ze miskennen het edele ambacht van de barbier. Een en ander had wel tot gevolg dat ik gedurende enige minuten van een betrekkelijke stilte kon genieten. Mijn woorden hadden kennelijk tot nadenken gestemd. Pas toen vrijwel al mijn grijze lokken op de vloer waren beland, kwam er een begin van een conversatie op gang.
‘Als kapper knip je het haar weg, maar de kunst is juist om het haar te laten zitten.’ Ik liet deze wijze woorden tot mij doordringen en vergeleek ze vervolgens met het spreekwoordelijke ‘half gevulde glas’ dat even goed ‘half leeg’ genoemd kan worden. Mijn kapper echter vond dat niet hetzelfde. ‘Knippen,’ zo verzekerde hij mij, ‘is een kunst. Het gaat om de wijze waarop je dat doet. Juist om die reden is het haar, dat je laat zitten, veel belangrijker dan het haar dat je wegknipt.’ Vervolgens liet hij mij weten, dat hij altijd een beetje een dwarsligger is geweest. ‘Als iemand wat beweert, dan ben ik het daar in eerste instantie niet mee eens.’
Ik kon me daar wel iets bij voorstellen en ik zocht naar gevleugeld woord om deze conclusie samen te vatten.
– ‘Zonder wrijving geen glans,’ zei ik.
– ‘Ja zo is het!’ riep hij en voegde er een tweede vergelijking aan toe:
– ‘Zonder spanning geen licht.’
Zo waren we beiden weer een wijsheid rijker. Opgelucht stapte ik naar buiten. Altijd weer verbaas ik mij erover hoe helder mijn gedachten zijn, als mijn haar is geknipt. Helaas is die ervaring slechts van korte duur.
Later op de dag trof ik Teake Oppewal (zie foto) bij Albert Heijn. Staande achter een volle boodschappenwagen raakten wij in gesprek over de Friese literatuur. Teake vroeg mij op ik donderdag ook aanwezig zal zijn bij de uitreiking van de Gysbert Japicxprijs in Bolsward. Ik kon hem geruststellen. Ik zal er zijn. Hoewel ik het betreur dat de plechtigheid niet meer in de kleine zaal van het stadhuis plaatsvindt, maar in die tochtige glazen ruimte van de Broerekerk.
‘Heb je gisteren in de LC het interview met Josse de Haan gelezen?, vroeg Teake. Een niet al te tactische gelukwens aan het adres van de laureaat (‘wy hearre net by itselde partoer’), werd door Josse beantwoord met de constatering dat de gereformeerde Teake als kind niet eens naar het kaatsen had mogen kijken. Ik probeerde Teake ervan te overtuigen dat het een schone zaak is dat er tenminste nog sprake is van enige strijd binnen de Friese literatuur.
– ‘Zonder wrijving geen glans en zonder spanning geen licht.’
Op mijn vraag of de Friese taal een variant heeft voor deze pakkende tegeltjeswijsheden kreeg ik geen bevredigend antwoord. Er ontspon zich een discussie over de aard van de Friese identiteit die niet in een paar woorden is samen te vatten. Teake liet zich ontvallen dat hij zich wel eens afvraagt of Huub Mous nou een Fries kan worden genoemd of niet. Met enige weerzin was hij aan ‘Elja’ van Josse de Haan begonnen.
– ‘Nee, geef mij maar Nachttrein naar Lissabon, dat is pas kwaliteit.’
– ‘Maar Gerrit Benner mag je toch ook niet met Francis Bacon vergelijken.’ probeerde ik nog voorzichtig. Maar dat telt niet volgens Teake. Er is een soort universeel niveau van kwaliteit waar literatuur volgens hem aan moet voldoen, of hij nou Fries is of niet. Als lezer moet je gegrepen worden. Een boek moet je meenemen en dat doen de romans van Josse de Haan nu eenmaal niet. Ja ‘Piksjitten’ misschien een beetje , maar dan houdt het ook op.
– ‘Dus literatuur mag niet moelijk zijn? vroeg ik. ‘Hoe zit het dan met Joyce en Musil? Die schreven toch knap lastige boeken en die worden nog steeds gelezen.
We kwamen er niet uit, daar achter de boodschappenwagen. Maar het blijft natuurlijk een wonderlijke zaak dat de toekenning van de Gysbert Jpicxprijs aan Josse de Haan zoveel ‘argewaesje’ oplevert. Ik heb het interview met Josse in de LC er nog eens op nagelezen en ik verbaasde me erover dat de tweedeling ‘gereformeerd versus niet-gereformeerd’ de Friese letteren nog altijd in zijn greep zou houden. Volgens mij is het eerder een tweedeling die met de boedelscheiding van de jaren zestig van doen heeft. Die boedelscheiding heeft in Friesland nooit plaatsgevonden, of beter gezegd: hij is mislukt. Het Fries is niet alleen een beweging, het is een geloof. Het is de enige zuil die nog overeind staat en die heel wat andere zuilen tot op de dag van vandaag in stand houdt.
Hoe dan ook, Teake zal dit jaar in Bolsward niet de ‘laudatio’ uitspreken, de traditionele lofrede op de laureaat. Toen ik hem daar naar vroeg, kreeg ik te horen dat de eer dit keer aan de Fryske Rie te beurt valt. Over twee jaar is de Fryske Akademy aan zet en daarna mag Teake weer opdraven namens Tresoar.
– ‘Dan heb je geluk gehad, dat je dat nu niet hoeft te doen. Josse had dat ook vast net goed gevonden.’
Teake moest lachen. Ach ja, zonder wrijving geen glans en zonder spanning geen licht.