Filosofie van de lege plek

Onlangs schreef Camiel van Winkel – op verzoek van het Fonds BKVB – een essay genaamd ‘De mythe van het kunstenaarschap’. Kennelijk bestond er behoefte om over dit onderwerp – vanuit een kunsttheoretische optiek – enige duidelijkheid te creëren. Het kunstenaarschap is vandaag de dag niet met wat het ooit is geweest. Het aureool, waarmee dit beroep van oudsher omgeven was, is tegenwoordig wat aan het verbleken. Het kunstenaarschap wordt steeds meer een gewoon beroep in plaats van een roeping. De kunstenaar moet zijn eigen boontjes doppen, een plaats op de markt verwerven, zijn eigen product aan de man zien te brengen. Kortom, hij krijgt in toenemende mate het aanzien van een zelfstandig ondernemer en steeds minder dat van een begenadigde vrijgestelde die ons, gewone stervelingen, een nieuwe kijk op de wereld en de werkelijkheid kan aanleren. Het beeld van kunstenaar als ‘de universele mens’ is al lang tot het verleden gaan behoren.

Het hedendaagse beeld de kunstenaar is een amorf samenraapsel geworden van ideaalbeelden uit het verleden. Camiel van Winkel noemt drie ideaaltypen: de klassieke, de romantische en de moderne kunstenaar. De klassieke kunstenaar schiep een ideaalbeeld van de wereld vanuit een waargenomen essentie in of achter de werkelijkheid die middels de creatieve verbeelding op een hoger plan werd getild in een materiële ordening die een kunstwerk uiteindelijk is. De romantische kunstenaar schiep het ideaalbeeld niet in een idealistische weerspiegeling van de wereld, maar projecteerde het in een verlangen, een nog niet bereikbare verwachting van een toekomstig geluk, waarvan het kunstwerk een voorafschaduwing werd vanuit de meest individuele expressie. De moderne kunstenaar tenslotte plaatste zichzelf in een universele, bijna kosmische positie, omdat zijn scheppingsdaad – in de formele geheimtaal van de abstractie – de taal van het heelal voortbracht die aan de basis zou gaan liggen van een nieuwe, maakbare samenleving.

Al die ideaalbeelden zijn in de postmoderne tijd in gruzelementen gevallen, maar dat wil niet zeggen dat ze uit ons beeld van de kunstenaar geheel zijn verdwenen. Integendeel, ze leven voort in een schaduw, de mythische en ongrijpbare kern, die het kunstenaarschap nog altijd bepaalt. Die mythische kern is een lege huls geworden die in feite de enige legitimatie vormt voor het voortbestaan van de kunstenaar. In die mythe blijft iets bewaard van de helende functie, van de kunstenaar als psychiater in algemene dienst, een mythische medicijnman die de breuk dicht tussen gevoel en verstand, kennis en verbeelding, waarheid en illusie, object en subject. Die mythische kern is een historisch rudiment dat het beeld van de kunstenaar nog altijd bepaalt.

Maar die erfenis is langzaam aan het verpulveren. De enige functie die uiteindelijk nog voor de kunstenaar overblijft is dat hij de illusie van een soort ‘lege zone binnen de maatschappij’ in stand houdt. Die ‘lege plek van de functionaliteit’ is de ultieme functie van het kunstenaarschap. Daarmee is het bewaken van de leegte de laatste mythe geworden waar het kunstenaarschap op drijft. Camiel van Winkel lijkt op zoek naar een soort ‘filosofie van de lege plek’ , waarmee hij onbedoeld aansluit bij eerdere filosofen van de lege plek. Sartre bijvoorbeeld die een lege plek in de cultuur waarnam, die door de dood van God was achtergelaten. Claude Lefort sprak nog niet zo lang geleden over ‘de lege plek van de macht’, die sinds de Franse revolutie de kern zou vormen van de moderne democratie. Het is de lege plek die tot elke prijs leeg moet blijven en ook verdedigd moet worden.

De kunstenaar als bewaker van lege plek in het centrum van onze wereld, dat lijkt een nobele opgave in een tijd, waarin het fundamentalisme oprukt en het populisme klaar staat om de wereld te versimpelen tot zwart-wit beelden die in brede kringen duidelijkheid creëren en aansporen tot een etnisch reveil en een radicale hersteloperatie van normen en waarden. Het is echter de vraag of het bewaken van die lege plek wel een taak is, waarmee je als kunstenaar uit de voeten kan. Sterker nog, als deze opgave zo belangrijk zou zijn als wordt beweerd, is het dan wel verantwoord om die belangrijke rol toe te bedelen aan een vaag beroep als het kunstenaarschap, een beroep dat tegenwoordig zo overduidelijk te kampen heeft met een fundamentele identiteitscrisis.

We beleven de tijd van het ‘kunstenaarschap zonder kunstwerk’ en het ‘kunstwerk zonder kunstenaar’ zo beweert Camiel van Winkel. Er zijn commerciële dienstverleners die je favoriete foto op bestelling omtoveren in een kunstwerk op schilderslinnen in een stijl naar keuze (www.canvasonline.nl; www.fotoopcanvas.nl; www.yorart.nl). Anderzijds speelt de post-kunstenaar (of ‘post-artist’) een illusoir spel dat alleen nog de schijn van het kunstenaarschap in stand houdt. De opheffing van de kloof tussen kunst en leven wordt tegenwoordig door kunstenaars niet meer nagestreefd, maar hooguit gesimuleerd. Of in de woorden van Jeff Wall (die Camiel van Winkel citeert): ‘Maatschappelijke verschijnselen zoals ‘therapie, gemeenschapswerk, antropologie of radicale pedagogiek beleven hun tweede verschijning (.) van de kunst, en dus als kunst’. De maatschappelijke voorbeeldfunctie van de kunstenaar is daarmee in feite failliet verklaard.

Al met al rijst de vraag of we er eigenlijk wel goed aan doen om het beroep van het kunstenaarschap nog in stand te houden en van overheidswege te ondersteunen. De marxisten van de jaren zeventig zagen in de functie van de hedendaagse kunst de ultieme list van het maatschappelijk systeem, omdat de kunst de onrechtvaardigheid van dat systeem versluiert. Kortom, kunst is de nieuwe opium, niet voor het volk, maar voor de elite. Van die radicale ideologische prietpraat zijn we inmiddels verlost, maar het is de vraag wat ervoor in de plaats is gekomen. Wat is de rol die de kunstenaar zichzelf toebedeelt? Is hij nog in staat om zich te ontdoen van het mythische aureool dat de maatschappij hem verleent en dat al zijn doen en laten uiteindelijk in alle opzichten bepaalt? Kortom, heeft de kunst nog een toekomst in de strijd om de lege plek, een strijd die steeds meer met andere middelen wordt gestreden. Terreur bijvoorbeeld.