De tomtomisering van de cultuur

Het digitale archief van de Leeuwarder Courant is gisteren open gesteld. Ik kon het niet laten om meteen maar even te klikken om te zien hoeveel treffers mijn naam oplevert. Sinds 1752 wordt mijn naam 460 keer genoemd. Vijf treffers dateren van voor 1977 die gaan dus niet over mij. Verder zijn er zo een stuk of tien treffers bij die niet op mij persoonlijk slaan. Al met al blijven er zo’n 445 treffers over. Een aardige score in 30 jaar tijd, al zeg ik het zelf. Ik weet het, dit soort zoekacties op je eigen naam zijn het toppunt van autisme. Toch geef ik me er altijd schaamteloos aan over. Ik ‘google’ elke dag even of er ook nieuwe treffers zijn op ‘Huub Mous’. In elke bibliotheekcatalogus kijk ik ook altijd eerst even hoeveel publicaties onder mijn naam staan vermeld. ‘IJdelheid is eigenliefde die zich vertoont; bescheidenheid is eigenliefde die zich verbergt.’ God, wie zei dat ook al weer? Afijn, dat zoeken we op.

Zoeken op je eigen naam is soms best leuk. Zo ontdekte ik dat de catalogus van Tresoar inmiddels 79 publicaties van mijn hand bevat, maar daar staan ook enkele opnamen bij van radio-uitzendingen. Er zijn mensen die al hun nieuwe publicaties altijd keurig opsturen naar Tresoar. Dat verdom ik. Er zijn grenzen. Wel ben ik benieuwd of Tresoar de overige 366 krantenberichten van het LC-archief nu ook in de kniplselmap over mij gaat opnemen. Het archief van de LC is een uniek bestand. Heel wat knipselarchieven kun je nu meteen bij de vuilnisbak zetten. Zo heeft Keunstwurk (voorheen het Frysk Keunststynstitút en daarvoor de Fryske Kultuerried) sinds 1954 een knipselarchief bijgehouden van recensies over Friese beeldende kunstenaars. Het merendeel van al dat knip- en plakwerk is nu in één klap overbodig geworden. Een paar manjaren werk waren achteraf voor niks, noppes, nada.

Zelf heb ik zelf in de afgelopen maanden tientallen plakboeken met krantenknipsels doorgepluisd. Ook dit was achteraf niet nodig geweest als het archief van de LC iets eerder toegankelijk was geweest. De immense gevolgen van de digitale ontsluiting van het LC-archief zijn nog niet te overzien. Er is inmiddels een ontwikkeling op gang die er toe leidt dat straks het hele verleden digitaal toegankelijk wordt. Wat moeten we met deze overload aan informatie? Het zal steeds belangrijker worden om nieuwe concepten te bedenken om brokken informatie te ordenen en met elkaar in verband te brengen. Er groeit een nieuwe generatie op die geen moeite heeft met deze ontwikkelingen. De ‘generatie Einstein‘, zoals die wel eens wordt genoemd.

Ikzelf ben opgegroeid met het zogeheten ‘lineaire leren’, waarbij je informatie in pasklare brokjes achter elkaar van hogerhand kreeg aangereikt. Nu vrijwel alle informatie acuut toegankelijk is geworden, komt het zogeheten ‘netwerkleren’ steeds meer opzetten. Het wordt belangrijk om nieuwe trajecten te bedenken om verschillende bronnen van informatie in netwerkstructuren met elkaar te verbinden. Om in dat data-oerwoud je weg te vinden moet je telkens weer iets nieuws bedenken. Die onderneming vereist een nieuw soort creativiteit, waarbij het erom gaat om nieuwe verbindingen te leggen die uitstijgen boven een vooraf geformuleerde theorie. Het ‘briljante moment’ van Einstein – de leeuwensprong buiten de gevestigde kaders – krijgt zo volop de kans. Een soort intuitieve meta-infornatieverwerkers, die de wonderlijkste sprongen kunnen maken binnen (of zelfs buiten) het universum van bestaande gegevens, dat worden de creatieve ingenieurs van de toekomst.

Het klinkt allemaal heel mooi, maar is dat ook zo? Ik ben bang dat ik zelf daar niet op gebouwd ben. Ik ben nog altijd heel blij dat ik weet waar ik iets kan vinden, namelijk op een materiële plek. Zo is mijn bureau – en de ruimte daaromheen – momenteel vol gebouwd met verschillende stapels boeken, tijdschriften en krantenknipsels, waarin ik blindelings mijn weg kan vinden. Ook heb ik zelf in de afgelopen tien jaar een groot knipselarchief aangelegd met artikelen uit de Volkskrant en de NRC. Ook dat is een databestand, waarin blindelings de weg weet. Maar ik realiseer mij dat dit allemaal hopeloos primitief geworden is. Het geheugen wordt stilaan ontdaan van zijn materiële verbintenissen in de realiteit.

Zelfs het boek heeft zijn langste tijd gehad, vrees ik. Ik loop nu nog elke dag een paar keer langs mijn boekenkast in de gang. Dan klim ik de ladder op en weet een boek meestal snel te voorschijn te halen. Niet altijd trouwens. Soms ben ik een boek gewoon kwijt, terwijl ik weet dat ik het in huis heb. Dan zal ik het verkeerd hebben opgeborgen of ooit hebben uitgeleend en niet teruggekregen. Ook dat hoort straks tot het verleden. We beleven rare tijden. We zijn hard op weg naar de totale de ‘tomtomisering van de cultuur’. Geletterdheid wordt steeds meer een handicap. Je vindt straks de weg door vooral niet meer na te denken, laat staan door nog een beroep te doen op je eigen geheugen, maar door goed te luisteren wat de computer allemaal te melden heeft.

Vrijdagavond wordt in De Bres in Leeuwarden het boek ‘Het gevoel van Leeuwarden’ gepresenteerd. Vijftig Leeuwarders hebben daaraan meegewerkt, door zich te laten interviewen door Gitte Brugman. Ik heb ook een bijdrage geleverd door een interview af te staan over een paar krantenknipsels die in het digitale archief van de LC zijn terug te vinden. Het ging om de onthulling in 1962 van het beeld van Troelstra, dat destijds door Hildo Krop is vervaardigd. Gelukkig wist ik een paar feiten en anekdotes te vertellen die niet in het digitale archief te vinden zijn. Soms is het eigen geheugen de computer nog altijd de baas. Niet voor lang, want ook deze informatie, die ik elders had verworven, zal binnenkort heus wel onmiddellijk op te roepen zijn in een of ander digitaal archief. Ik hou er maar mee op geloof ik. Alles wat ik doe of schrijf wordt uiteindelijk overbodig.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)