De brug van het gedicht

Gisteren stond op de voorpagina van de Volkskrant een mooie foto (niet deze) waarop de laatste restanten waren te zien van de Waalbrug bij Zaltbommel. Toen de brug in 1933 gereed kwam, werd hij goed geacht voor 90.000 voertuigen per jaar. In 1994 werd dit aantal in een etmaal gehaald, zo las ik. Om die reden stond deze locatie jarenlang hoog in de file-top-100 van Nederland. In 1996 was het met de oude brug gedaan door de bouw van een nieuwe brug, die genoemd werd naar de dichter Martinus Nijhoff. Zijn dichtregel ‘Ik ging naar Bommel om de brug te zien’ is een van de beroemdste beginregels uit de Nederlandse literatuur. Bijna even beroemd als de slotregel ‘Domweg gelukkig, in de Dapperstraat’ van J.C. Bloem. Jarenlang is dan ook geprobeerd om de inmiddels nutteloos geworden brug bij Bommel te behouden. Vergeefs, de rechter heeft besloten dat het met de cultuurhistorische waarde wel mee viel. Daarom is de middelste brug op de foto boven inmiddels nagenoeg verdwenen.

Het lijkt of we tegenwoordig alles, wat ooit in de literatuur beschreven is, voor de ondergang willen behoeden. In Amsterdam is een actiecomité actief om de boom te behouden waarop Anne Frank uitkeek vanuit het Achterhuis. Vergeefs, de boom is ziek, gaat dood dus zal gekapt moeten worden. Het leven duurt kort, de kunst duurt lang. Zo is het nu eenmaal, maar veel mensen nemen daar geen genoegen mee. Ze zouden de werkelijkheid het liefst in een filmdecor willen veranderen of in de locatie van een boek of een gedicht. Zo is tien jaar geleden Jorwerd-toerisme op gang gekomen door toedoen van Geert Mak en werd Terherne omgedoopt tot Kameleondorp. Vorig jaar kwam er een massale bedevaart naar Velp op gang na de hype rond de besteller ‘Knielen op een bed violen’ van Siebelink. De postmoderne wereld is steeds meer onecht aan het worden. Of beter gezegd: het onechte wordt echter dan echt. We willen alleen zien wat we al kennen, want wat we kennen hebben ooit als beeld al eerder gezien. De werkelijkheid wordt een beeld van een beeld, waarvan het origineel nooit in het echt heeft bestaan, zei Baudrillard.

Toen ik het bericht in de krant las over de brug van Bommel, moest ik vreemd genoeg niet als eerste denken aan het gedicht van Nijhoff, maar aan een lang gedicht van Kees ’t Hart, ‘Camden’ genaamd. Dat gedicht gaat over een reis naar het graf van Walt Whitman in Camden, maar het begint met een strofe die over het reizen zelf gaat. Je gaat altijd op reis om iets te zien wat je in feite al gezien hebt. Bijvoorbeeld op een plaatje in een boek. ‘Ik ging naar Bommel om de brug te zien’ wil zeggen, dat je die brug allang gezien hebt. Als het beeld uit een Polygoonjournaal bijvoorbeeld of uit de krant. Deze regels van Kees ’t Hart zijn dus in feite veel toepasselijker op het krantenbericht van gisteren dan het gedicht van Nijhoff zelf. Het is een verwijzing in het kwadraat naar iets wat je al eerder gezien hebt. Een soort dubbel Droste-effect. Een beeld van een beeld van een beeld. Het gedicht ‘Camden’ begint als volgt.

Waarmee begint een reis een reis begint
met de herinnering aan reizen terug
naar huis aan stemmen op een zomeravond
die vergeten waren dat ze er ooit waren
aan een gebaar van iemand bij een klok
op een verlaten plein die naar de weg vroeg
toen was de weg niet langer meer vergeten.
Een reis begint twee keer de eerste keer
als beeld van een herinnering de tweede keer
als terugkeer naar wat zichtbaar was geweest.
Ik ging naar Bommel om de brug te zien
wil zeggen dat de brug allang bekeken was
bijvoorbeeld als een plaatje in een boek
als beeld in een Polygoonjournaal
of als bericht in een verlaten krant
dat plotseling temidden van wat vissen lag.
Zo is Whalt Whitman in mijn beeld gedoken.

Je kunt je ook afvragen of de dichter Nijhoff destijds naar Bommel ging met het specifieke doel om daar de brug te zien. Die had hij waarschijnlijk allang gezien, op een foto bijvoorbeeld in de krant bij de opening in 1933. ‘De brug zien van Bommel’ was voor hem wellicht gewoon een uitje. Hij had misschien een picknickmandje mee of in ieder geval een pakje brood met een thermosfles. Hij moest er waarschijnlijk ook nodig eens een dagje tussenuit. Welke volwassen man gaat nu zomaar naar Bomel om de brug te zien? Dat doe je toch niet. Dat is hooguit een reden die je jezelf wijsmaakt. Een smoesje om een doel te hebben. Nee, die Nijhoff moet die dag vast wat anders aan zijn hoofd hebben gehad. Misschien had hij wel teveel aan zijn hoofd. Hij had misschien wel te lang zitten prakizeren. Zijn gedachten draaiden in het rond. Wie weet wilde hij gewoon de rivier zien om het water te zien wegstromen. Hoezo brug? Daar ging het helemaal niet om. Hoewel?

Ik kon het natuurlijk niet laten om ook even het origineel van Nijhoff erbij te pakken. En weer werd ik getroffen door de wonderlijke eenvoud van dit gedicht, terwijl ik het toch al lang kende. Ik ging het lezen, terwijl ik de regels zowat uit het hoofd weet en toch raakten ze mij opnieuw. Nijhoff gaat langs de kant van het water zitten en dan komt er een schip aan varen. Een vrouw zingt. ls het schip eenmaal naderbij, dan hoort Nijhoff dat de vrouw psalmen zingt. Nijhoffs gestorven moeder was heilsoldate, zo heb ik eens gelezen. Omdat de vrouw voorbij vaart en daarom onbereikbaar is en uiteindelijk in het niets verdwijnt roept het gedicht een beeld op van de dood. De brug van Bommel wordt opeens een verbinding met gene zijde. Maar het schip vaart voorbij, zoals de tijd als een stroom voorbijgaat. Langzaam vaart het schip stroomafwaarts en verandert in een beeld dat universeel is en dat iedereen herkent. Het is het beeld van de gestorven zielen op weg naar de oneindigheid.

DE MOEDER DE VROUW

Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in ’t gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd –
laat mij daar midden uit de oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.

Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij ’t roer,

en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.