Achter de zwarte zon

Ik hou er niet van om op een podium te staan. Al die ogen in het donker die op jou zijn gericht, terwijl je zelf alleen een groot zwart gat kunt zien – die gedachte alleen al bezorgt me een panische angst. Ik weet ook wel hoe het komt. Sinds jaar en dag word ik geplaagd door een droom met steeds weer hetzelfde verloop. In deze droom ben ik mij ervan bewust dat ik droom. Ik zit in de hoogste klas van de middelbare school en doe mee – als afgevaardigde van het Sint Ignatiuscollege – aan een declamatiewedstrijd in het Spinozalyceum. Omdat ik bang ben mijn tekst kwijt te raken, als ik op het toneel sta, kies ik een kort gedicht: Scheppinkje van Leo Vromen… maar als het eenmaal zover is gebeurt het onvermijdelijke. Heel eventjes wordt het zwart voor mijn ogen, maar ik weet mijn scheppinkje af te maken. De hoofdprijs is niet voor mij weggelegd. Die gaat naar Martine Bijl, die als leerlinge van het Spinozalyceum een thuiswedstrijd speelt met een gedicht van Vasalis. In de pauze zie ik Henk van Ulsen ballades voordragen van Francois Villon. Geboeid kijk ik naar zijn voordracht, vooral omdat ik hem kort tevoren nog op tv heb gezien in de hoofdrol van een toneelstuk van Dimitri Frenkel Frank, genaamd Spinoza.

Herinneringen hebben met dromen gemeen dat ze bijeen worden gehouden door een vreemde logica. De naam Spinoza vormt de rode draad in deze droom die steeds weer terugkeert en overigens berust op een ware gebeurtenis in oktober 1965. Ik zat in het jaar van mijn eindexamen, het hoofd vol ‘Schwere Wörter’ en ‘Mots et tournures difficiles’. Mijn ouders zaten in de zaal en ik was op van de zenuwen. Martine Bijl maakte die middag grote indruk op mij vanwege haar professionele voordracht. Het jaar daarop kocht ik een elpee van haar met Nederlandse liedjes, waaronder een paar vertalingen van chansons van Anne Sylvestre en Barbara. Van beide chansonnières ben ik toen platen gaan verzamelen, maar vooral van Barbara. Zij was een soort zwarte sfinx, mysterieus en meeslepend. Als ik zo’n plaat van haar opzette was ik altijd bang dat de diamant van de naald een kras in het vinyl zou maken, want deze ijle stem was helemaal gaaf en kristalhelder. Ik wist niet veel van haar. Eigenlijk heb ik haar nooit zien optreden, ook niet op TV. Sinds kort kan ik haar vertolkingen zien op YouTube. Gisteren liet ik u een verhaaltje lezen over het chanson Göttingen, dat ik overigens al twintig jaar gelden geschreven heb. Toen ik thuis kwam gistermiddag lag er een enveloppe in de brievenbus. Een trouwe lezer van mijn log had mij wat foto’s gestuurd van het graf van Barbara (zie boven). In een reactie op mijn log schreef hij hierover het volgende:

”Toen heb ik haar bij haar graf bedankt, op cimétière Bagneux van de zuidelijke Parijse voorstad Montrouge, waar zij ook lang heeft gewoond, o.a. in de kindertijd. Zij ligt als Monique Serf in een joods familiegraf met vooral Brodsky’s en een paar familieleden met een andere joodse naam. Beide keren lagen op de liggende steen ontroerende, handgeschreven bedankbriefjes en briefjes waarin om troost wordt gevraagd. Op deze steen staat een kleine zwartmarmeren plaquette met haar waarheid: ‘ Les notes et la pensée sont éternelles’. Daarvoor op de grond, kennelijk door een ander dankbaar persoon of troostzoeker gestrooid hart van blauwe glasscherven, dat eerder een vaas op het graf was, zei de beheerster. Geen Père Lachaise, maar de eenvoud van Bagneux. ” Gottienque – la Gottienque”.

Ik dacht even dat ze naast de dichter Joseph Brodsky lag, maar dat is niet het geval, want die ligt in Venetië begraven, op het eiland San Michele. Het graf van Barbara heb ik zelf nooit gezien. Wel schreef ik eerder over haar op mijn log Zwarte adelaar. Ze is altijd een van mijn favoriete chansonnières gebleven en ik vind het onbegrijpelijk dat je deze muziek zo weinig meer hoort in Nederland. Het Franse chanson is dood, morsdood. Net als Barbara. Als ik terug denk aan haar chansons, aan welke ik de mooiste vond en nog steeds vind, dan komen mij titels in herinnering als, ‘Le Soleil Noir’, ‘Tous les passants’, ‘Nantes’, ‘Pierre’, ‘Göttingen’, maar toch vooral ‘L’Aigle Noir’, waarin een ze zingt over een subliem beeld, waarin alles lijkt samengevat, haar leven, haar verdriet, de adelaar die als een repeterende droom rondvliegt boven haar trauma, maar vooral ook het geluk dat ze terugvond op het toneel, waar het publiek haar in de armen sloot en bewonderde. Het publiek was haar ‘plus belle histoire d’amour’.

Ik vond een opname die in 1987 – tien jaar voor haar dood – is gemaakt. Ze was toen 57. Het is een live-opname in het Theatre du Châtelet in Parijs. Haar stem is niet meer zo best. Ze is kortademig. Haar voordracht is bovendien zo geëxalteerd, dat wij als nuchtere Hollanders dit soort pathetisch vertoon moeilijk meer kunnen volgen. Maar het Franse publiek is ademloos. De mensen applaudisseren zelfs tussendoor, als het even stil wordt in de zaal. Barbara laat hier veel van zichzelf zien. Ze lijkt bijna een vogel te worden, de adelaar waarover ze zingt, die naast haar kwam liggen bij het meer en ooit terug zou komen om haar mee te nemen. Na afloop loopt ze naar voren, haar handen opengevouwen naar het publiek, alsof ze haar stigmata toont. Ze pakt een schommelstoel en gaat erin liggen. Ze is reeds elders, in het hiernamaals wellicht. Haar publiek wás het hiernamaals. Dit is adoratie in het kwadraat. Ze neemt een kind in de armen. Heel even lijkt ze een Zwarte Madonna te worden, de Medeverlosseres, een zwarte ster die ver boven de mensen uitstijgt en zich heeft los gezongen van haar eigen wanhoop, waarover ze eerder zong in ‘Le Soleil Noir’. Barbara is verdwenen achter de zwarte zon, maar haar muziek is nog altijd te horen. Haar mooiste liefdesgeschiedenis… dat zijn wij.