Le Roy en de uitgeschakelde mens

De toekenning van de Gerrit Bennerprijs aan Louis G. Le Roy – voor zijn hele oeuvre – zal velen misschien hebben verbaasd, omdat ze hem niet primair als kunstenaar hadden gezien. Maar wat is hij dan wel? Is hij een stedenbouwkundige, een landschapskunstenaar een cultuurfilosoof een ecologische goeroe of nog altijd ‘de wilde tuinman’ zoals hij in de jaren zeventig bekend werd?.’ ‘Louis G. le Roy, geboren in Amsterdam, in 1924, is een Nederlands beeldend kunstenaar, schrijver, professor honoris causa, en leraar tekenen. Hij is bekend van de Ecokathedraal die hij bouwt in Mildam (bij Heerenveen).’ Zo staat hij vermeld in Wikipedia, de encyclopedie op internet die met een paar klikken van de muis voor iedereen te toegankelijk is. Hoewel Le Roy buiten Friesland al meerdere prijzen heeft mogen ontvangen is hij als beeldend kunstenaar vreemd genoeg nog vaak een onbekende, zeker in Friesland. In het documentatiebestand beeldende kunstenaars in Friesland, dat Keunstwurk sinds jaar en dag bijhoudt komt zijn naam niet voor. Het grensoverschrijdende werk van Louis G. Le Roy is ook moeilijk te plaatsen binnen bestaande categorieën van de kunst.

In zijn in 1980 verschenen artikel over de naoorlogse kunst in Friesland, introduceerde Peter Kartskarel het begrip ‘de Heerenveensche school’. Daarmee bracht hij meerdere kunstenaars onder één noemer die zich vanaf eind jaren vijftig in Heerenveen hebben gemanifesteerd. Om te beginnen Boele Bregman, maar ook Sjoerd de Vries, Sies Bleeker en Willem van Althuis. De term Heerenveense school heeft nadien op zichzelf school gemaakt. Andere kunstenaars uit Heerenveen en omgeving werden later tot deze vaag gedefinieerde groepering gerekend en veel van hun werk is tot op de dag van vandaag te vinden in de collectie en het tentoonstellingsbeleid van het Museum Belvedère van Thom Mercuur. Bij alle mogelijke kunstenaars van de Heerenveense school wordt er één doorgaans over het hoofd gezien, geen geboren Fries, maar wel een man die zich als ereburger van Heerenveen al het recht heeft om zich een rasechte Heerenvener te noemen. Dat is Louis G. le Roy. Hij was jarenlang de privé-leraar van Willem van Althuis. Het beroemde schilderij ‘Zuurkoolpakhuis’ van Willem van Althuis uit 1970, waar zijn kunstenaarschap in doorbreekt, is nota bene op het atelier van Le Roy ontstaan.

Veel van de kunstenaars van de Heerenveense school waren autodidacten. Als kunstenaar is Le Roy zelf geen autodidact, want hij volgde kort na de oorlog een traditionele kunstopleiding aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag. Maar in de hoogst opmerkelijke activiteiten, die hij vanaf het begin van de jaren zestig in Heerenveen en later overal in Europa ontwikkelde, was hij wel degelijk autodidact. Le Roy had zich in 1949 in Oranjewoud gevestigd, toen hij een baan kreeg als leraar tekenen en kunstgeschiedenis aan de Rijks-HBS in Heerenveen. Heel wat jongeren uit Heerenveen en omgeving heeft hij door de jaren heen de beginselen van het tekenen bijgebracht:, niet alleen Wim Duisenberg om maar eens een voorbeeld te noemen maar ook de huidige gedeputeerde Jannewietske de Vries die hem vandaag de Gerrit Bennerprijs zal uitreiken.

Begin jaren zestig startte Le Roy in Heerenveen een project dat al snel tot internationale aandacht zou leiden. Het begon allemaal toen de gemeente in het kader van de nieuwbouw van de wijk ‘Heerenveen Midden’ een kunstwerk gerealiseerd wilde zien aan de Kennedylaan. Aanvankelijk werd aan een standbeeld gedacht. Maar toen Le Roy zich er mee ging bemoeien, eerst als lid van lid van de commissie ter verfraaiing van het stadsbeeld en later ook als vice-voorzitter van de pas opgerichte Culturele Raad, kwam de zaak in een stroomversnelling. De landelijke televisie besteedde er aandacht aan en sindsdien heeft het nooit meer aan media-aandacht voor Le Roy ontbroken.

Als kunstenaar was Le Roy een van de eersten die reageerde op het opkomend ecologisch bewustzijn, dat zich begin jaren zestig in Europa manifesteerde als reactie op de snelle ontwikkeling van industrie en technologie en de kaalslag van de naoorlogse stedenbouw. ln 1970 met ‘het jaar van de natuur’ een nieuw tijdperk van ecologisch bewustzijn krijgen de nieuwe ideeën van Le Roy snel ruime bekendheid. Er volgen opdrachten in Leeuwarden, Groningen, Brussel en Parijs en op tal van ander plekken in Nederland en Europa.

Le Roy kwam met het imperatief dat ieder mens zijn creatieve inbreng moet kunnen krijgen in de vormgeving van de stedelijke leefomgeving. Bovendien diende in zijn optiek één procent van het stedelijk oppervlak gereserveerd te worden voor zijn symbiotische projecten waarbij de ruimte teruggeven kon worden aan processen in de tijd. Daarmee raakte hij de achilleshiel van het maatschappelijk systeem, want de tijd zal door de macht van de overheid nooit uit handen worden gegeven. Alleen al om die reden is het hoogste uitzonderlijk dat de Gemeente Heerenveen in 2005 een honderd jarig contract met de Stichting Tijd heeft afgesloten, waarin de intentie werd uitgesproken om het gemeenschapsproject in de Kennedylaan zich een eeuw lang te laten voort ontwikkelen in de tijd.

Le Roy zag als een van de eersten het spookbeeld van een moderne dode stad opdoemen, waarin de tijd is uitgeschakeld en waarin de participatie van de bewoners niet gewenst of zelfs verboden is. Vanaf 1971 schreef hij regelmatig artikelen in het tijdschrift Plan, waarbij hij in discussie ging met tal van opponenten, maar ook verslag uitbracht van de voortgang van zijn eigen lopende projecten. Het artikel Onze spectaculaire samenleving springt eruit omdat hij in dit betoog – een vlijmscherpe kritiek op de in 1971 gereed gekomen Parijse buitenwijk La Grande Borne van de architect Aillaud – ook een fundament zocht voor zijn ideeën, waarbij hij verwees naar gedachten van Henri Bergson en Guy Debord. Het idee van ‘de uitgeschakelde mens’ werd door Le Roy nu ingezet bij een frontale aanval op een stedenbouwkundig concept, dat ook in Nederland zijn varianten heeft gekend. Tijdens de ernstige ongeregeldheden die in 2005 plaatsvonden in de ‘banlieus’ van Parijs en andere Franse voorsteden, werden door sommige commentatoren verbanden gelegd tussen de architectuur van deze wijken en het ontstaan van de rellen. Wie het artikel van Le Roy uit 1975 had gelezen had deze opstand dertig jaar eerder al kunnen voorspellen. La Grande Borne lijkt bijna op maat gebouwd voor ‘de uitgeschakelde mens’.

Sindsdien heeft de kunst van Le Roy zich gericht op de ontwikkeling van ecologische processen in ruimte en tijd, waarbij de mens als katalysator een centrale rol speelt. Dergelijke projecten worden tegenwoordig gezien als ‘sociaal ecologisch landschapskunst’, maar ook als vroege voorbeelden van ‘community art’ en ‘sociale sculptuur’. De kunst van Le Roy heeft het vermogen om telkens weer in een andere context een nieuwe waardering te vinden. Zo heeft het beeld van de Le Roy zich in de afgelopen decennia ontwikkeld van de wilde tuinman met anarchistische opvattingen, tot een sociaal bewogen en gedreven kunstenaar met een scherpe en vooruitziende blik als het gaat om het belang van de ecologie en menselijke creativiteit. Tijdgericht denken heeft zich tegenwoordig genesteld het denken over planologie, natuur en landschap. Tegelijk zijn nieuwe gedachten ontstaan over het verband tussen creativiteit en economie.

De huidige opvattingen over planologie en stedenbouw, en landschapsinrichting waarbij de tijdafhankelijke ontwerpprocessen en het collectieve geheugen van de plek een centrale plaats hebben gekregen, heeft het gedachtegoed van Le Roy in een ander licht geplaatst. Het hedendaagse landschap is maakbaar, maar tegelijk ook uiterst kwetsbaar. Het landschap is niet meer een ongerepte tegenpool van de moderne verstedelijking, waar het kunstmatige landschap als park een vrijplaats kreeg, maar de totale omgeving – stad en landschap – worden steeds meer als één omgeving gezien, dat wil zeggen: als één groot cultuurlandschap, waarin de maakbare natuur in een voortdurend veranderende gedaante een plaats krijgt. Men spreekt tegenwoordig dan ook over ‘ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie op basis van cultuurhistorische onderleggers’. Maar ook over de ‘DNA van het landschap, dorp of streek’. Dat multidisciplinaire denken geeft het ecologische denken over natuur, landschap en tijd, dat Le Roy heeft ontwikkeld, een nieuw perspectief.

Niet alleen in de stedelijke ruimte, ook in het landschap wordt tegenwoordig steeds meer aandacht besteed aan een adequate omgevingsvormgeving geënt op historische structuren. Deze nieuwe, meer organisch geaarde visies kwamen steeds nadrukkelijker naar voren in de opeenvolgende, landelijke nota’s voor ruimtelijke ordening. Ook in de nota Belvedère uit 1999 kwam een nieuwe visie op het landschap aan het licht in de beleidsmissie gericht op bescherming en behoud van cultuurhistorische waarden. Beide ontwikkelingen raakten in een convergerend proces verwikkeld. De ruimtelijke ordening wordt tegenwoordig beschreven als een geïntegreerde benadering vanuit verschillende disciplines als economie, sociologie, ecologie, geografie en cultuur(behoud). De totstandkoming van de kwaliteit van de ruimte wordt dan ook steeds meer gezien als een culturele opgave, dat wil zeggen: als een complex dynamisch systeem dat in feite een creatief proces in de tijd is.

Maar hoe duurzaam is het gedachtegoed van Le Roy? Zullen zijn gedachten de tijd overleven? Wie ben ik om dat te kunnen voorspellen? Ik kan alleen zeggen dat ik het hoop. Want als zijn gedachten in de vergetelheid raken, dan is slecht met de mens gesteld. In de diepe trance van de Parijse slaapsteden herkende Le Roy in het midden van de jaren zeventig de raadselachtige woorden van Guy Debord over de ontvreemding van de tijd. Op een gedenknaald, die de architect Aillaud aan het begin van de wijk had laten plaatsen, stond letterlijk te lezen ’La Grande Borne … commencé a vivre en août milleneuf cent soixante onze.’ La Grande Borne is begonnen te leven in augustus 1971. Wat Le Roy vier jaar later aantrof was een getto waar de tijd letterlijk was stilgezet. Niet het leven was hier begonnen, maar de dood. Hij begreep dat de oplossing niet lag in het denken, maar in het doen. De beste kritiek kun je niet in woorden vatten, maar door aan de verbetering van de toestanden te werken.

Die arbeid heeft Le Roy verricht, decennialang en onvermoeibaar en zonder een spoor van fatalisme, laat staan van wanhoop. Integendeel, Le Roy is de filosoof van de hoop. ‘De wereld bezit reeds lang de droom van een tijd, waarvan zij nog slechts het bewustzijn behoeft te bezitten om hem werkelijk te leven,’ schreef Debord. Le Roy heeft die droom nog altijd. Het is een droom van een stad die bestaat uit de creatieve potenties van al haar bewoners. De droom – zoals hij het zelf verwoordde – van een ‘cultuur die evenals de religieuze culturen in het verleden, met behulp van de komende generaties volledig zal kunnen worden uitgebouwd’. In die zin bevatten niet alleen zijn gedachten, maar vooral ook zijn daden nog altijd een opdracht die nog lange tijd mee kan