Terug naar Heiloo

Bovenstaande foto kreeg ik enige maanden geleden toegestuurd door Sjoerd Osinga. Hij is gemaakt door Harmen Honnef in het Museum Dr. Guislain in Gent. Het kunstwerk – of zijn het er twee? – is gemaakt door een psychiatrische patiënt en heet ‘Petit Reliquaire Francais & L’Inconnu du train’. Vandaag gleed het nieuwe nummer van De Moanne in de bus dat grotendeels is gewijd aan het thema ‘kunst en waanzin’. Van de zomer vroeg Eeltsje Hettinga mij een artikel te schrijven voor dit nummer. Samen met Elmar Kuiper heeft hij het thema bepaald en ingevuld. Het is een bont geheel geworden van allerlei verhalen en artikelen die ik nog lang niet allemaal gelezen heb. Bovenstaande foto is als illustratie in zwart-wit gebruikt voor mijn verhaal. Het is een drieluik geworden. Begin en eind zijn beschouwend van aard, maar het middengedeelte is autobiografisch en gaat over enkele persoonlijke herinneringen aan de kunstenaar Johan Huysser, die ik januari 1966 voor het eerst ontmoette, toen wij samen opgenomen waren in het psychiatrisch ziekenhuis St. Willbrordus in Heiloo.

Ik ga dat verhaal hier niet nog eens vertellen, dan moet u de Moanne maar kopen, maar één ding wil ik nog wel kwijt. Zo’n tien jaar geleden ben ik voor het eerst begonnen te schrijven over de ervaringen die ik heb opgedaan tijdens, en in de nasleep van mijn puberteitspsychose. Dat zou de indruk kunnen wekken dat ik op termijn met een verwerkingsproces bezig ben, waarbij het schrijven een adequate uitlaatklep vormt. In zeker zin is dat ook zo. Toch is dat niet de voornaamste reden, waarom ik een paar jaar geleden begonnen ben om me over deze materie te uiten (zie ook elders op deze site). Ik heb sterk de indruk dat de definities van ziektebeelden die in de psychiatrie worden gehanteerd in sterke mate afhankelijk zijn van het wereldbeeld dat in de wetenschap dominant is. Mijn puberteitspsychose diende zich aan in het midden van de jaren zestig. Dat was precies de tijd, waarin twee ontwikkelingen elkaar kruisten. Ten eerste: een radicaal seculariseringsproces, waar ik als leerling op een strenge jezuïetenschool letterlijk middenin zat. Ten tweede: een stormachtige revolutie binnen de psychiatrie als wetenschap, waarbij medicijnen en nieuwe behandelingsmethoden van de ene op de andere dag vrijwel kritiekloos werden ingevoerd.

In die tijd werd elke relatie tussen psychiatrie en wereldbeschouwing – laat staan tussen psychiatrie en religie – als onbespreekbaar beschouwd, zeker in de, van oorsprong katholieke psychiatrische inrichting, waarin ik destijds belandde. Er werd helemaal niets gedaan aan pastorale zorg. De aalmoezenier die daarvoor was aangesteld was een kapelaan van tegen de zeventig die echt niet wist waar hij het over had. Ik kan me nog goed herinneren, dat ik op een goeie dag aan mijn behandelend geneesheer liet weten, dat ik over mijn ‘visioenen’ en ‘verschijningen’ ook wel eens een keer serieus wilde praten, bijvoorbeeld met een theoloog die daar verstand van had. Zo belandde ik dus bij die oude aalmoezenier, die mijn verhaal aanhoorde en vervolgens wat glazig voor zich uitkeek. Ik moest vooral op God vertrouwen, dan kwam alles wel weer goed, zei hij. Uiteindelijk is alles ook wel redelijk goed gekomen, maar ik koester sindsdien wel een diepe argwaan, niet alleen tegenover psychiaters in witte jassen, maar ook jegens priesters in zwarte habijten.

Ikzelf was honderd procent heteroseksueel in die tijd. Altijd geweest ook. Mijn vriendschap met Johan, die 18 jaar ouder was dan ik, was wat mij betreft dan ook puur platonisch. Toch heb ik achteraf wel eens het vermoeden gehad, dat mijn psychiaters in Heiloo – mede misschien door mijn intensieve contact met Johan – een verkeerde diagnose stelden en mijn problematiek meenden te kunnen herleiden tot een onderdrukte homoseksualiteit. Ik werd in ieder geval voor mijn nabehandeling naar een psychiater doorverwezen, die – zoals ik later ontdekte – gespecialiseerd was in de relatie tussen homoseksualiteit en katholicisme. Dat resulteerde in een jarenlange therapie met gesprekken, waarin vooral gezwegen werd in pijnlijk lange stiltes, zonder dat in mijn beleving ook maar enige vooruitgang werd geboekt.

Johan Huysser was een uitzonderlijk mens, maar ook een tragisch mens. Ik kon uitstekend met hem overweg, ondanks ons leeftijdsverschil en ook al hadden wij niet dezelfde seksuele geaardheid. Dat laatste gaf wel eens problemen op de afdeling van de inrichting. Op een dag sloeg hij mij zowat compleet in mekaar, nadat ik hem had uitgedaagd en had zitten treiteren. Er hing een enorm spanningsveld tussen ons beiden. Eigenlijk was ik te oud voor hem. Hij viel op jongere jongens en had daar intense relaties mee met medeweten van hun ouders. Dat waren dan ook andere tijden. De NVSH, waar hij zijn contacten had, hield zich destijds intensief bezig met pedofilie. Maar van een echte emancipatiegolf op dat terrein is het nooit gekomen. De seksuele revolutie van de jaren zestig is dan ook precies op dat punt blijven steken.

 

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)