De ontvreemding van de tijd
Stel dat deze tekst, die ik nu schrijf, zich op een rechte lijn bevindt. Precies op het punt waar uw oog nu voortgaat van links naar rechts bevindt zich punt (t). Op dit punt (t) bevindt zich nu de tijd. Terwijl u verder leest zal dit denkbeeldig punt gaan voortbewegen, totdat de laatste zin van mijn verhaal door een laatste punt wordt afgesloten. Stel dat dit verglijdende punt van aandacht zich niet alleen op een lijn, maar tegelijk op een cirkel voortbeweegt. Dat kan alleen als mijn verhaal oneindig lang zou zijn. Het denkbeeldig punt beschrijft dan een cirkel die zo gigantisch groot is dat wij de kromming ervan niet kunnen zien. In dat geval zal het verschuivende middelpunt van mijn betoog ooit terug kunnen keren in de tijd. Het begin dan zal na het einde liggen en het einde voor het begin.
Het is een gedachte die misschien iets van zijn vreemdheid verliest voor wie bedenkt dat onze lineaire tijd-as, die zo vanzelfsprekend ons denken bepaalt, in feite een constructie is van het denken zelf. De gedachte dat de tijd zich op een rechte lijn beweegt is ergens in de tijd zelf ontstaan. Er wordt wel beweerd dat dit moment samenvalt met de overgang van het polytheïsme naar het monotheïsme. Wonderlijk genoeg wordt die gedachte in de Griekse mythologie al aangekondigd. De Grieken noemden de tijd Kronos, de jongste van de Titanen, de twaalf kinderen die waren voortgekomen uit het huwelijk van de aarde met de hemel: Gaia en Ouranos. Toen Ouranos niets meer van zijn kinderen wilde weten, zette Gaia ze op om hun vader te wreken.
Allen aarzelden behalve Kronos. Zodra de nachtelijke hemel zich uitspreidde over de aarde, verminkte Kronos de hemel op afschuwelijke wijze en verdreef zijn heerschappij. Uit het bloed dat voortdruppelde uit de schoot van de aarde kwamen gruwelijke wezens voort, de furiën, het noodlot, de slaap met zijn angstaanjagende dromen en uiteindelijk zelfs de dood. Voortaan werd alles beheerst door Kronos die zijn zuster Rea tot vrouw nam. Maar toen Kronos van Gaia vernam dat ook hij door zijn eigen kinderen verdreven zou worden, verslond hij ze één voor één zodra ze geboren werden. Alleen Zeus kon door een list van Gaia aan dit vreselijke lot ontsnappen. Kronos was de cirkel, Zeus werd de lijn.
‘Wat is tijd? Als je het me niet vraagt weet ik het, maar als je met me vraagt weet ik het niet. ” zei Augustinus. Filosoferend over de tijd ontdekte hij dat het denken nooit heeft gehad, nooit heeft en ook nooit zal hebben, waar het in diepste wezen naar verlangt, omdat de taal altijd te laat komt voor de flits van het tegenwoordige. De tijd is zo met ons bewustzijn verweven, dat wij haar niet apart kunnen nemen. En toch is dat laatste wat het denken na Augustinus steeds weer heeft geprobeerd. De cirkel werd voorgoed een lijn. De complexe verwevenheid van het geheel werd een lange draad die steeds verder uit het weefsel werd weggetrokken. Het beeld van de tijd als een lijn was ooit een hulpmiddel voor het denken, maar dit beeld heeft ergens in de geschiedenis het hele bewustzijn in zijn greep gekregen. “De heidenen lopen in cirkels rond”, zei Augustinus.
De lineaire opvatting van tijd, die door de moderne wetenschap werd heilig verklaard en in het evolutiedenken van Darwin zijn definitieve bevestiging leek te krijgen, vormt in laatste instantie de voortzetting van een christelijke heilsgeschiedenis. Met de lineaire opvatting van tijd kwam ook een tragisch besef van vergankelijkheid de wereld binnen. De tijd werd een gebrek aan volheid, een soort badkuip die almaar leegloopt. Het historisch bewustzijn kon ontstaan doordat de cirkel van de tijd stilaan uit het leven verdween Zo werd geschiedenis uiteindelijk een verzameling dode monumenten.
Het wonderlijke is nu dat het cyclische besef van de tijd, dat in de moderne tijd plaats moest maken voor de lineaire tijd-as van de geschiedenis terugkeert in onze tijd. We beleven de tijd van het spektakel, aldus Guy Debord. De overwinning van de bourgoisie na de Franse revolutie was de overwinning van de fundamanteel historische tijd. Dat wil zeggen: het was de tijd van de economische productie die de maatschappij voortdurend en van onder tot boven omvormt. Dit leidde uiteindelijk tot de tijd van het spektakel. Of zoals Debord het zelf verwoordt:
De consumeerbare cyclische tijd is de tijd van het spektakel, zowel in de beperkte zin als tijd van de consumptie van beelden, als ook in zijn ruimste betekenis als beeld van de consumptie van de tijd. De tijd van de consumptie van beelden, het medium van alle waren, vormt tegelijkertijd het terrein waar de instrumenten van het spektakel ten volle gebruikt worden, en, daarmee onlosmakelijk verbonden, het doel, dat deze instrumenten over het geheel presenteren, als de plaats en de centrale gedaante van alle bijzondere consumpties: zoals bekend wordt de tijdwinst, waarnaar de moderne maatschappij voortdurend zoekt – of het nu gaat om de snelheid van het vervoer of het gebruim van soep in pakjes – voor de bevolking van de Verenigde Staten positief omgezet in het feit dat alleen al het televisiekijken dagelijks gemiddeld drie tot zes uur in beslag neemt. Het maatschappelijk beeld van de consumptie van de tijd, van zijn kant, wordt uitsluitend beheerst door de momenten van vrije tijd en vakantie, die op afstand worden voorgesteld en zonder meer geacht worden begerenswaarig te zijn, zoals iedere spectaculaire waar. Deze waar wordt hier expliciet aangeboden als het moment van het werkelijke leven, waarvan men de cyclische terugkeer heeft af te wachten. Maar zelfs in deze aan het leven toegewezen momenten laat zich nog het spektakel zien en reproduceren, en bereikt het daardoor een nog intenser graad. Wat als het werkelijke leven werd voorgesteld, blijkt eenvoudig het werkelijker spectaculaire leven te zijn.
Guy Debord, De spektakelmaatschappij, 1967, stelling 153