Nog heel wat mensen waren gistermiddag afgekomen op de presentatie van het nieuwe boek van de Stichting Tijd, over het werk en gedachtegoed van Louis Le Roy. ‘Het technicum en de mondiale contraculturen’, zo luidt de titel. Louis Le Roy had mij gevraagd een tekst te schrijven samen met Bert Dalmolen. Bert Dalmolen is niet alleen beeldend kunstenaar, maar ook cultureel antropoloog en weet veel van oosterse filosofie. Voorafgaande aan de presentatie hield ik een korte inleiding over de inhoud van het boek. Het is nu al weer het vijfde op rij dat in deze reeks verschenen is. In 2003 nam Louis Le Roy het initiatief tot deze serie boeken, waarvan elk jaar een nieuwe editie zal verschijnen om zo een oneindige reeks te gaan vormen in de tijd. Het is de bedoeling dat telkens een andere auteur vanuit een andere invalshoek zal reageren op het gedachtegoed van Le Roy. Le Roy zelf heeft dit keer ook een tekstbijdrage geleverd. Het is dus een drieluik geworden met veel foto’s van Peter Wouda en ook van Bert Dalmolen. Al met al een zeer gevarieerd geheel dat er heel fraai uitziet.
Toen Bert Dalmolen en ik zo’n anderhalf jaar geleden van Le Roy het verzoek kregen om een tekst te schrijven, zijn we eerst met elkaar gaan praten. Zo hebben we op een donkere herfstmiddag in het najaar van 2006 een wandeling gemaakt door de Ecokathedraal om daar inspiratie op te doen. Bert stelde mij toen een vraag. Hoe duurzaam zijn de gedachten van Le Roy? Zullen zij inderdaad de eeuwen trotseren, zoals hij dat zelf voor ogen heeft. Le Roy is zo’n dertig jaar geleden met de Ecokatedraal begonnen als een proces dat zich eindeloos moet voortzetten in de tijd. Hoe toekomstige generaties dit proces zullen oppakken en hoe zij aan de ecokathedraal zullen verder bouwen is natuurlijk niet te voorzien.
Niemand weet hoe de Ecokathedraal er over 100 jaar, 200 jaar of 500 jaar uit zal zien. Hoe ziet de wereld eruit in het jaar 2525, 3535, 4545, 6565? Het duo Zager en Evens hadden in 1969 een hit met een liedje waarin deze vraag wordt gesteld. Als zij het met deze profetieën bij het rechte eind hebben, dan is het met de mens en de wereld niet best gesteld. De techniek zal de mens gaan overheersen, zo luidt de verwachting. De tovenaarsleerling, die de natuur onderwierp, zal uiteindelijk de slaaf worden van zijn eigen ontdekkingen. Dat is ook de boodschap van heel wat science fiction boeken. Het is zelfs de vraag of dat proces nu al onontkoombaar in gang is gezet. De techniek beheerst de mens en niet andersom. De filosoof Heidegger was een van de eersten die op dat gevaar gewezen heeft.
In ‘Die Frage nach der Technik’ (1953) stelde hij dat moderne cultuur haar schroom verloren heeft. Niet de kunst maar de techniek bepaalt het bestaan. De techniek laat de natuur niet tevoorschijn komen, maar vordert haar en slaat op als in een bestand. De natuur wordt door de techniek permantent beschikbaar en bestuurbaar. Zo ontstaat het ‘Gestell’, een specifieke lotsbestemming van het Zijn dat onontkoombaar lijkt. Het ‘Gestell’ heerst op alle niveaus van het bestaan, de politiek, de media en de kunst. Zo leidt de techniek tot een ‘zijnsverlatenheid’, het zogeheten ‘vernutzen’, tot excessieve groei, tot razende bedrijvigheid in de ‘nu-tijd’, dat wil zeggen: een permanent extatisch heden. Kunst moet zich volgens Heidegger in deze extreme zijnsverlatenheid door het Zijn laten aanstoten. Kunst moet het wezen van de techniek naar boven halen. Kunst moet de ‘lotloosheid’ van het ‘Gestell’ tonen.
We leven in het ‘Technicum’ en alleen een contracultuur kan ons nog redden. Dat hebben ook alle filosofen van de tegencultuur in de jaren zestig beweerd. Ontwikkelingen in de kunst kregen hun tegenhanger in nieuwe modellen voor de maatschappij. Het waren visies, die uit allerlei bronnen voorkwamen, maar één ding gemeen hadden: een fundamenteel verzet tegen het rationalisme van de technologische samenleving met zijn strakke tijd-as en waarden als efficiency en regelmaat. Het was een verzet tegen de moloch die in de stedelijke ruimte tot kaalslag had geleid en een eenzame menigte had voortgebracht. Het was de verbeelding die de macht ondermijnde, een onderstroom van nieuwe ideeën die de technologische mainstream bestreed. Geen cultuur, maar een tegencultuur zoals Theodore Roszak beweerde.
Maar is er nog toekomst met dit soort alternatieve ideologieën? Zullen de komende generaties zich ook de goeroe uit Oranjewoud blijven herinneren? De ‘Billy Graham van het onkruid’, zoals hij ooit gekscherend werd genoemd. Keer op keer heeft Le Roy erop gewezen dat wij op de verkeerde weg zijn met de wijze waarop we met de natuur omgaan. De oplossingen die hij heeft aangedragen staan verwoord in een lange reeks van geschriften, maar komen vooral tot uiting in zijn ecokathedrale projecten waaraan tot op de dag van van daag wordt doorgewerkt. Maar hoe duurzaam zijn die profetische gedachten van le Roy? Zal hij op den duur te vergelijken zijn met de groten der aarde die de wereld wilden veranderen of de mensheid wilden behoeden voor de ondergang? Mensen die niet alleen gedacht hebben in eeuwen, maar ook de loop van de geschiedenis hebben veranderd: Confucius, Boeddha, Plato, Socrates, Christus, Augustinus, Mohammed, Luther, Erasmus, Marx…
Hoort le Roy in dit rijtje thuis? Dat is natuurlijk nooit te beantwoorden en zeker niet nu. De tijd zal het leren. De vraag is wel, hoe het met de wereld af zal aflopen als de tijd het niet zal leren. Als Le Roy niet gelijk zal krijgen. Ik heb voorafgaande aan de uitreiking van de Gerrit Bennerprijs op deze site uitgebreid aandacht besteed aan de ideeën van Le Roy. Het lijkt me aardig om nu een stukje van het verhaal van Bert Dalmolen te citeren, dat mij trof toen ik het las. De vraag hoe duurzaam het gedachtegoed van Le Roy zal blijken te zijn, hebben wij beiden niet kunnen beantwoorden. Wij zijn om die vraag heen blijven draaien, tastend en dwalend, zoals we destijds ook ronddwaalden op die late herfstdag in de Ecokahedraal.
Pas kort geleden, toen ik eindelijk de tijd nam, drong het tot me door. Ik realiseerde me dat ik altijd met de camera naar de ecokathedraal kwam, dat ik nauwelijks de tijd nam eens goed te ademen, eens tot rust te komen. Ik was al zo vaak geweest en eindelijk, moe van mij, ging ik zitten bij de grafsteen, de rustplaats.
Langzaam kroop de plaats in mij, begon mijn geest met de bomen te ruisen en te wuiven en werd ik als de wind om de rotsen. Dit was het verhaal van de zintuigen: stenen die zich verhielden tot hoogste toppen, zichtlijnen die zich verbonden tot grootse verten en diepten, wortelgestelllen, steenhopen, vegetaties, insecten, vogels, muizen en slakken weefden en waren verweven in een Hymalaya voor vlaklanders. “Aistethos”Misschien is het ecokathedrale project het beste te vergelijken met een Chinese schildering op rijstpapier. In zijn meest pure vorm wordt de inkt daarvoor gemaakt uit de zuiverste as of roet met een sterke organische lijm, b.v. vislijm. Dit wordt tot staafjes gedroogd, die later, bij gebruik, met water op een inktsteen gewreven worden. Afhankelijk van de hoeveelheid water is de inkt dikker of dunner en zwarter of grijzer. Het rijstpapier schildert mee. Het zuigt de inkt en verdeelt het via nerven en haarvaten over en door het papier. De kunstenaar weet hoe het papier zuigt, hoe de inkt zich met het papier gedraagt, laat toeval en chaos een deel van de schepping zijn.
Het Tao schildert mee.
Foto’s: Peter Wouda