Café Welling

In 1963 werd door het Sint Ignatiuscollege in Amsterdam een grammofoonplaatje uitgebracht met muziek van het schoolkoor onder leiding van dirigent Bernard Huijbers S.J.. Het was een EP met vier nummers erop. Ik heb hem helaas niet meer. Het is de enige grammofoonplaat, waarop mijn eigen stem te horen is. We zongen liturgische liederen op teksten van Huub Oosterhuis. Zo deed ik mijn eerste ervaringen op met liturgievernieuwing als sopraan in het koor van het Sint Ignatiuscollege, niet beseffend dat met het pionierswerk van de jezuïeten Huybers en Oosterhuis destijds geschiedenis werd geschreven binnen de Rooms-katholieke kerk. Beiden waren in feite kunstenaars, de een componist, de ander dichter. Wij zongen liederen ‘Ik ben de wijngaard’ , maar ook een gospel ‘live a humble’. Naast dit soort muziek was op plaat was ook een absurdistisch liedje te horen dat was geschreven was door Pieter Nieuwint. Het ging over de ‘knurps die knierpte op de knap’ of zoiets. Allemaal onzin-woorden achter elkaar die toch enige samenhang deden vermoeden. Een scheutje dada tussen al die liturgie, dat vonden die jezuïeten wel mooi. Pieter Nieuwint zou later met Yvo de Wijs de cabaretgroep Yvo de Wijs oprichten. Antoine Oomen, die op het orgel speelde, was een muzikaal genie, zo werd beweerd. Hij later nog van zich laten horen als organist en componist. Hij componeerde zo’n tweehonderd composities op teksten van Huub Oosterhuis, die nog altijd veel worden gezongen. Zo is hij onder meer de componist van ‘Het Lied van de Opstanding’, dat in juni 2006 werd gekozen tot het mooiste Nederlandse religieuze lied. Pieter Nieuwint en Antoine Oomen waren destijds de twee grote muzikale talenten op het Ignatiuscollege. Ze werden door Huybers hoog op een voetstuk geplaatst en wij als kleine sopraantjes hadden diep respect voor hen. Waarom begin ik hierover? Ik was dit weekend in Amsterdam. Dicht bij ons vaste hotel Trianon, achter het concertgebouw, bevindt zich café Welling. Toen we daar zaterdagavond laat aan de stamtafel belandden, raakte ik in gesprek met een aantal mensen om me heen. Het waren vogels van verschillende pluimage. Zo zat daar bijvoorbeeld Ina Walting, producer bij de VPRO en Patricia van Mierlo van wie binnenkort een roman verschijnt bij de Bezige Bij, genaamd ‘De namen van Maria’. Rechts van mij zat Kees Blokland, die directeur is van de afdeling ‘Human Resources’ van de Nederlandse Spoorwegen en in de ‘Inktpot’ werkt, dat kolossale hoofdkantoor van de NS in Utrecht. Hij houdt zich onder meer bezig met de promotie van literatuur en poëzie bij de spoorwegen. In zijn vrije tijd bleek hij niet alleen zelf gedichten te schrijven, maar ook al drie keer de Elfstedentocht te hebben gereden. Op een bierviltje liet hij een gedicht achter dat hij onlangs over zijn barre ervaringen op het ijs in Friesland had geschreven.

de laatste schaatser glijdt vermoeid langs boorden rijp en riet, hij ziet het donker niet zijn woorden fluistert hij verloren in de noordenwind hij rijdt zijn schaduw los hij wordt weer kind

Later kwam ook nog een andere man aan tafel zitten wiens naam ik vergeten ben. Hij was dakloos en liep met zijn ziel onder de arm. Ooit was hij als militair uitgezonden naar Libanon en al jaren kampte hij met een posttraumatisch stresssyndroom. De aanblik van een massagraf van babylijkjes had hij nooit kunnen verwerken. Zo raakte wij aan de praat over de meest uiteenlopende onderwerpen. Soms schoof er iemand aan en begon zomaar maar mee te praten. Op een gegeven moment ging een zekere Pieter naast me zitten. Hij had die avond opgetreden in Zwolle en bleek de dirigent te zijn van het cafékoor van Welling.

We raakten in gesprek en opeens viel bij mij het kwartje. ‘Ben jij soms Pieter Nieuwint?’, vroeg ik. Dat was hij dus. Daarna hebben we nog lange tijd gesproken over het koor van Huybers destijds. Over Antoine Oomen die met zes tienen zijn eindexamen haalde op het conservatorium. Over pater Lorié, die zeer excentriek was, een vreemd gevoel voor humor had en soms ook boosaardig kon wezen op het sadistische af. Zo stuurde hij tijdens de Rome-reis ooit al na twee dagen een leerling naar huis die met een kussen had zitten gooien. We spraken over die rare jaren op het IG toen het geluk niet op kon en het katholicisme nog heel gewoon was. Pater Huijbers is al een paar jaar dood. Dat had ik al eerder gehoord. Hij was uiteindelijk van zijn geloof gevallen en uitgetreden als jezuïet. Wie niet? Maar weinig paters zijn de moederkerk trouw gebleven. De jaren zestig zou de tijd van de grote Exodus worden. Overal om me heen leek het bolwerk van het katholicisme als een kaartenhuis ineen te storten. De jezuïeten verlieten als eersten het zinkende schip. Pater Huijbers belandde uiteindelijk in een huisje in de buurt van Toulouse, waar hij zijn laatste levensjaren doorbracht. Pieter had hem nog wel eens opgezocht. Huijbers was daar in een soort ‘new age- denkwereld’ beland. Zo was hij er stellig van overtuigd geraakt dat het universum de vorm had van de moederschoot. Ook pater Lorié was al jaren dood, zo vernam ik. Pieter Nieuwint had er allemaal niets meer mee, dat katholicisme van de jezuïeten. De overgang naar het normale, goddeloze studentenleven was voor hem rimpelloos verlopen. Misschien was de muziek wel zijn redding geweest. Al had hij nog altijd wel een heel klein beetje last van die twee supertalenten om hem heen die net iets beter waren dan hij. Antoine Oomen was beter in de muziek en Yvo de Wijs beter in het schrijven van teksten. Maar dat neemt niet weg dat hij inmiddels op een lange loopbaan in de Nederlandse cabaret-wereld kan terugzien. Het Ignatiuscollege was vreemd genoeg een vruchtbare voedingsbodem voor het cabaret. Met Jacques Klöters bijvoorbeeld zat ik samen in de redactie van het schoolblad ‘De Harpoen’. Hij zou de oprichter worden van de cabaretgroep Don Quishocking en later Wim Ibo opvolgen als chroniqueur van de Nederlandse kleinkunst. Hoe het allemaal was afgelopen met al die rare paters? Waar zijn ze gebleven? Ook die illustere ignatianen als Paul de Vlam en Paul Verberne? Ooit gingen zij langs Amstels wegen en zongen uit volle borst het schoollied met het oranje, zwart en wit als trotse kleuren in de schooldas. Waarom is er nooit een roman over geschreven of een film over gemaakt? Jacques Klöters zou dat wellicht kunnen, liet Pieter me nog weten. Er schijnt ook al een boek te bestaan, hoorde ik, ‘n eeuw IG’, dat midden jaren negentig is verschenen. Ik heb het destijds gemist, want ik zat toen met mijn kop in een andere wereld. Na wat googelen op internet ontdekte ik dat Paul Verberne nota bene dat boek mede heeft samengesteld. Hij woonde bij mij om de hoek en had later het Café ‘Onder de Linden’ aan de Plantage Middenlaaan naast de Hollandse Schouwburg. Het was al twee uur in de nacht, toen we toen de laatste ronde in Café Welling achter de rug was en de stoelen op de tafels werden geplaatst. Buiten was het opeens drie uur. De tijd vliegt, vooral als je terugkijkt.

3 Reacties »

  1. Cor van der Hoeven

    21 juni 2015 op 13:58

    Beste Huub,

    De knurps knierpte niet op de knap. Hij zou niet durven.
    Nee, het was de knierps die knalde in de blubs
    (en gilde van de giebelgups).
    Ik heb het plaatje altijd goed bewaard, gekoesterd zelfs.
    Grappig dat wij daar allebei aan hebben bijgedragen,
    en dat is te horen ook, haha!
    Het EP’tje heet Ambrozijn en Groggelgijn,
    een fraaie titel voor die mix van gewijde muziek en, zoals jij zegt, dada.
    De gospel ‘Live a-humble’ die erop staat, heeft de tand des tijds meer dan doorstaan: het klinkt heel fris en eigentijds.
    Ik kwam in dit verband op deze website terecht, van Nard Loonen:
    http://nardloonen.nl/2013/06/14/muzeldicht/#comments
    Jij noemt hem op je website, maar ik ken hem niet, geloof ik. ‘Muzeldicht’ is het lied van Bernard Huijbers en Pieter Nieuwint.
    Nieuwint treedt nog altijd op met Ivo de Wijs:
    19 januari 2016 in Velsen, mijn vrouw en ik verheugen ons er nu al weer
    op.
    O ja, ik dacht dat wij bij elkaar in de klas hadden gezeten, maar jij zat op de hogereburgerschool en ik op het gym. Vermoedelijk was dat dan een andere Mous, misschien wel een Maus.

    Groetjes,

    Cor van der Hoeven (ignatiaan 1958-1965)

  2. Huub Mous

    21 juni 2015 op 15:29

    Best Cor,

    Jij zat twee klassen hoger dan ik op het Ig. Ik zat ook op het gym, maar van 1960 tot 1967. Overigens kwam onze 1ste klas van 1960-1961 op 2 mei j.l. voor de tweede keer bij elkaar in Amsterdam.

    http://www.huubmous.nl/2015/05/03/wij-gaan-langs-amstels-wegen-2/

    Met groet,

    Huub

  3. Cor van der Hoeven

    21 juni 2015 op 16:26

    Een te-snel-leesfoutje van mij. Ik zag in een op Google gescoorde hit staan: “Ik was op het Ig (HBS-A) van 1959 tot eindexamen 1964.”
    Maar bij nader inzien staat die zin in de reactie van Paul Souverein
    op de pagina Ambrozijn en Groggelgijn, waarop nu de volledige tekst van het Muzeldicht blijkt te staan en terecht voor de eeuwigheid bewaard is.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)