In de huidige samenleving speelt ‘het beeld’ steeds meer de leidende rol. We leven in een plaatjesmaatschappij. Onze huidige samenleving genereert een enorme hoeveelheid beelden. Het woord ‘beeld’ is een steeds complexer, meer hybride begrip geworden. Hoe gaan we in het algemeen met ‘beelden’ om? Welke betekenisverandering heeft het ‘beeld’ ondergaan gedurende de afgelopen 10 jaren? ‘Beeld’ lijkt een verzamelnaam te zijn geworden waarin onze leefomgeving lijkt te zijn verdisconteerd. Onze omgeving lijkt zich steeds meer te transformeren tot ‘beeld’. En het ‘beeld’ lijkt nog steeds terrein te winnen, niet alleen als illustratie of weergave van een zichtbare werkelijkheid of als zelfstandige beeldende uitspraak, maar vooral als interpretatieruimte, zoals Max Bruinsma het zo mooi formuleerde. Beelden worden steeds vaker en ook meer door niet-professionele beeldmakers gebruikt om een gedachte, een idee, een mening, een argument uit te drukken. We zijn nu allemaal beeldenmakers en we zouden onszelf zelfs beeldproducenten kunnen noemen.
Het gezegde “onder woorden brengen”, zal wellicht veranderen in “onder beelden brengen”. ‘Beelden’ zijn er, ze stellen. Ze zijn niet zo zeer te lezen, doen niet echt een uitspraak en ontberen vaak een context. Articuleren beelden niet meer zo zeer? Geeft de toevloed aan ‘beelden’ wellicht juist minder ruimte aan interpretatie? Verhullen beelden, wanneer ze zo alom aanwezig zijn, wellicht net zo veel als ze onthullen? En is er steeds minder ruimte om beelden te interpreteren, mede doordat er zoveel beeld is? Wordt de functie van instrumenten in onze dagelijkse omgeving overspoeld door het ‘beeld’? Heeft het ‘beeld’ een functie? Welke relatie had ‘het beeld’ in de vorige eeuw en heeft het op het moment ten opzichte van cultuur/ kunst? Kan het ‘beeld’ in onze huidige samenleving nog op een kritische, zinvolle wijze binnen cultuur/ kunst geëxploreerd of juist geëxploiteerd worden? Of mag het beeld binnen een cultureel/ artistieke context juist ook een puur afbeeldende en daarmee wellicht behagende functie hebben?
Met deze vragen werd een drietal lezingen aangekondigd voor studenten van de Academie van Bouwkunst in Groningen. Gistereravond mocht ik de spits afbijten met een verhaal over ‘De kwaliteit van het beeld in oude en nieuwe media.’ Na mij volgen bnnenkort nog twee sprekers, te weten Hans Aarsman en Arjen Mulder, twee mensen voor wie ik grote bewondering heb. Aarsman schrijft elke week over fotografie in de Volkskrant. En Arjen Mulder heeft een paar boeken op zijn naam staan, waarin de werking van het beeld in de nieuwe media wordt onderzocht. Ik verkeer dus in goed gezelschap. Helaas waren er gisteravond niet zoveel studenten op af gekomen. Dat had weer het voordeel dat ik sprak voor een zeer gemotiveerd gehoor dat ook graag de discussie aan ging over wat ik allemaal te melden had. Mijn verhaal ging over de veranderende opvattingen over het beeld onder invloed van de technologische revoluties in de media. Het is voor ons haast niet meer voor te stellen hoe vijf eeuwen geleden naar een olieverfschilderij gekeken werd. Anderzijds hebben we nog nauwelijks een idee welke invloed de stortvloed van beelden heeft, waarmee we tegenwoordig dagelijks door de media worden overspoeld.
Ik begon mijn verhaal met een bericht dat gisteren in de Volkskrant stond: ‘Digitale beeldenstorm dreigt internet snel te verstikken’ . Als er niets gebeurt zal rond 2010 het internet krakend tot stilstand komen, omdat er sprake is van een snel toenemend capaciteitsgebrek. Vandaag de dag storten internetgebruikers over de hele wereld elke minuut acht uur aan beelden uit over YouTube. De video’s zijn nu nog ingedikt maar al snel zullen YouTubers ook al hun geknutsel on line zetten, geschikt voor lcd- en plasma tv. Het dichtslibben van internet wordt al tien jaar voorspeld en er zullen zeer grote investeringen nodig zijn om een rampscenario te kunnen voorkomen. De kans is groot dat er binnenkort tolpoorten komen op internet. Er zijn dikke pijpleidingen nodig om in de gigantische mondiale behoefte aan beelden te kunnen blijven voorzien. De hedendaagse mens heeft een onverzadigbare honger naar beelden. De toenemende beeldverslaving is misschien wel het grootste gevaar dat de westerse mens bedreigt.
Het aardige is dat in de kop van dit krantenbericht wordt gesproken over een ‘beeldenstorm’. Het tegendeel is het geval. Een beeldenstorm zou duiden een grootschalige vernietiging van beelden, zoals die in de zestiende eeuw tijdens de Reformatie heeft plaatsgevonden. Deze Beeldenstorm is – zo valt op Wikipedia te lezen – de verzamelnaam was een reeks vernielingen van rooms-katholieke heiligdommen, die plaatsvond in 1566 in de Nederlanden. Indirect heeft deze beeldenstorm er toe geleid dat de Tachtigjarige Oorlog uitbrak. Zelfs het ontstaan van Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden is uiteindelijk een product geweest van deze historische gebeurtenis. De Beeldenstorm van destijds had een duidelijke religieuze oorzaak in de opkomst van het calvinisme en protestantisme. De calvinisten moeten niets hebben van de paapse superstitiën met hun doorgeslagen heiligenverering in beelden en beeltenissen. Calvinisten waren van mening dat kerken zo kaals en sober mogelijk moesten zijn en sloegen alles kort en klein wat ze daar aan beelden konden vinden. De protestantse Nederlanders werden ook wel ‘keffers’ genoemd, een term afgeleid van het Arabische ‘kaffir’. Dit betekende zoveel als “ongelovige”, gebruikt om atheïsten aan te duiden.
In feite was de Beeldenstorm van 1566 een uitbarsting van iconoclasme zoals we nu beleven met de Islam. Verschillende auteurs hebben inmiddels gewezen op een wonderlijke parallel tussen de tijd rond 1500 en de huidige tijd. We zitten midden in een mediarevolutie, zoals vijf eeuwen geleden de uitvinding van Gutenberg ingrijpende gevolgen had voor de cultuur. Het begin van het Gutenbergtijdperk ging gepaard met een grote behoefte aan zuivering. Men wilde terug naar de bron, naar de oertekst van de bijbel, naar de bronnen van de Oudheid ook. Men had genoeg van de woekering van het beeld die had geleid tot volksverlakkerij en grootscheepse manipulaties. De Reformatie was een reactie op collectief ervaren beeldindigestie. Een teveel aan beelden werd als storend ervaren. Het woord moest weer centraal komen te staan. Dat heeft het Gutenbergtijdperk inderdaad bewerkstelligd met alle positieve en negatieve gevolgen van dien. Het heeft geleid tot en geletterde Europese cultuur, waarin het beeld beladen werd met geleerde betekenislagen, symbolen, emblemata en allegorieën.
Het tegendeel is tegenwoordig het geval. We beleven een tijd van het ‘verval van het woord’ zoals George Steiner dat al in 1964 heeft genoemd. Ontlezing en beeldverslaving gaan hand in hand. De gedachte dat het boek een verdwijnend fenomeen zou zijn, is overigens niet van vandaag. Binnen het modernisme van de twintigste eeuwse avant-garde was vaak een zekere afkeer tegen de geletterde cultuur van het boek te bespeuren. Zo werd het boek in de twintigste eeuw stilaan het symbool van het Gutenbergtijdperk dat op zijn eind ging lopen. In de zestiger jaren dacht de mediaprofeet Marshall McLuhan dit tijdperk voor het eerst definitief af te kunnen sluiten. De uitvinding van de boekdrukkunst werd door hem beschouwd als een bron van vele kwalen, die in het nabije ‘elektronische werelddorp’ weldra tot het verleden zouden behoren. Uniformiteit, desintegratie van de zintuigen, de ontkoppeling van gevoelen verstand, de breuk tussen instinct en intelligentie en de handeling zonder geïnvolveerdheid, dat alles zou in meerdere of in mindere mate de schuld zijn van het boek.
In plaats daarvan ondergaan we nu de mondiale tsunami van het beeld. Maar ook dat roept zijn reacties op. Een nieuw verlangen steekt de kop op naar zuivering. De opkomst van de islam is tal van opzichten te vergelijken met de opkomst van het protestantisme in de zestiende eeuw. De boekdrukkunst heeft de wereld uiteindelijk seculier gemaakt. Het woord ontheiligd en het beeld werd steeds meer van een esthetische lading voorzien. ‘Beeldreligie’ zo heette de spraakmakende uitzending van het programma ‘Zo is het toevallig ook nog eens een keer’, waardoor in 1964 in religieus Nederland een schokgolf ontstond die grotere vormen aannam dan de islamitische verbijstering die de film ‘Fitna’ van Geert Wilders teweeg bracht. Op de ‘Biblebelt’ van Nederland zijn de gevolgen van de zestiende eeuwse Beeldenstorm nog altijd te ervaren. Maar de Beeldenstorm keert terug. Er is een verlangen te bespeuren naar zuivering, naar onthouding, naar een strenge reductie van het beeld. Wanneer komt de partij opgericht van het duurzame beeld? Wanneer verschijnt het eerste manifest tegen de hedendaagse beeldindigestie. Het zou een typisch Nederlandse beweging kunnen zijn, waarin onze diep calvinistische wortels een onverwacht verbond aangaan met de huidige beeldenstorm van de islam.