Libido dominandi

Er is tegenwoordig een grote behoefte aan leiderschap. Goed leiderschap wel te verstaan. De politiek schreeuwt erom. Leraren weten niet meer hoe ze orde moeten houden. Managers nemen de macht over in een verzakelijkte bedrijfscultuur. En niemand schijnt meer te weten hoe dat moet: leiding geven. Het zou goed zijn om eens na te gaan hoe deze crisis in het leiderschap is ontstaan. Waar precies is het begonnen en belangrijker nog: wat zijn de oorzaken? Leiding geven is zo oud als de wereld. Het kan toch niet zo zijn dat een nieuwe generatie die de lakens uit moet delen opeens niet meer weet hoe dat moet.

Daar mee zit je al meteen bij de eerste oorzaak die vaak wordt genoemd. Het gebrek aan leidinggevende kwaliteiten is ontstaan doordat de generatie, die nu de leiding heeft, te kampen heeft met de gevolgen van een ingrijpende gezagscrisis. De jaren zestig en zeventig werden achteraf bezien niet zozeer gekenmerkt door een seksuele revolutie of een proces van snelle ontzuiling, maar vooral door een ingrijpende crisis in het gezag. Nadien is het in Nederland nooit meer vanzelfsprekend geweest, dat je jezelf als gezagsdrager louter en alleen kon beroepen op je autoriteit. De doorgeslagen democratiseringsbeweging, die uit deze gezagscrisis voortkwam, was in feite een structurele weigering om de natuurlijke autoriteit van de leider te aanvaarden. De jonge generatie van de jaren zestig en zeventig heeft zijn leiders vermoord, maar ze zijn vergeten om te leren om zelf een leider te zijn. Van de weeromstuit ontstaat nu een gigantische behoefte aan autoriteit. De hedendaagse fascinatie voor charismatisch leiderschap komt voort uit een historische breuk. Een hele generatie is vergeten wat het is om gezag uit te stralen.

Ik moest hier weer even aan denken, toen ik gisteravond Wouter Bos op televisie zag. Als dit het alternatief is voor Balkenende dan kunnen we het wel schudden. Deze man praat teveel en zegt te weinig. Niet dat hij onzin uitkraamt, integendeel. Het is allemaal zeer verstandig en zorgvuldig geformuleerd, maar je ziet in zijn ogen telkens dat vonkje van angst. Nee, niet nog zo’n kritische vraag, de vorige was al venijnig genoeg. Een geboren politicus groeit als hem het vuur aan de schenen wordt gelegd. Bij Wouter Bos gebeurt er iets heel anders. Je ziet dan zijn hersens kraken. Hij loopt op zijn tenen om een adequaat en intelligent antwoord te vinden. En wonderwel slaagt hij daar ook in, maar ondertussen vergeet hij te doen wat er van hem gevraagd wordt. Dat wil zeggen: hij vergeet gezag uit te stralen. ‘Kijk, hier ben ik, volg mij en het komt goed.’ Dat gevoel krijg ik nooit bij Wouter Bos. Het is meer zoiets van: ‘Geloof me, ik kan het best, want ik was altijd het beste jongetje van de klas.’

Dat is nu precies het probleem. De beste jongetjes van de klas (vreemd dat je nooit over ‘het beste meisje’ spreekt. Bestaan die eigenlijk wel?) zijn aan de macht gekomen, maar ze weten niet hoe ze het moeten doen. Jan Pieter Balkenende, Wouter Bos en Mark Rutte hebben alle drie hetzelfde manco. Het ontbreekt hen aan natuurlijk leiderschap. Dat is toch wel heel wonderlijk, dat de drie, van oudsher grootste politieke stromingen in Nederland zo iemand uit eigen geledingen niet meer weten voort te brengen. Wat daar direct achter aan komt, daar wordt je ook niet echt vrolijk van. Jan Marijnissen, Femke Halsema en Alexander Pechtold ogen in hun doen en laten bekwaam als het gaat om politiek leiderschap, maar ze missen de cruciale eigenschap om werkelijk succes te hebben. Dat wil zeggen, ze missen het natuurlijk gezag. Ze missen de autoriteit die zichzelf op een voetstuk plaatst zonder dat dit als storend wordt ervaren. Ze missen precies datgene waar tegenwoordig een grote behoefte aan is. Ze missen vertrouwen, optimisme en visie. Maar wat erger is: ze zijn te braaf.

Een goed leider moet niet braaf zijn. Integendeel, hij moet de slechtheid van de mens met gepaste middelen bestrijden en daarvoor zijn zowel de koninklijke allure van de leeuw, alsook de sluwe streken van de vos noodzakelijk. Machiavelli heeft daar behartenswaardige dingen over geschreven. De meeste theorieën over goed leiderschap gaan ervan uit dat alle mensen goed zijn, maar dat is helaas niet het geval. Een leider die alleen maar goede eigenschappen in praktijk wil brengen, zal uiteindelijk het onderspit delven, terwijl de leider, die de indruk wekt goede eigenschappen te hebben, maar die niet altijd in praktijk brengt, uiteindelijk zal heersen. Dat gold volgens Machiavelli voor goede eigenschappen als barmhartig, betrouwbaar, menselijk, oprecht en godsdienstig zijn. Met andere woorden: van primair belang is dat je goed overkomt als leider. Of je daar ook in alle gevallen naar handelt is niet noodzakelijk. Sterker nog, dat kan zelfs tegen je werken.

De hamvraag komt nu in beeld: wat is dan wel de definitie van een goed leider? Dit betoog zou makkelijk uit kunnen lopen op een steunbetuiging aan populistische leiders als Rita Verdonk en Geert Wilders. Maar dat is het tegendeel van wat ik beweren wil. Verdonk en Wilders springen in het gat dat de traditionele leiders laten liggen. Populisme is vooralsnog het enige antwoord op de crisis in het leiderschap en dat geeft te denken. Is het dan zo dat de hedendaagse ‘dramademocratie’ alleen maar populistische leiders verdraagt? Is het alleen maar de schuld van de media die van het politieke bedrijf een zaak van massaal amusement hebben gemaakt? Ik ben bang dat deze gangbare verklaring de lading niet helemaal dekt. De traditionele leiders hebben juist baat bij deze verklaring, omdat hun eigen falen hiermee wordt afgedekt. Dat je niet populistisch wilt zijn betekent immers dat je altijd genuanceerde standpunten verdedigt en opereert op basis van dossierkennis. Maar dat je niet roept wat de meute wil horen, wil nog niet zeggen dat je daarmee per definitie een goed leider bent.

Persoonlijk denk ik dat een goed leider een combinatie moet hebben van twee ogenschijnlijke tegenstrijdige eigenschappen. Onbaatzuchtigheid en lust voor macht. Het klinkt wat vreemd, maar ik ben ervan overtuigd dat hier de kern van het probleem ligt. Een goed leider weet de juiste balans te vinden tussen deze twee tegenpolen. Onbaatzuchtigheid is bij de traditionele leiders meestal wel in voldoende mate aanwezig. Ik twijfel niet aan de integriteit van Balkenende, Bos, Rutte, Marijnissen, Halsema en Pechtold. Waar het hen echter aan ontbreekt is de ‘lust voor macht’. Bij de populisten daarentegen is de lust voor macht in overvloed aanwezig. Maar bij hen heb ik vaak sterke twijfels aan hun integriteit.

Wat is dat dan, die lust voor macht? In de oudheid was hier een mooi woord voor: ‘libido dominandi’. Het is genoegen dat je beleeft om de baas te spelen over anderen. De lust ook om aan de top te staan en de lakens uit te delen. Meestal wordt dit begrip in negatieve zin opgevat. In de late Oudheid werd het zelfs een verdacht begrip. Augustinus heeft er zeer negatief over geschreven. De lust om macht uit te oefenen over anderen zou een goed mens juist achter zich moeten laten. Leiderschap wordt vanuit de christelijk-stoïcijnse opvatting zoiets als een begenadigde onthechting in dienst van het algemeen belang. Goed leiderschap wordt dan je zelf wegcijferen voor de publieke zaak. Maar dat is onwerkbaar, zeker in een tijd die geen grote ideologieën meer kent. Een goed leider in de 21ste eeuw zou zich meer moeten richten op het ideaal van Machiavelli, dan op de ascetische richtlijnen van Augustinus. Beter gezegd: hij of zij moet een juiste balans weten te vinden tussen belangeloosheid en begeerte.