Gisteren vond in De Bres in Leeuwarden het eerste debat plaats in het kader van de tentoonstelling ‘De Kleur van Friesland, Beeldende kunst na 1945’. Onder leiding van moderator Lucas Verweij, directeur Academie voor Bouwkunst Rotterdam, stond de vraag centraal: Welke toekomst heeft de moderne en hedendaagse beeldende kunst in Friesland? Deelnemers aan het debat waren: Han Steenbruggen (nieuwe directeur Museum Belvédère, Oranjewoud), Rients Kooistra (kunstenaar/ freelance journalist van o.a. het Friesch Dagblad), Saskia Bak (Raad van Bestuur Fries Museum), Anita van Os (Galerie Roos van Tudor, Leeuwarden), Kie Ellens (Stichting Voorheen de Gemeente, Leeuwarden), en ondergetekende. Mij was gevraagd om de aftrap te verrichten. Gezeten in een oude leunstoel las ik voor uit eigen werk. Hieronder de tekst van mijn betoog.
De ontwikkeling van de naoorlogse beeldende kunst in Friesland is het verhaal van opkomst bloei en verval. De periode van 1945 tot midden jaren zestig was een tijd van wederopbouw, waarin de moderne kunst zich langzaam ook in Friesland manifesteerde, maar wel ingetogen en als onderdeel van een breed gedragen cultuurideaal. Van 1965 tot eind jaren tachtig diende zich een nieuwe periode aan van ontwikkeling en zelfs van bloei, mede onder invloed van een grote invasie van talent van elders. Na het opheffen van de BKR, het verdwijnen van de kunstacademie en de nieuwe aandacht voor museale voorzieningen ging het langzaam bergafwaarts. Het kunstenaarsbestand vergrijsde. Er kwamen weinig nieuw podia bij en de zorg van de overheid voor de productie van kunst nam af. Zo werd Friesland het Alaska van de beeldende kunst, waar de eenzaamheid van het noorden bij uitstek te beleven valt.
De groeiende publieke aandacht voor de beeldende kunst, die in de afgelopen decennia ook tot meer politieke bemoeienis leidde, heeft uiteindelijk geresulteerd in een verbetering van de museale infrastructuur, maar tegelijk ook tot een verslechtering van productie- en vestigingsklimaat voor de beeldende kunst in Friesland. De eenzijdige gerichtheid op prestigieuze voorzieningen ten koste van investeringen in productiemogelijkheden was een tendens die zich voor het eerst bij het ‘Herenakoord’ in 1989 deed gelden. De toekomstige ontwikkelingen, met het de veranderingen en kortingen in de rijksbijdrage voor beeldende kunst maakt het perspectief voor de verdere ontwikkeling van beeldende kunst in Friesland er niet rooskleuriger op. Integendeel.
Buro Leeuwarden en de twee kunstenaarsinitiatieven – VHDG in Leeuwarden en SYB in Beetsterzwaag – vormen de enige pijlers waar nog vernieuwing is binnen het huidige kunstgebeuren. Maar de subsidievoorwaarden van de Mondriaanstichting bepalen voor een groot deel het inhoudelijke beleid van deze instellingen, met als gevolg dat er weinig interactie is tussen hun op vernieuwing gericht programmering en de behoeften die in bredere kring in deze regio onder kunstenaars leven. Tegelijk is er weinig samenhang te bespeuren tussen het aankoopbeleid van het Fries Museum ten aanzien van Friese kunstenaars en wat er met die aankopen daadwerkelijk wordt gedaan in tentoonstellingen en presentaties. Er gaapt een kloof tussen het beleid van het Fries Museum en dat van museum Belvédère en het gat daartussen wordt te weinig ingevuld door anderen. Het activiteitenbudget dat Keunstwurk beschikbaar had voor beeldende kunst is wegbezuinigd en Keunstwurk mag ook geen aanvragen doen voor incidentele activiteitensubsidies.
Het galeriewezen in Friesland verkommert. Er zijn weinig echt goede galeries en veel podia die tegen het amateurisme aanhangen. En wat de kunstenaars zelf betreft: er is weinig animo meer om zich beroepsmatig te organiseren en met de overheden in gesprek te gaan. De beroepsverenigingen lijden een slapend bestaan en de gremia voor een dialoog tussen overheid en beroepsveld zijn ook verdwenen of beter gezegd: stelselmatig afgebroken. Kunstenaars zijn vooral murw en zoeken het voortaan zelf wel uit. Daarnaast is er weinig jong talent dat zich aandient. Al lijkt er ook een nieuw type kunstenaar in het randgebieden van de beeldende kunst te ontstaan, een type dat zich van niets en niemand wat aantrekt, de zogeheten nieuwe creatievelingen die moeiteloos switchen tussen verschillende rollen en disciplines en geen koudwatervrees hebben voor de technologie van de nieuwe media
Maar de hamvraag is blijft natuurlijk: wat heeft Friesland vandaag de dag nog daadwerkelijk te bieden aan talentvolle beeldende kunstenaars. ‘Het voorland van de Friese kunst is – als er niets verandert Huize Avondrood’, schreef Rudy Hodel in november 2005. Sindsdien is de situatie niet wezenlijk veranderd. Als je jong bent en talent hebt, zorg je dat je zo snel mogelijk weg komt, naar de Randstad of anders wel naar Berlijn, Londen of een andere Europese metropool waar de creatieve industrie een gunstig klimaat biedt voor de ontwikkeling van talent.
De mislukte pogingen in de afgelopen jaren om een centrum beeldende voor kunst van de grond te krijgen zijn exemplarisch voor de malaise. Een grondige evaluatie van dit fiasco zou heel wat aan het licht kunnen brengen over waar het op bestuurlijk niveau in Friesland aan schort om een goed kunstklimaat te realiseren. De aandacht voor de productie van de beeldende kunst staat niet echt op de politieke agenda, noch bij de Provincie noch bij de gemeente Leeuwarden. In het provinciaal cultuurbeleid is de aandacht voor de beeldende kunst allang geen speerpunt meer. Friese cultuur is immers vooral Friestalige cultuur. Alle aandacht si gericht op het op de kaart zetten van Friesland. ‘It’s economy, stupid’, zei Clinton al. Noch bij de provincie, noch bij de grote gemeenten worden specialisten aangetrokken op vitale functies in het ambtelijk apparaat. De beeldende kunst zit bij provincie en gemeente de laatste jaren zelfs het verdomhoekje, zeker sinds het mislukken van een provinciaal centrum voor beeldende kunst
Het gevolg is dat er in Leeuwarden geen breed podium is voor kunstenaars, waar jong en oud, rijp en groen zich kan manifesteren. Er is geen centrale plek of broedplaats, waar een synergie tot stand kan kan komen tussen autonome kunst en de uitingen van creatievelingen in de nieuwe media. En er zijn ook geen plannen meer om zo’n podium, kenniscentrum, krachtcentrale, broedplaats of wat het ook mag wezen, alsnog van de grond te tillen. Er is nauwelijks kruisbestuiving tussen popcultuur, poëzie beeldende kunst, nieuwe media en creatieve industrie. Terwijl alle ingrediënten voor een dergelijk nieuw initiatief juist in Leeuwarden voor handen zijn, als aanvulling op de grote HBO-campus die in deze stad aan het ontstaan is.
Maar creatief denken buiten de bestaande kaders is bij bestuurders en politici een zeldzaam fenomeen aan het worden. In plaats daarvan wil men de beeldende kust vooral gebruiken voor regio- en citymarketing. Liever wat slappe gebakken eieren op het Zaailand dan een goed doortimmerd gemeentelijk opdrachtenbeleid. Liever een miljoen verspillen aan een zouteloos Frysk Festival, dan in dit kader een groot spraakmakend beeldende kunst project op touw zetten. Liever fantaseren over de Friesland als culturele hoofdstad in de verre toekomst, dan zorgdragen voor de productie van kunst in het heden.
Niet alleen door het mislukken van het CBK, maar ook door de kloof die ontstond tussen het beleid van het Fries Museum en het Museum Belvédère zijn de mogelijkheden voor de beeldende kunstenaars in Friesland er uiteindelijk niet beter op geworden. Velen van hen vallen tussen wal en schip en dat heeft alles te maken met een wonderlijke spagaat: enerzijds een eenzijdig gerichte belangstelling op regio- en citymarketing, en anderzijds het onvermogen om een synergie tot stand te brengen tussen de internationale museale ambities en de zorg voor de kunstproductie uit eigen omgeving. Dat is de Friese spagaat waarin de kunst in Friesland gevangen zit. De top vergrijst. De subtop sterft af, het middenveld verdwijnt. De beeldende kunst in Friesland gaat zich steeds meer richten op de doelgroep van SBS6 en RTL4. Wat overblijft is een provincie waar de grijze middelmaat de boventoon voert, waar de amateurkunst bloeit als nooit tevoren, waar de goed verkoopbare kunst zich aanbiedt aan de voorspelbare smaak van de nieuwe rijken, en de musea op het Zaailand en in Oranjewoud straks vollopen met goed bemiddelde pensionado’s en verdwaalde bootjesmensen.