Geheimen uit Friesland

Gisteren ging in het Harmonie-gebouw in Groningen de tentoonstelling ‘Geheimen uit Friesland’ van start. De tentoonstelling, die is samengesteld door studenten van de RUG, laat werk zien van Anne Huitema en Mare van der Woude uit de jaren zestig en zeventig. Deze werken zijn afkomstig uit de verzameling van Gosse Sierksma (1913-1997). Deze collectie is ondergebracht in het Museum Smallingerland in Drachten. Hieronder de tekst van mijn openingswoord.

‘Geheimen uit Friesland’. Degene die de titel van deze de tentoonstelling heeft bedacht kan enig gevoel voor suspense niet worden ontzegd. ‘Wat voor geheimen heeft de kunst uit Friesland te bieden?’, zou een Groninger zich misschien afvragen als hij de uitnodiging deze expositie onder ogen krijgt. En toch is deze titel wellicht niet zo exotisch als men denkt. Toen ik mij vorig jaar begon te verdiepen in de geschiedenis van de naoorlogse kunst in Friesland, stuitte ik op heel wat verrassingen. Kunstenaars bijvoorbeeld, wiens naam mij bekend was, maar van wie ik het werk niet of nauwelijks kende. Anderen waren mij wel bekend, maar ik wist het verhaal niet dat hun leven en werk met elkaar verbindt, de tijd die ze samen beleefd hebben en die kleur heeft gegeven aan hun werk. ‘De kleur van Friesland’, zoals ik mijn boek over de naoorlogse kunst heb genoemd, is hoe je het ook wendt of keert vooral het verhaal geworden van eenlingen, sommigen bekend, anderen minder bekend, maar met elkaar de geschiedenis vormend die voor veel mensen tal van geheimen bevat. Hoe zit het toch met die eigenaardige en eigenzinnige eenlingen die de Friese kunst heeft voortgebracht? Ik heb geprobeerd die mythe te relativeren en ook het andere verhaal te vertellen, de verbanden die er waren met de grote wereld om Friesland heen, maar telkens weer stuitte ik op eigenzinnige einzelgänger die moeilijk in een breder verband te plaatsen zijn.

Mare van der Woude en Anne Huitema behoren zeker tot die categorie van einzelgänger. Wat ze met elkaar gemeen hebben is eigenlijk niet meer dan hun tijd van leven. Ze verschillen slechts vijf jaar in leeftijd, de één is vier jaar voor de oorlog geboren, de ander net in de oorlog, twee generatiegenoten dus, die beiden hun kunstopleiding volgden hier in Groningen aan de Academie Minerva.  Ze traden beiden in het begin van de jaren zestig als kunstenaar naar voren. Anne Huitema debuteerde al op zijn 23ste in 1964 bij Kunstzaal van Hulsen in Leeuwarden. Twee jaar daarvoor trad Mare van der Woude voor het eerst naar buiten onder de naam Corrie Visser, de naam van haar echtgenote Tjeerd Visser die destijds nog werkzaam was als fysiotherapeut in Drachten, maar ook als kunstenaar van zich deed spreken. De expressieve en soms semi-abstracte pentekeningen van Mare van der Woude verraden in die begintijd de invloed van Jan Roedé en Paul Klee, maar hebben ook iets decoratiefs, wat niet verwonderlijk is gezien haar activiteiten als boekillustrator. Dat speelse, dromerige en illustratieve zou ook altijd in haar werk aanwezig blijven, zeker in haar tekeningen die ook hier op deze tentoonstelling zijn te zien.

Anne Huitema daarentegen presenteert zich al vroeg in een geheel eigen stijl die zich vertaalt in etsen en later ook kleuretsen en andere grafische technieken. Het is een eigen wereld waarin het Friese dorp en het landschap uit elementaire bouwstenen wordt opgebouwd. Een wereld van beslotenheid die een grote gevoeligheid lat zien. Het werk van Anne Huitema is ingetogen, maar ook heel precies en verraadt ook een decoratieve stilering en een liefde voor het grafisch ambacht. De intieme beslotenheid van het Friese dorp wordt vertaald in een dromerige wereld van sierlijke lijnen en rode en okerbruine tinten.

Als beide kunstenaars iets gemeen hebben, dan is het wellicht die dromerige sfeer die een eigen vertaling vindt op de grens van figuratie en expressie, sierlijkheid en abstractie. Mare van de Woude speelser en grilliger, Anne Huitema geserreerder en preciezer, maar beiden nog altijd passend in het brede spectrum van de post-cobra periode die in Friesland ook tot ver na de jaren vijftig bij veel kunstenaars aanwezig blijft en eigenzinnige vertolkingen vindt in heel persoonlijke beeldtalen.

Mare van der Woude en Anne Huitema, ze gaan ieder hun eigen weg, Anne woonachtig in Langezwaag en Mare zo’n twintig kilometer verderop in Duurswoude, waar zij samen met Tsjeerd Visser vanaf het midden van de jaren zestig een oude school stilaan omtovert tot een bloeiend kunstenaars- en expositiecentrum, Houdmare is de naam, waarin de naam van Mare terugkeert, een naam die ook in die omgeving is terug te vinden. In de tweede helft van de jaren zestig maakt Mare van der Woude een snelle ontwikkeling door. Ze gaat schilderen en experimenteert met nieuwe materialen en technieken op board en karton. De invloed van Boele Bregman, met wie zij in die jaren een nauwe relatie onderhoudt, is duidelijk afleesbaar in haar werk. Jaap Romijn, destijds directeur van Museum het Princessehof raakt onder de indruk, met als gevolg dat Mare van der Woude eind jaren zestig vrijwel jaarlijks in dit museum exposeert en in de kritiek veel waardering ondervindt.

Zij tekent en schildert een vergelijkbare dromerige wereld als Boele Bregman, poëtisch en soms ook paradijselijk, en dan weer vol heimwee als zoekend naar een verloren land. ‘De mens is een zwerver in de ruimte, een taster in de nacht, een gekooide in het leven, een denkend maar niet begrijpend en onbegrepen dier’, zoals een criticus schrijft in die tijd. Het is een wereld waar de poëzie van het woord en van het beeld soms naadloos in elkaar overgaan, zoals ook blijkt in de prachtige uitgave ‘Nachtboot’, die in 1968 verschijnt, met poëzie en afbeeldingen van werk van Mare van der Woude, Boele Bregman, David van Kampen en Tsjeerd Visser. In deze bundel stonden Bregmans gedichten zonder punten, komma’s of kapitalen afgedrukt naast etsen van gekooide vrouwen en vogels. Het werk van Boele Bregman en Mare van de Woude komt dan heel dicht bij elkaar. Temidden van deze poëtische beelden, die soms herinneringen oproepen aan Anton Heyboer, drong de sfeer van de jaren zestig ook buiten de grotere steden langzaam Friesland binnen.

Mare van der Woude en Boele Bregman zijn duidelijk twee geestverwanten die je achteraf wellicht beide zou kunnen rekenen tot wat weleens de `Heerenveense school’ is genoemd, een term die in 1980 door Peter Karstkarel werd geijkt, waarbij niet geheel duidelijk is of het stilistische kenmerken zijn of de geboortegrond die deze kunstenaars met elkaar gemeen hebben. Boele Bregman, Sjoerd de Vries, Sies Bleeker en Willem van Althuis worden gerekend tot deze groepering. Van een echt inhoudelijke verwantschap tussen deze individuele kunstenaars was weinig sprake, al is daar wel eens naar gezocht. Zo zou je kunnen wijzen op het wonderlijke licht in het landschap tussen Heerenveen en Drachten of de hang naar solitaire eigenzinnigheid die onafhankelijk van elkaar zich aandiende bij kunstenaars uit deze contreien. Maar ook op het netwerk contacten dat op verschillende momenten in de tijd samenkwam in de stimulerende rol van Thom Mercuur. En natuurlijk in de gezamenlijke bewondering voor Boele Bregman, wiens werk die in die jaren alom bewondering wekte. De poëtische wereld, die uit zijn werk naar voren trad, bracht bij kunstenaars van een jongere generatie zeker een schok van herkenning teweeg.

Ook het werk van Anne Huitema wordt wel eens tot de Heerenveense school gerekend. Ook daar ligt dus een voorzichtige dwarsverbinding tussen het werk van deze beide exposanten. Maar ze opereerden in verschillende groepen. Anne Huitema sluit zich in 1968 aan bij een kleine groep kompanen, waar ook Rob Hoelen, Anton Rinzema, Sies Bleeker en Sieb Velink deel van uitmaken. Het is de tijd dat de grote kustenaarsverenigingen in Friesland uiteen vallen, ‘It Frysk palet’ is dan al een paar jaar opgeheven en en ook ‘It Boun fan Fryske Keunstners’ houdt op te bestaan. Men zoekt steun in kleine groeperingen om gezamenlijk verder te gaan. Het werk van Anne Huitema ontwikkelt zich vanaf het eind jaren zestig in een heel eigen richting met steeds complexer opgebouwde composities, van kastelen, plattegronden, architectuur en landschap, waarbij hij feilloos zijn elementen weet te kiezen die wezenlijk zijn voor een heldere compositie. Anne groeit in die jaren uit tot een van Frieslands knapste grafische kunstenaars, in een tijd dat de grafiek als kunstvorm in heel Nederland een hoge vlucht neemt. Mare de Woude werkt dan verder in Houdmare, dat zich vanaf 1969 ontwikkelt tot de eerste en wellicht ook enige kunstenaarscommune van Friesland, een novum dat veel aandacht in de media teweeg brengt. De jaren zestig hebben dan Friesland definitief bereikt.

Mare van de Woude en Anne Huitema vertellen met hun werk, dat hier bijeen is gebracht, een verhaal dat thuishoort in de jaren zestig en zeventig. Het zijn de jaren dat de vertraagde doorbraak van de moderne kunst in Friesland zijn beslag kreeg, maar enkelingen hun eigen weg bleven vervolgen, sommigen – zoals Anne Huitema – tot op de dag van vandaag. De jaren zestig gingen in een vloek en zucht voorbij en de jaren zeventig zetten zich traag in beweging in een tijd dat Nederland aan het bekomen was van de opkomende welvaart en de maalstroom van vernieuwingen.  Friesland kende zijn eigen geschiedenis in die tijd. Deze tentoonstelling voegt iets toe aan dat grote verhaal, op een wijze die voor velen verrassingen kan opleveren. Langzaam, maar onafwendbaar geeft de Friese kunst zijn geheimen prijs.