Hoe word ik een grijze muis

Vier jaar geleden had ik een helder moment. Ik wist opeens waarom het nooit wat wordt met het culturele klimaat in de Friese hoofdstad. Het komt door een nieuw type managers dat de macht heeft overgenomen en een cultuur van grijze muizen heeft gecreëerd. Dit artikel, dat verscheen in het maandblad De Moanne, zorgde voor enige reuring. Omrop Fryslân organiseerde een vraaggesprek met een aantal van de nieuwe cultuurmanagers die in Friesland hun carrière afbouwen. Mijn eigen directeur, Renée Waale (zie foto boven), was ‘not amused’, omdat zij in het artikel een karikatuur van zichzelf herkende. Nu kon ik me daar achteraf wel iets bij voorstellen, maar het was niet persoonlijk bedoeld. Het ging mij vooral om de vraag, waarom alles zo grijs is in Leeuwarden. Wanneer doet iemand eens zijn mond open? Wanneer mengt een cultuurmanager zich eens in het publieke debat? Het is nog altijd oorverdovend stil en van het DOL (het Directeurenoverleg culturele instellingen) heb ik in jaren al niets meer vernomen. Hieronder nogmaals de tekst van mijn artikel van destijds dat nog niets aan actualiteit heeft ingeboet. Behalve dan natuurlijk dat door het vertrek van Geert Dales de grijsheid van de stad alleen maar groter is geworden. De titel luidde:

___________HOE WORD IK EEN GRIJZE MUIS_____________

Twee jaar geleden verscheen een boekje dat een revolutie inluidde in de hedendaagse managementliteratuur. De handleiding ‘Hoe word Ik een rat? de kunst van het konkelen en samenzweren’, geschreven door Joep P.M. Schrijvers, werd een doorslaand succes. Ik had het boekje nooit gelezen. ln al mijn naïviteit ging ik er vanuit dat ik al die lessen in slinksheid en achterbaksheid niet nodig had. Na ruim een k,van eeuw werkervaring bij een Friese culturele instelling achtte ik 
mij op dit terrein in voldoende mate gepokt en gemazeld. De lectuur van deze wegwijzer in de hedendaagse organisatiepraktijk leverde dan ook niet zo veel nieuwe inzichten op. Wat mij vooral frappeerde was de vorm die de auteur voor zijn handleiding gekozen heeft. Het is een lange brief, waarin de praktijkervaring van een organisatiedeskundige binnenste buiten is gekeerd. En dat alles 
bondig geformuleerd met de ironie van de negatieve overdrijving, een stijlfiguur waarin de waarheid vaak ogenschijnlijk wordt omgekeerd en juist daardoor schril aan het licht treedt. Wie omhoog wil komen in een organisatie, moet een rat zijn, zo leert die boek. Geen foute rat, want die valt meteen op. Nee, een goede rat, dat wil zeggen: hij dient de meest succesvolle variant van 
het rattengedrag te praktiseren, waarbij gestreefd wordt de naar totale onzichtbaarheid van alle rattenstreken.

Ik heb lang nagedacht hoe je dit boekje kunt ombouwen tot een cursus die toepasbaar is op de Friese situatie. Friezen hebben het niet zo op ratten. Voor een vacature rattenvanger bij Wetterskip Fryslân staan steevast honderden sollicitanten op de stoep. Als rat heb je hier geen lang leven voor de boeg. niet in de natuur en zeker niet in de cultuur. Wie in de Friese cultuur carrière wil maken moet zich dan ook met een andere diersoort identificeren. Ik stel me zo voor 
dat dit de muis moet zijn, en met name die variant van de muisachtige knaagdieren (myomorpha) de ‘survival of the fittest’ binnen het Friese culturele leven tegenwoordig een uiterst succesvol exemplaar blijkt te zijn: de grijze huismuis (mus musculus). Met die gedachte voor ogen zou je heel goed een cursus kunnen ontwikkelen met als titel ‘Hoe word ik een grijze muis?’. Bij de 
culturele instellingen van Leeuwarden is de verbeelding allang niet meer aan de macht. Tegenwoordig heersen daar grijze muizen. Al tijden verbaas ik mij over de grauwheid en nikserigheid van het hedendaagse culturele management in de Friese metropool. De tijden van Gerard Tonen, Wim van Krimpen, Jos Thie en Ed Bausch lijken voorgoed voorbij. Een spraakmakende directeur is in Leeuwarden een uitstervende diersoort geworden. Ik zou geen naam meer kunnen noemen die qua uitstraling, charisma en bevlogenheid ook maar enigszins in de buurt komt van het hierboven genoemde kwartet.

Wie naar oorzaken zoekt van deze trend zal eerst naar de kwaliteit moeten kijken van de besturen van de betreffende instellingen. Daar is iets grondig mis mee. Was het een vroeger een eer om een dergelijk bestuur zitting te nemen, een erebaantje dat alleen voor een maatschappelijke toplaag was weggelegd, tegenwoordig is het een veel lager échelon, dat nog de ambitie heeft om op een onbezoldigde wijze de publieke zaak te dienen. De motieven om dit te doen zijn ook van meer prozaïscher aard. Men doet dit voor het uitbouwen van bet eigen netwerk of als opstap voor een andere werkkring, maar zelden nog uit idealisme, laat staan uit daadwerkelijke culturele belangstelling. Ik vraag mij af hoeveel besturen in Leeuwarden zich zelf al eens hebben doorgelicht aan de hand van de 23 aanbevelingen voor kwaliteitsverbetering in het rapport 
‘Cultural Governance’ (2003).

Aan één aanbeveling wordt in ieder geval weinig gehoor gegeven: zoek nieuwe bestuursleden ook buiten het eigen netwerk! Besturen van culturele instellingen in Leeuwarden Iijden vaak aan het euvel van inteelt en vergrijzing. Het zijn altijd weer dezelfden die je tegenkomt. Notarissen en financieel deskundigen zijn zeer geliefd. Representanten van de 
medische stand en het bedrijfsleven zijn echter zeldzaam. Advocaten zie je meer, maar zelden zijn ze van topniveau. De gebroeders Anker hebben niet voor niets laten weten liever op de tribune van Heerenveen te zitten, dan in een bestuur van een museum. Wat resteert is een wonderlijk allegaartje van voorheen wethouders, ex-directeuren of oude vrijgestelden van wie je 
doorgaans blij mag zijn dat je nog voor de vergadering de stukken hebben gelezen. Geen wonder dat kwaliteit niet hun eerste interesse is. Middelmaat zoekt middelmaat. Een adspirant directeur met visie komt zelden door de eerste selectie heen.

De cursus, die mij voor ogen staat, moet vooral praktisch gericht zijn. Het systeem wordt transparant als je een aantal wenken kunt formuleren, waarmee je in Leeuwarden directeur kunt worden en vooral kunt blijven. Nu heb ik zelf tot tweemaal toe vergeefs gesolliciteerd naar een directeurs functie bij een Leeuwarder culturele instelling. Ik ben dan ook niet de meest onbevangen adviseur in deze materie, laat staan dat ik kan bogen op een succesvolle 
praktijkervaring. Dat laatste kan echter ook een voordeel zijn. Ik ken iemand die vanuit een armlastige positie een vermogen heeft verdiend door een boek te schrijven meer als titel Hoe word ik rijk? In het boekje Hoe word ik een rat? zet de auteur omstandig uiteen dat zijn handleiding is voortgekomen uit de behoefte om een andersoortige bedrijfscursus te schrijven, juist omdat hem 
als bedrijfsconsultant telkens moest ervaren dat hij de plank missloeg.

Kortom, in je eigen falen kan een wijze les voor anderen schuilgaan. Maar dan dient wel een belangrijke grondregel in acht te worden genomen. Wie een handleiding voor macht m succes wil schrijven moet in navolging van de oude Macchiavelli zichzelf bevrijden uit de onmogelijke spagaat tussen geweten en 
waarheid, tussen fatsoen en ratio. ‘Vees hard op hard en koud op koud’, zoals Joep Schrijvers dat in zijn inleiding zo pakkend formuleert. Zoals hij al zijn scrupules heeft genegeerd en zich totaal heeft ingeleefd in de psychologie van de rat, zo zal ik mijn mijn gêne opzij moeten zetten en mij volledig moeten identificeren met het wereldbeeld en het gedragspatroon van de grijze muis.

Wie macht nastreeft moet zich bedienen van een specifiek jargon waarmee je de werkelijkheid voortdurend naar je hand kunt zetten. Een succesvolle handleiding voor succes heeft dan ook een vergelijkbare geheime formule die iets met taal van doen heeft. Als ik het betoog van Joep Schrijvers goed begrijp gaat het erom de kwaadaardige kern van de problematiek vooral niet in 
brave mallen te persen. Deze bevrijdende ontdekking vormt voor mij het vertrekpunt. Zoals je rattenstreken niet in neutrale managementtermen kunt benoemen, zo zou ik het gedrag van de grijze muis in zijn meest grauwe gedaante aan het licht moeten brengen.

Het moet daarbij niet gaan om frustratie, rancune of sensatiezucht van de auteur, laat staan om een openbare aanklacht die op individuele personen is gericht, maar primair om een heldere analyse van het systeem, waarin dit kleurloze leidersgedrag tot wasdom komt en vervolgens kan gedijen. Het gaat om de grammatica van de nikserigheid, de regels van de onzichtbaarheid die van binnenuit blootgelegd moeten worden. Hoe komt het dat de grauwe middelmaat steevast succes beeft en altijd weer 
boven komt drijven. In de natuur is die wet nier aanwezig. Waarom in Leeuwarden dan wel?

Hoe word ik een grijze muis? Les één, neem de kleur van je omgeving aan. Die kleur is een onbestemde, vaal grijze tint, die als een grauwsluier over het culturele leven van de Friese hoofdstad hangt. Dit klinkt misschien wat overdreven, maar voor wie die grijstint eenmaal heeft gezien, verliest deze zintuiglijke gewaarwording veel van zijn beklemmend effect en verandert 
stilaan in het natuurlijke decor, waarin de muis zich optimaal kan verschansen. De grijze muis beweegt zich onherkenbaar voort en ondervindt nauwelijks weerstand van zijn omgeving. Zijn kleurloosheid ervaart hij niet als een gemis, maar ziet hij juist als de eigenschap die hem sterk heeft gemaakt. Hij heeft zelfs geen politieke kleur. Hij zal daar in ieder geval nooit voor uitkomen. De tijd dat er in de dagen voor de verkiezingen een PvdA-bus door Leeuwarden reed, 
met vrijwel alle Leeuwarder cultuurdirecteuren, is bijna jeugdsentiment geworden.

Lidmaatschap van de PvdA is allang geen voorwaarde meer voor een benoeming tot directeur, om de simpele  reden dat ook de besturen zelf grotendeels gedepolitiseerd zijn. Als er in deze kringen al van een 
politiek bewustzijn sprake is, dan zoekt mm binnen het benoemingsproces van coöptatie eerder naar een politiek neutrale collegialiteit, of hooguit een zekere politieke verscheidenheid, niet in de laatste plaats vanwege het fractiesbrede lobbywerk in gemeenteraad of provinciale staten. Op het terrein van Leeuwarder cultuur heeft de rode cosa nostra van weleer plaats gemaakt voor de ‘social 
talk’ op tennisbanen, in sauna’s of fitnesscentra of andere andere sociale ontmoetingsplekken van de hedendaagse ervaringscultuur.

Wie binnen deze treurige biotoop directeur van een culturele instelling wil worden dient totale onzichtbaarheid na te streven. Leeuwarder directeuren mengen zich niet in openbare discussies of debatten. Ze publiceren niet en houden nooit een inspirerende redevoering. Ze weten ook nauwelijks wat netwerken is. Dat doen ze alken op het DOL, dat wil zeggen: het Directeuren 
Overleg Leeuwarden, een maandelijkse bijeenkomst met borrel en hapjes, waar Wim van Krimpen destijds al een gruwelijke hekel had, maar dat nog altijd in ere wordt gehouden. Ik stel voor om dit overleg voortaan maar GMOL te noemen, het Grijze Muizen Overleg Leeuwarden. want de aanblik van dit stel pommeranten roept allesbehalve het beeld op van een dolle boel. De 
Leeuwarder directeuren zijn saai en hypercorrect. Ze springen noot uit de band en liggen ook nooit met elkaar overhoop. ‘Never a dull moment’, hebben zij vertaald in ‘nooit een dol moment’. Je ziet ze niet. Je hoort ze niet. Ze kruipen bij voorkeur in bun veilige hol. Hun muizenhol. Daar zwijgen ze doorgaans in alle talen. en zeker in het Fries.

Ze houden niet van rumoer, maar meer van geruisloos regelen. Vol overgave werpen ze zich op reorganisatiemodellen en het nieuwe ‘functieloongebouw’. met de perikelen die annex zijn met budgetfinanciering en de toenemende bureaucratisering van het gemeentelijk en provinciaal ambtenarenapparaat. Ze hebben geleerd je vooral niet teveel inhoudelijk te identificeren met de 
materie die op de werkvloer speelt. Ze houden van scoren, van rendement. van een resultaatgerichte aanpak. Die methode laat echter weinig ruimte voor subjectiviteit Managen is dan ook primair het vermijden van emotie. Het is sturing geven aan processen in de taal van de abstractie. Geen ‘management by speach’, maar ‘management by silence’.

Als ze vragen hoe iemand het 
maakt, hollen ze het liefst meteen weg. Ze zullen er zeker voor waken het antwoord diep op zich in te laten werken. Je moet je ook niet overmatig inleven in de specifieke kwaliteiten van de regio. Managementproblemen zijn immers overal gelijk, dat is een wijsheid, die ze nu eens niet uit boekjes hebben opgedaan, maar zelf al job-hoppend door de jaren heen hebben opgestoken. De 
ideale manager in de regio gedraagt zich vanuit hun optiek als een eeuwige interim, overal thuis en dus ook in Friesland. Onbetrokken en koel zijn ze op elke plek in het land inzetbaar, redenerend vanuit beproefde modellen, waarmee ze het altijd zo hebben gedaan. Wat goed is voor de Randstad, waarom zou dat niet goed voor Friesland zijn?

Niet dat ze opeens van elders komen, dat was altijd al zo. Maar de toenemende kloof tussen de hectiek van de grote stad en de idylle van de provincie heeft een nieuwe trend gecreëerd. Een nieuwe lichting intellect belandt tegenwoordig in Friesland niet als eerste, maar als laatste etappe in een carrière. De steile bergetappes zijn voorbij, het vlakke land van het noorden wacht. Ze wonen hier vaak ook niet. ze hebben hooguit een pied à terre. Ze vormen de voorbode van de komende invasie van zwijgende pensionado’s, die Friesland te wachten staat als straks de Zuiderzeelijn klaar is.

Het is de nieuwe braindrain uit de Randstad van afbouwende vergrijsde managers die snakken naar rust en ruimte. Ik denk vel eens zouden ze wel eens wat lezen? Als dat zo is, dan toch zeker geen meeslepende roman of een sprankelend essay, hooguit die gortdroge managementliteratuur met stappenplannen en besturingsmodellen. De meesten hebben ook geen abonnement op De Moanne. Wie dat wel heeft, zal denken dat dit stuk op een ander slaat. Wie het niet heeft, is misschien wel zo ijdel om alleen zichzelf in de spiegel te zien. Of ze wijzen op Geert Dales, daar is toch ook niks mis mee? Als een muis, die tegen een olifant zegt: ‘Wat stampen we hè?’