Het huwelijk van hemel en hel

De generatie die de moed had getroond zich van God te ontdoen, staat en kerk omver te werpen, bleef onderdanig aan de Wetenschap. Maar binnen de wetenschap waar vrijheid zou moeten heersen was het geloof in het gezag of anders: ‘een kopje kleiner’.

Deze woorden uit het boek ‘Antibarbarus’ van August Strindberg citeert Paul Feyerabend in ‘Tegen de methode’. Wederom een redelijk obscure bron om zijn gedachten te onderbouwen. Strindberg was op zoek naar argumenten om de objectiviteit op basis van empirisch onderzoek te ondergraven. In 1893 sloot hij zich enige tijd op in een hotelkamer in Rügen en bombardeerde zichzelf met zintuiglijke indrukken, voornamelijk geuren. Zodoende wilde hij zijn bestaande denkpatroon doorbreken en toegang krijgen tot een radicaal monistisch wereldbeeld. Dualisme versus monisme, dat is niet alleen de titanenstrijd bnnen de filosofie, die in de negentiende eeuw een climax bereikte, maar ook van menig wezen dat in een existentiële crisis verkeert.

Feyerabend ging het niet zozeer om dit soort existentiële vertwijfeling, maar veeleer om een uitbraak uit het fundamentalistische geloof in de wetenschap. Sinds de Verlichting is de wetenschap gereduceerd tot een reeks controleerbare feiten. Aanvankelijk dacht men nog dat alleen de vijf zintuigen tot controleerbare kennis kon leiden. Later kwam daar het inzicht bij dat de menselijke geest zelf, op basis van a priori aanwezige structureren, ordening aanbrengt in de gegevens die op basis van zintuiglijke waarneming worden verkregen. De objectieve feiten die zo aan het licht komen – en die men ‘wetenschappelijke kennis’ noemt –  gaan echter een eigen leven leiden. Deze feiten gaan op zich zelf staan en krijgen een autoriteit  die een eerbiedige en zelfs onderdanige houding ten aanzien van wetenschap teweeg brengt. Dat is de houding waar Strindberg aan ontsnappen wilde. Daarom benevelde hij zijn geest met geurindrukken die zijn, in vaste denkpatronen gekluisterde brein moesten bevrijden.

Wetenschappelijke feiten gaan volgens Feyerabend een eigen leven leiden, onafhankelijk van de vraag of men al dan niet alternatieven voor de te toetsen theorie in aanmerking neemt. Dat is wat hij noemt ‘de autonomie der feiten’. Dit autonomie-principe houdt volgens hem veel te weinig rekening met de innige verstrengeling van feiten en theorieën. Er zijn feiten die onbereikbaar worden zodra men alternatieve theorieën uitsluit.  Kennis bestaat niet uit een reeks theorieën die innerlijk consistent zijn en uitlopen op een ideale visie. Kennis is geen langzame maar zekere benadering van de waarheid. Kennis is veeleer een eeuwig toenemende zee van onverenigbare (of misschien zelfs onvergelijkbare) alternatieven, waarin elke afzonderlijke theorie, elk sprookje of elke mythe reliëf geeft aan een ander element van de verzameling, terwijl alle  elementen samen door hun onderlinge wedijver bijdragen aan de bewustwording. Dit proces komt nooit helemaal tot rust en geen enkele zienswijze mag dan ook ontbreken in en integrale weergave ervan.

Onze eerbied voor de empirische wetenschap is dus in feite een vorm van religie. Het is een geloof dat ontstaat door andere opties uit te sluiten. Het is mogelijk om empirische gegevens te creëren op grond van een procedure die door diezelfde gegevens gerechtvaardigd wordt. Neem nou het idee ‘God’. De Verlichting heeft dat idee gereduceerd tot een laatste bekrachtiging van het dogma, dat de wereld op rede berust en dat de wereld uitsluitend uit een verzameling kenbare en verifieerbare feiten bestaat.

Dat dogma van het zogeheten ‘deïsme’ hield geen rekening met het feit dat de persoonlijke ontmoeting tussen God en mens altijd plaats vindt buiten de rede en de ratio om (en vaak ook buiten de kaders van de geïnstitutionaliseerde religie). Atheïsme is in feite het gevolg van een mechanische opvatting van de totale werkelijkheid. Maar die mechanische werkelijkheid bestaat niet. De spanning tussen ‘zijn’ en ‘niet-zijn’ is het geheim van het leven. Anders gezegd: leven is pas mogelijk door de mogelijkheid van de dood. God schuilt in het leven zelf: in de onmogelijke mogelijkheid van het niets. De zelfbevestiging van het ‘zijn’ zonder het ‘niet-zijn’ zou niet eens een zelfbevestiging kunnen zijn, maar een onbeweeglijke zelf-identiteit. Het goddelijke ja is niet mogelijk zonder een even goddelijk nee.

Dit soort aanvallen op Rede en ratio behoren tot het romantisch verzet tegen het mechanische en onttoverde wereldbeeld, een verzet dat de kop opstak zodra de soevereiniteit van het rationele denken de alleenheerschappij opeiste en zijn onaantastbare dogma’s uitvaardigde. De eerste rebel tegen deze ontwikkeling was William Blake (1757-1827) die in veel opzichten een voorloper is van het anarchistische denken dat in de negentiende eeuw op tal van terreinen zich manifesteerde. De stem van de oprecht verontwaardigde mens, zo stelt Blake, is de stem van God. Daarmee komt God aan de kant te staan van de onruststoker, de dissident, de verschoppeling en de verstotene. Het vertrouwde stramien tussen gezag en gehoorzaamheid, rede en onredelijkheid, goed en kwaad, keert zich om. Dit verzet van Blake tegen de koppeling tussen het redelijke en het goddelijke lag aan de basis van de ‘Romantische orde’ die nog steeds een grondpatroon vormt in de westerse cultuur.

Het is het dualistische denken dat het bewustzijn van de mens in de weg zit. ‘Maar mijn zintuigen’, zo stelt Blake, ‘ontdekten het oneindige in elk ding.’ Dit soort radicale ideeën komen aan het licht in zijn hoofdwerk The Marriage of Heaven and Hell dat in 2001 door Sylvia Koetsier in het Nederlands is vertaald en van een uitgebreid commentaar is voorzien. Dit fraaie boek kocht ik onlangs voor voor nog geen 6 Euro in een boekenstalletje op de markt. De hoogdrukken van Blake zijn in integraal in kleur afgedrukt. Beeld, tekst en handschrift zijn bij hem tot een tot een unieke eenheid verweven.

Er bestaan slechts negen afdrukken van dit werk en ik kan me herinneren dat ik in de vroege jaren zeventig één van de originelen heb gezien op en kleine tentoonstelling in Amsterdam. William Blake was toen nogal in de mode, omdat hij ontdekt was door de generatie van’ flower power’ en Timothy Leary. Niet voor niets had Aldous Huxley de titel van zijn beroemde boek The doors  of percepion ontleend aan een citaat uit dit boek. Jim Morison van The Doors had die naam daar weer aan ontleend. Blake schreef letterlijk: ‘Indien de poorten van perceptie werden gelouterd zou alles zich aan de mens vertonen zoals het is: Oneindig. Want de mens heeft zichzelf opgesloten, tot hij alle dingen ziet door de smalle spleet van zijn spelonk.’

‘Zonder tegenstellingen is er geen vooruitgang. Aantrekking en Afstoting. Rede en Energie, Liefde en Haat, zijn nodig voor het Menselijk bestaan. Vanuit deze tegenstellingen ontspringen wat de religieuzen Goed & Kwaad noemen. Goed is het passieve dat Rede gehoorzaamt. Kwaad is het actieve uit Energie ontspringend. Goed is Hemel. Kwaad is Hel.’

William Blake houdt er een eigenaardige spelling op na, die aan Gerard Reve doet denken. Het zou me niet verbazen als Reve het werk van Blake ook letterlijk heeft gespeld. Sommige woorden krijgen om onduidelijke reden een hoofdletters en het woordje ‘en’ wordt stelselmatig vervangen door ‘&’. Deze spelling versterkt de apodictische toon van de tekst, die uitblinkt in een helderheid en beknoptheid. Blake is een meester in aforismen. Om een paar voorbeelden te noemen:

‘Geen vogel vliegt te hoog mits hij met zijn eigen vleugels vliegt.’
‘Gevangenissen zijn gebouwd met stenen van Wet, Bordelen met bakstenen van religie.’
‘De naaktheid van de vrouw is het werk van God.’
‘Overvloed van verdriet lacht. Overvloed van vreugd weent.‘
’Laat de man het vel van de Leeuw dragen, en de vrouw de vacht van het schaap.’
‘De vogel een nest, een spin een web, de mens vriendschap.’
‘Denk ‘s morgens , Handel ’s middags, Eet ’s avonds, Slaap ’s nachts.
‘Verwacht vergif van stilstaand water’.

Maar wat is de kern van zijn betoog? Blake wil de mens bevrijden van het rigide rationalisme en geïnstitutionaliseerde godsdienst. Zijn boek is dan ook een lofzang op het niet-bewuste handelen, een aanklacht ook tegen het idee van de wetmatige vooruitgang. Volgens Blake is de hel een farce en een onlosmakelijke partner van de hemel. Er is geen verzoening mogelijk tussen goed en kwaad en tegelijk verwisselt Blake de maskers van God en de Duivel. Jehova van de Bijbel wordt geassocieerd met de gevallen Engel die wel kan waarnemen zonder te stuiten op de grenzen van de menselijke geest en ratio. Maar dan een spel van maskers is het niet. Het goddelijke schuilt immers louter en alleen in de menselijke inborst.

Religie is volgens Blake verbonden met het hoogst persoonlijke geestesleven van het individu en uit zich in particuliere visioenen en complexe symbolen. Het goddelijke manifesteert zich bij uitstek in de vrijheid van de menselijke verbeelding, waardoor religie en kunst op één lijn komen te liggen: de ‘bottomline’ van de Romantiek. Lust, dood en duivel komen bij hem voor het eerst bijeen. De seksuele drift wordt door Blake gezien als een der meest wezenlijke zaken van het leven. ‘De weg van het exces leidt naar het paleis van de wijsheid,’ zo schrijft hij. ‘Prudentie is een rijke oude meid verleid door Onbekwaamheid. Hij die begeert maar niet handelt, verwekt de pest.(..) Liever een Zuigeling in zijn wieg vermoorden dan niet uitgevoerde begeerten koesteren.’

Het huwelijk van hemel en hel is in feite een reactie op gedachten die Zweedse spiritist Swedenborg had ontvouwd zijn zijn boek ‘Heaven and Hell’. Swedenborg wilde een nieuwe religie stichten op basis van de Rede. Hij beweerde dat de menselijke geest een strikt mechanisch evenwicht kende en richtte een Nieuwe Kerk op. William Blake ontmaskert Swedenborg als een kwakzalver. Mechanische talenten, zo stelt hij kunnen uit de geschriften van Paracelsus en Jacob Böhme tienduizend boeken produceren die evenveel waard zijn als die van Swedenborg, maar ze voegen niets toe aan wat reeds lang bekend is.

Het jaar 1757 was niet alleen het geboortejaar van William Blake, maar ook het tijdstip waarop Swedenborg had voorspeld dat het laatste oordeel zou plaatsvinden. In zijn  boek ‘The Apocalypse revealed’ had Swedenborg – mede op basis van zijn eigen visioenen – omstandig uit de doeken gedaan hoe het einde der tijden zich zou voltrekken. Ik kocht The ‘Apocalysed Revealed’ in 1969 antiquarisch bij een boekenstalletje in de Oudemanshuispoort in Amsterdam en heb het tien jaar later met een grote boog in het Van Harinxma kanaal gegooid. ‘Swedenborg’, zo stelt Blake, ‘houdt alleen een kaars in de zonneschijn’ (Zie ook Het geval Swedenborg).

Het anarchistische verzet tegen God als ratio, dat Blake ontketende keert niet alleen terug in het goddeloos absurdisme van Dada, maar heeft wellicht ook Feyerabend geïnspireerd tot zijn anarchistische  kennistheorie. Wat men als waarheid aanneemt, zo stelde William Blake, berust slechts op het geloof in die waarheid. Waarheid kan niet zo worden verteld dat zij wordt begrepen en niet wordt geloofd.  Maar de menselijke waarheid hoeft helemaal niet waar te zijn. Zij is slechts ‘een beeld’ zoals het geloof in goed en kwaad en in hemel en hel. Elk beeld kan niet zonder een tegenbeeld, een achtergrond, een reliëf. Waarheid is iets wat oplicht tegen een achtergrond, waarna de achtergrond doorgaans verduisterd en verketterd wordt, maar het tegenbeeld hoort intrinsiek bij het beeld, zoals de Duivel hoort bij God.