Shocktherapie
Ruim twintig mensen zaten gisteren in De Bres om de debatteren over de vraag ‘Komt het wel goed?’ Dat is niet zoveel als je de degenen meetelt die gevraagd waren om een korte inleiding te houden. Asing Walthaus had dan ook niet zo veel moeite om de discussie in goede banen te leiden. Niet dat er geen discussie was, want er passeerden heel wat zaken de revue: de grote matheid, het verslechterende productieklimaat voor beeldende kunstenaars, de shocktherapie die nodig is, hetzij van bovenaf, hetzij van onderop, het gebrek aan kritische begeleiding in de media, de overmatige aandacht voor amateurkunst, de dreigende opheffing van het opnieblad De Moanne, kortom: het komt niet goed met de kunst en cultuur in Friesland, daar waren de meesten het wel over eens.
Cees van ’t Veen, die ook aanwezig was, vond het maar raar dat zelfs de politiek schitterde door afwezigheid. Wie interesseert zich nog voor kunst en cultuur in deze contreien? Misschien moet je de zaak eerst maar eens helemaal dood laten bloeden, zo liet zich zelfs ontvallen. Na afloop aan de bar deed hij nog een prachtig plan uit de doeken over een nieuwe invulling voor het voormalige gevangenisterrein, maar ja, de kunt niet alles onthullen op een weblog. Mij was gevraagd de aftrap voor het debat te verrichten met een kritische column. En ik ben nooit te beroerd om de rol van azijnpisser te vervullen. Hieronder de tekst van mijn betoog.
*****
Enige weken geleden werd deze stad opgeschrikt door een van de meest mallotige kunstprojecten die men zich denken kan: ‘Het ei is gelegd’ van Henk Hofstra op het Zaailand. Die gebeurtenis heeft bij menigeen de schellen van de ogen doen vallen. Hoe kan zoiets wanstaltigs gebeuren in het hart van de Friese hoofdstad. Zonder ook maar even met de ogen te knipperen gooit een wethouder voor cultuur 100.000 Euro over de balk en loopt daarna trots als een pauw rond met de mededeling dat er in ieder geval wat leven in de brouwerij is gebracht. Buiten alle kaders om is dit artistieke misbaksel – ‘out of the blue’ – zomaar uit de lucht komen vallen.
De gemeenteraad hoefde er niet eens aan te pas te komen. Deze smakeloze grap werd bekostigd uit een ‘potje voor gekke dingen’ om de stad te promoten, een ruim budget waarover het college van B&W vrijelijk kan beschikken. Zo diep zijn we dus afgedaald in deze stad, dat één cultuurwethouder met geld kan gaan smijten om haar eigen onkunde en gebrek aan smaak in te zetten voor de citymarketing. Kunst is een dure grap geworden, waar je gedachteloos mee kunt omspringen. Maar, zoals Henk Hofstra zei, we hebben wel een wethouder met de kont in de broek en daar mogen we trots op zijn.
Impulsief gedrag wordt hierbij verward met een eigen visie. Dat is een tragisch misverstand, want het is juist het gebrek aan visie dat bij politieke bestuurders de laatste tijd pijnlijk aan het licht komt. Politieke bestuurders vinden het tegenwoordig heel belangrijk dat creatieve mensen meedenken over het te voeren cultuurbeleid. Het schijnt een nieuwe trend te zijn. Laat iedereen meepraten en creëer zo het rookgordijn van een volmaakte spraakverwarring en je hebt vervolgens de handen vrij om te doen en laten wat je wilt.
Eerst ging Yvonne Bleize op tournee met haar ‘cultuurvuur’ en toen volgde Jannewietske de Vries met haar ‘cultuurtreffen’. De gedeputeerde wil zelfs een permanent open podium met een publieke discussie over haar beleid. Zowel bij de Provincie als de gemeente wordt voor elk probleem dat zich aandient een ‘expertmeeting’ met deskundige buitenstaanders belegd. Zo wordt er heel wat afgepraat en gedebatteerd, maar knopen doorhakken, daar hoor je doorgaans maar weinig over.
Welnu, vandaag is het niet onvermogen van de cultuurbestuurders die naarstig op zoek zijn naar een visie, die het debat heeft aangezwengeld, maar het zijn de ontevredenen zelf die het vuur van de discussie openen. Komt het wel goed, dat is de vraag. Het culturele klimaat in deze provincie wordt met de dag grauwer en kleurlozer. De amateurkunst lijkt steeds meer aandacht te krijgen, alsof ook de laatste inwoner van Lutjebroek en elk ‘Tokkie Tokkie gezin’ viool moet gaan spelen of creatief met kurk in de weer moet zijn. Amateurkunst is een heilige koe voor het CDA, dat is wel duidelijk, maar is dat ook zo vanuit een linkse en liberale optiek?
Wordt die overmatige aandacht voor amateurkunst op den duur niet een blok aan het been, dat experiment en vernieuwing in de cultuur steeds meer in de weg staat? Is het niet zaak heldere keuzes te maken en niet voortdurend te blijven schipperen en iedereen te vriend te houden? Het is al vijf voort twaalf geweest. Echt talent dient zich nauwelijks meer aan in deze provincie, en als het er is wordt het doodgeknuffeld. Spannende evenementen zijn er nauwelijks meer. Ook de culturele instellingen lijken in een eeuwigdurende winterslaap te zijn weggegleden. De grote smaakmakers uit het verleden zijn naar elders vertrokken. Mensen als en Gerard Tonen, Wim van Krimpen en Kees ’t Hart hebben een gevoel van leegte achtergelaten.
Inmiddels is de middelmaat aan de macht en er heerst alom een diep gevoel van heimwee naar een tijd van fantasie en bevlogenheid. Waar komt die grote matheid toch vandaan? Is het een teken van deze tijd. Is het de angst die ons parten speelt? Zijn het nog altijd de naweeën van 11 september? Trekt iedereen zich terug in zijn eigen cocon? Transformeert Friesland langzaamaan in een land van calculerende boeren burgers en buitenlui? Als je bijlagen van de Leeuwarder Courant als ‘Wonen & Co’ en ‘Bijtijds’ er op naleest dan is ‘interieur, auto, cosmetica en lifestyle’ het enige wat deze regio nog bezighoudt. De nieuwe rijken lezen alleen nog glossy bladen of gaan uit eten in driesterren restaurants. Maar cultuur, ho maar.
De nieuwe cultuurbobo’s voegen zich overigens zich naadloos in dit klimaat van de ‘nouveau riche’ en het snelle geld dat aan alles wordt besteed behalve aan kunst. Cultuur wordt dan hooguit ‘doen alsof’ in een wereld van fantasieloze glamour. Arthur Oostvogel is niet voor niets de ideale cultuurpommerant voor het programma ‘Van Tuinen thús’. Het is koekeloeren in de boerderette, gluren bij de buren, wat de nieuwsgierigheid bepaalt. Friesland wordt een eldorado voor patjakkers die dromen van een huis aan het water met een dure sloep of een snelle speedboot voor de deur, maar bootjesmensen houden van golf en barbecueën en niet van schilderkunst of poëzie.
Kortom: waar is de verbeelding gebleven? Het bruist niet meer. Er is zelfs geen rel die de zaak nog kan opschudden. De Harmonie is een bedrijf voor zalenverhuur geworden zonder enige eigen initiatief. Theater Romein is een zwijgend bastion voor de popmuziek. Het SLAL is op sterven na dood. Galeries sluiten hun de deuren en vertrekken over de Afsluitdijk. Iedereen zit op Oerol, waar de geitenwollen sokken ook langzaamaan plaatsmaken voor stropdassen en mensen met een hete aardappel in de bek. Leeuwarden wordt een doodse stad met een stenig en leeg plein, een mausoleum voor de ziel.
Waarom verdwijnt alles in Leeuwarden altijd onder die grote grauwsluier die de stad al eeuwen lijkt te bedekken? Zijn het de gebakken eieren van Henk Hofstra misschien precies wat deze stad verdient? De tirannie van het cliché? De zouteloosheid aan de macht? Waarom wonen hier zo weinig gekke mensen? Excentriekelingen zijn broodnodig voor het ontstaan van een cultureel klimaat. Maar hoe creëer je zo’n klimaat? Hoe creëer je de humuslaag voor creatief talent? In ieder geval niet door eindeloos te overleggen met Jan en Alleman. En ook niet door het iedereen naar de zin te maken. Op zo’n manier ontstaat het ‘klimaat van de nikserigheid’ dat zichzelf blijft bevestigen.
Maar het kan altijd nog erger. Het toppunt van ellende hebben we nog niet gehad. Dat komt straks nog in het komende Frysk Festival “Dat is allegear sa maklik, sa gemaksuchtich, der is neat orizjineels en fernijends oan, it is net útdaagjend, it mist kreativiteit, it is in ynfoloefening. Nee, op gjin inkelde manier jout dit Frysk festival in ympuls oan de Fryske keunst- en kultuerwrâld. De programmearing fan it festival falt dan miskien ek allinnich te begripen yn it kader fan kultuertoerisme. “ Let wel, dit zijn geen woorden van mijzelf, maar ze zijn ontleend uit een column dit weekend verscheen op het internettijdschrift Farsk.
Het gaat niet goed met het Frysk Festival. De ziel is uit de organisatie. Het thema is een open deur. De artistiek leider is er met de haren bijgesleept en heeft te weinig zicht op het veld. Waarom moet er trouwen een Vlaming met en zachte g worden ingevlogen, alsof we hier zelf geen talent hebben. Wat was het spannend geweest als iemand als Tsead Bruinja een festival had kunnen programmeren. In Groningen zijn ze nog altijd diep onder de indruk van zijn organisatorisch talent, maar wat van ver komt is altijd beter natuurlijk. Ook hier komt een pijnlijk gebrek aan visie aan het licht.
Het meest trieste is misschien nog wel dat ze op het Provinciehuis dit allesal lang door hebben, maar er heerst een grote onmacht om de koe bij de korens te vatten en er daadwerkelijk iets aan te doen. In plaats daarvan gaat men zelf het wiel uitvinden. Zo is er momenteel een ‘informele werkgroep’ gevormd die – buiten de gevestigde instellingen om – aan het brainstormen is over het Frysk Festival van 2011. Dat spetterend gebeuren moet de opmaat gaan vormen voor ‘Friesland, Europese culturele hoofdstad’ in 2018′, waarvoor de provincie in de race is. Ook het cultuurbeleid wil men op dit einddoel op de lange termijn gaan afstemmen. Maar ook daarbij vraagt men zich vertwijfeld af: wat moeten we met al de gevestigde instellingen, waarvoor het geld voor het merendeel vastligt. Dat zijn doorgaans geen instituten waar de ambitie vanaf spat.
Al met al is dit een zorgwekkende ontwikkeling. Men richt de blik op een groot evenement op de middellange termijn om toch nog ergens politiek mee te kunnen scoren, terwijl in het hier en nu de boel wegkwijnt. Je kunt niet voortdurend nieuwe festivals en megaprojecten blijven stimuleren. Er is sprake van een festivalinflatie in onze dolgedraaide beleveniseconomie. Een goed vestigingsklimaat voor creatief talent zou voorop moeten staan. Een regionale biotoop voor talent, dat is wat in Friesland ontbreekt. Een nieuwe Friese context op het snijvlak van stad en plattelend, van traditie en snelle verandering.
Momenteel wordt op het Provinciehuis en het Leeuwarder Stadskantoor de laatste hand gelegd aan de nieuwe cultuurnota’s die bepalend zullen zijn voor de komende beleidsperiode. Het lezen van dat soort documenten stemt meestal niet tot vrolijkheid. Veel woorden, maar weinig daden, dat is doorgaans het devies. De cliché’s zullen straks wel weer het papier afspringen. Ik kan u het nu al voorspellen: men wil kracht door uitwisseling en samenwerking; experiment en nieuwe initiatieven; stimuleren van talentontwikkeling; inzet op productiehuizen en werkplaatsen. Maar is er ook daadwerkelijk ruimte voor nieuw beleid?, zo vraagt men zich vertwijfeld af.
De gemeente Leeuwarden schijnt 1 miljoen extra voor cultuur uit te willen trekken, maar het merendeel vloeit weer weg naar gevestigde instellingen als De Harmonie en Parnas. ‘Same as it ever was’, dat is het steeds weer terugkerend refrein. Echte bestuurlijke daadkracht is de laatste jaren ver te zoeken, zowel bij de gemeente als bij de provincie. Daarnaast wordt het kunstenaarsbeleid op provinciaal niveau in feite compleet afgebouwd, maar nauwelijks een kunstenaar die daar nog naar kraait.
Het gebrek aan verzet tegen de grauwsluier die langzaam over Friesland neerdaalt is misschien nog het ergste dat ons overkomt. Het schijnt niemand meer een bal te interesseren. De boel is gewoon op sterven na dood. En het grote graaien kan beginnen. Het komt niet goed met de kunst en cultuur in Friesland. Het is alsof iedereen weet waardoor dat komt, maar niemand meer weet hoe je dat op moet lossen. De grote matheid is diep ingedaald in deze contreien. Een shocktherapie is wellicht de enige remedie om het terminale kunstklimaat in deze provincie weer nieuw leven in te blazen.