De actualiteit van Karl Barth

Maar net zo min als aan Nietzsche ga je aan Barth schouderophalend voorbij. Wat moet ik dus aan met dit theologische meesterwerk dat in alles ingaat tegen mijn moderne, atheïstische redelijkheid, maar vanuit zijn ongeëvenaard literaire kracht 
een antwoord eist? Iets is er kennelijk in de werkelijkheid dat ik met geen mogelijkheid begrijpen kan, maar ook niet kan negeren: en dat is niet God – maar het feit dat een boek als ‘De brief aan de Romeinen’ ooit geschreven heeft kunnen worden. Zelfs mijn overtuiging dat de door Barth zo geminachte ‘religie’ erin schromelijk wordt miskend en onderschat, redt mij niet uit die impasse. Onder mijn ogen ligt een even fascinerend als schrikwekkend boek: de eigenschappen die door de godsdienstgeleerde Rudolf Otto aan ‘het heilige’ zelf werden toegekend, bijna op hetzelfde ogenblik als waarop Barth aan zijn boek werkte. En ik kan er geen kant mee op. Ten diepste en uit volle overtuiging ongodsdienstig, weet ik niet goed of ik dit schandalige boek liever nooit gelezen, dan wel nooit gemist had willen hebben.

Aldus Ger Groot in het artikel ‘God is God, en daarmee uit’, in de boekenbijlage van de NRC van vrijdag j.l. Het is een bespreking van het onlangs verschenen commentaar van Karl Barth op de Brief aan de Romeinen van Paulus. Dat boek van Barth is een van de belangrijkste theologische werken uit de twintigste eeuw. Het verscheen in 1922 als een provocatie tegen elke vorm van theologie die God vanuit de wereld, van onderaf dus, wilde begrijpen. Barth koos in navolging van Paulus in zijn Romeinenbrief voor een directe relatie tot God. Voor een theologie van bovenaf. Dat was een ongenaakbaar statement inzake het allengs steeds meer betwijfeld christelijk geloof. De openbaring was een godsoordeel, een ‘wilsact’ van God in de schrift, en niet zozeer een pneumatisch ‘zijn’. God was de gans Andere. Hetzelfde kon alleen maar uit hetzelfde gekend worden. God alleen vanuit God.

Barth koos een richting haaks op het proces van ontmythologisering en secularisering dat de ontwikkeling van de theologie in de vorige gekenmerkt heeft en uiteindelijk leidde tot de onttakeling van het christendom. Hoe meer de religie werd aangepast aan de wereld van vandaag, hoe meer God uit zicht verdween. Wat overblijft is een verwaterd godsgeloof dat zich nauwelijks nog onderscheidt van het onbestemde ‘ietsisme’ van veel hedendaagse ongelovigen. De bespreking van Ger Groot is tekenend voor de huidige belangstelling voor Karl Barth. Groot kan er geen kant mee op, maar hij is wel gefascineerd door deze theoloog. De 608 pagina’s van ‘De brief aan de Romeinen’ heeft hij ademloos gelezen. Niet alleen de literaire kracht van het betoog imponeert hem, maar vooral ook de onbegrijpelijkheid van dit onwrikbaar theologisch standpunt.

Voor een hedendaagse Nederlandse atheïst is het absoluut onbegrijpelijk geworden wat ‘openbaring’ betekent en zeker in de betekenis die Karl Barth daar aan geeft. In plaats van schouderophalend door te lopen, getuigt Groot van zijn diepe verwondering. Het lijkt of hij zojuist voor het eerst van zijn leven de Koran gelezen heeft. Zonder ook maar een soera te begrijpen, raakt hij onder de indruk van de onbegrijpelijkheid van de tekst. Die fascinatie voor het totaal vreemde van de religie lijkt eigen te zijn aan deze tijd. Het is niet zozeer een ontluikend religieus bewustzijn wat zich bij Groot hier aandient, eerder verbazing over het eigen gebrek aan ontvankelijkheid voor bepaalde religieuze noties. De radicale secularisering heeft een blinde vlek gecreëerd die een ongemakkelijk gevoel achterlaat.

Enige tijd geleden las ik Vier ongemakkelijke filosofen, het boek dat Ger Groot heeft geschreven over Nietzsche, Cioran, Bataille en Derrida. Dat boek begint met een indrukwekkende beschrijving van de betekenis van Nietzsche en met name diens doodverklaring van God in ‘De vrolijke wetenschap’. ‘De dood van God en de teloorgang van de waarheid’, zo schrijft Groot, ‘moeten worden begroet als een goede boodschap: als een vrolijke wetenschap. Er is geen waarheid en toch is de projectie van een waarden en waarheid-perspectief onontbeerlijk. Laat ieder dan uit eigen kracht zijn waarheden en waarden uit het bestaan projecteren, in functie van zijn eigen leven en als uiting van zijn eigen sterkte. Laat de mens de schepper zijn van zijn eigen waarheid en zijn eigen moraal. Laat hij een kunstenaar zijn die het leven schept als een groot oeuvre.‘

Deze woorden schreef Ger Groot nog geen vijf jaar geleden. Het is een parafrase van het betoog van Nietzsche, maar uit alles blijkt dat hij zich met deze woorden volledig kan verenigen. Sterker nog, ze vormen de opmaat voor een eigenzinnig betoog, waarin drie Franse filosofen in het spoor van Nietzsche in een helder perspectief worden geplaatst. ‘Vier ongemakkelijke filosofen’ is een boek dat de fundamenten blootlegt van een wereldbeeld dat door veel mensen in Nederland tegenwoordig openlijk of heimelijk wordt gedeeld.

Dat is een volledig seculier wereldbeeld, waarin geen ruimte meer is voor begrippen als ’transcendentie’, ‘heiligheid’ of ‘openbaring’. Die begrippen krijgen stilaan iets exotisch. Ze lijken afkomstig van een andere planeet. Ze zijn letterlijk ‘niet van deze wereld’. Juist om die reden wordt de lectuur van Barth vandaag de dag een fascinerende exercitie. Barth is een oneigentijds theoloog en in die zin eigentijdser dan Nietzsche. Barth is veel ongemakkelijker dat de vier ongemakkelijke filosofen, wiens ideeën Ger Groot zo fraai beschreven heeft. Juist dat is bepalend voor de actualiteit van Barth.

Opvallend is dat Ger Groot grote waardering heeft voor de literaire kwaliteiten van Barth. Ook de theoloog Hans Küng uit in zijn autobiografie grote bewondering voor het prachtige Duits dat deze Zwitser schreef. Küng – zelf ook een Zwitser – woonde nog geen uurtje rijden van Barth vandaan en zocht hem vaak op. Barth lag nog al eens overhoop met de grote theologen van zijn tijd, maar ze hadden ook allemaal veel respect voor hem. Küng was op Barth gepromoveerd.

Voordat de kerkelijke autoriteiten hem zijn leerbevoegdheid ontnamen, doceerde Küng aan de universititeit van Tübingen, waar hij Joseph Ratzinger, de huidige paus Benedictus XVI, nog als professor heeft binnengehaald. In tegenstelling tot de steile theologie van Barth beoefende Küng een vorm van historische Bijbelexegese. Aanvankelijk vertegenwoordigden zij beiden twee tegenpolen in het theologisch spectrum: de verticale en tijdloze opvatting van Barth tegenover de horizontale, historische opvatting van Küng.

Aan die tegenstelling lag een klassiek probleem in de filosofie ten grondslag. Plato en Aristoteles hadden twee verschillende opvattingen over de structuur van de werkelijkheid. Plato ging uit van de universele ideeën die achter de vluchtige verschijnselen van de wereld verborgen liggen. Volgens Aristoteles echter bestond er tussen alle ‘zijnde dingen’ – of het nu ging om hemellichamen of voorstellingen in de verbeelding – een intrinsieke gelijkenis die hij ‘analogie’ noemde. Deze opvatting werd door Thomas van Aquino uitgebouwd tot de leer van de ‘analogia entis’ waarmee de afstand tussen de oneindige God en de eindige wereld van de mens overbrugd kon worden. Het horizontale en het verticale kwam bij Thomas van Aquino bij elkaar. Die ‘analogia entis’ (de zijnsgelijkheid van God en mens) was het grootste bezwaar dat Barth inbracht tegen de leer van het katholicisme.

Katholieken denken van oudsher ook meer in analogieën, beelden en symbolen. Protestanten daarentegen denken meer formeel, feitelijk en wettisch. Maar volgens Küng is Barth over het radicale onderscheid tussen God en mens, dat hij in zijn vroege werk zo benadrukte, na verloop van tijd veel genuanceerder gaan denken. Ook voor Barth is steeds meer ‘de menselijkheid van God en van de mens in het licht van Gods menswording’ van belang geworden. Het horizontale en het verticale, het historische en het tijdloze, kwamen steeds meer bij elkaar. Toen Barth in Göttingen dogmatiek ging doceren, ontdekte hij de oud-protestantse orthodoxie en daarmee ook de scholastiek van de kerkvaders. Naast de openbaring bestond er ook nog zoiets als de christelijke traditie door de eeuwen heen. God manifesteert zich niet alleen zijn ongenaakbare woord, maar werkt ook in de geschiedenis om zijn wil tot uitdrukking te brengen.

Zo kwamen de opvattingen van deze twee grote Zwitserse theologen na verloop van tijd steeds meer op één lijn te liggen. De één katholiek, de ander protestant. Het was de tijd van het Tweede Vaticaans Concilie, waar Küng nauw bij betrokken was. De vernieuwingen van de jaren zestig leken voor even uitzicht te bieden op een verzoening tussen de leer van Luther en het katholicisme. In de ‘rechtvaardigingsleer’ (rechtvaardiging alleen door genade op grond van geloof) zag Küng zelfs een principiële overeenkomst tussen de leer van Barth en de leer van de katholieke Kerk. Dat soort nuances kom je in de Ger Groots bespreking van ‘De brief aan de Romeinen’ niet tegen. Hij kan slechts constateren, dat zijn moderne, atheïstische redelijkheid geen antwoord heeft op dit ‘fascinerende en schrikwekkende boek’. Wat wil je ook?  Er is ook geen theologisch discours meer in Nederland. Zelfs filosofen zien de brug niet meer die de filosofie van oudsher met de theologie verbindt.

Alleen al om die reden heeft de plotselinge verschijning van Barths vroege meesterwerk op Ger Groot de uitwerking van een soort donderslag bij heldere hemel. Alsof Paulus zelf door de bliksem wordt getroffen op weg naar Damascus. Het theologisch debat van weleer over begrippen als ‘openbaring’, ‘dogmatiek’ en ’traditie’ lijkt weinig actualiteit te hebben in de seculiere wereld van vandaag. Toch is dat maar betrekkelijk. Het gaat er niet meer om te weten of de katholieke traditie nu wel of niet op gelijke hoogte met de openbaring van de Bijbel geplaatst dient te worden, laat staan of er überhaupt zoiets als een ‘openbaring’ bestaat in de Bijbel en/of de traditie. Het is nu de vraag of de christelijke traditie als zodanig – met of zonder openbaring – nog de moeite waard is in de wereld van nu, gezien het mensbeeld dat daarin bewaard is gebleven.