Rivierenbuurt
Enige tijd geleden kocht ik Het Parool op het Centraal Station in Amsterdam. Toen ik in de trein die krant opensloeg viel mijn oog op een foto in de kunstbijlage. Het was een schilderij van Koos van Keulen uit het
begin van de jaren zeventig, dat nu te zien was op een tentoonstelling van Amsterdamse stadsgezichten. Het schilderij liet een gevelwand zien in de stijl van de Amsterdamse School in de Rivierenbuurt. Om preciezer te zijn: de hoek van de Vrijheidslaan en de Amstelkade, vlak bij de Berlagebrug. Die plek staat in mijn geheugen gegrift, omdat ik hier als kind talloze malen langs ben gekomen, op de fiets, in de bus, op weg naar school of terug naar huis. En later ook lopend, toen ik zelf een tijdje in die buurt heb gewoond. Het beeld bracht bij mij een cascade van herinneringen op gang.
Opeens realiseerde ik mij dat een foto van die plek dit effect nooit teweeg had kunnen brengen. Het schilderij deed iets bijzonders met mijn geheugen. Herinneringen vermengden zich met een gevoel van verwondering. Een beeld, dat diep in mijn brein lag opgeslagen, leek voor eeuwig stilgezet in verf en tegelijk tot leven te komen. De frontale gevelpartij was gevangen in een vreemde sfeer van verstilling. Ik zag details terug die ik vergeten was. De naam van een café, een zinken vuilnisvat dat al jaren in onbruik is. Een schilder, zo dacht ik, kan dus iets doen wat een fotograaf nooit vermag. In verf kan iets gevangen worden wat zelfs in het zilverbromide van een fotonegatief onherroepelijk verloren gaat. Een foto kan je ontroeren doordat de tijd met één klik van de sluiter letterlijk stil is gezet, maar een schilderij kan een beeld bezielen door het met duizenden kleine penseelstreken langzaam weer op te bouwen tot een roerloze gestalte. Het schijnbaar dode verleden komt zo opnieuw tot leven. Een gebouw krijgt de gedaante van een geschilderd portret.
Koos van Keulen, zo hoorde ik later, heeft haar jeugd doorgebracht aan de overkant. Vanuit het raam van haar geboortehuis keek ze uit op het hoekhuis aan de Vrijheidslaan. Zo is ook voor haar het beeld van deze bijzondere gevelpartij beladen met persoonlijke herinneringen. De architectuur van de Rivierenbuurt loopt als een rode draad door haar werk. Tot op de dag van vandaag duiken in haar schilderijen gevels op van de Vrijheidslaan, de Rijnstraat of het Victorieplein. Soms als decor op de achtergrond, soms ook als een verzelfstandigd beeldelement, en niet zelden in combinatie met een portret. Architectuur kan de verbeelding in beweging zetten, net als een geschilderd portret. En zoals de gelaatstrekken van een portret het verleden – tegen wil en dank – laten zien, zo kan de architectuur de herinnering zomaar prijsgeven. Een stad is een gestold geheugen. Versteende herinneringen kunnen opeens weer vloeibaar worden. Het verleden zit ingemetseld in baksteen en juist bakstenen zijn in de Rivierenbuurt volop aanwezig. De ‘Amsterdamse School’ is gestolde emotie in steen. Plastische bouwkunst die het verleden in pacht heeft genomen.
De Rivierenbuurt is beladen met herinneringen die voor een deel ook hun weerslag vinden in de Nederlandse literatuur. Het decor van het werk van schrijvers als Gerard Reve en Willem Frederik Hermans speelt zich voor en deel af in de deze buurt. Ik schreef hier eerder over in mijn logs ‘Het décor van De Avonden’ en ‘De Wolkenkrabber’. De topografie van het literaire geheugen kruist hier het stratenplan van een beroemd stedebouwkundig ontwerp. De Rivierenbuurt maakt immers deel uit van het het Plan Zuid van Berlage. Het is een driehoekige structuur, die door drie grote lanen doorsneden worden: De Vrijheidslaan, de Churchilllaan en de Rooseveltlaan. De Churchilllaan is een brede laan met een groenstrook in het midden. Ik heb er vaak doorheen gefietst. Eigenlijk al vanaf het midden van de jaren vijftig, toen ik vanuit de Watergraafsmeer in Amsterdam Oost naar school ging in Oud Zuid.
Mijn lagere school stond in de Richard Holstraat, een zijstraat van de Reinier Vinkeleskade. In de jaren zestig was de route naar school vrijwel identiek, want het Ignatiuscollege lag niet ver van de Peeterschool, aan de Hobbemakade. En in de jaren zeventig, was de route wederom gelijk, want het Kunsthistorisch Instituut lag op een steenworp afstand van het Ignatiuscollege, in de Johan Vermeerstraat. Ruim twintig jaar lang heb ik dus twee keer per dag over de Churchilllaan gefietst, al gebiedt de eerlijkheid te vermelden dat ik ook wel eens de alternatieve route nam over de Ceintuurbaan.
In mijn jeugd kwam ik nog al eens in Tuindorp Watergraafsmeer (Betondorp), waar Gerard Reve als kind opgroeide. In het laatste jaar in Amsterdam woonden we in de Saffierstraat, vrijwel op de hoek van de Jozef Israelkade. Dat was op nog geen honderd meter afstand van het huis, waar De Avonden van Van het Reve zich afspeelt: Schilderskade 66, in werkelijkheid: Jozef Israelkade 66. De ouders van Reve verhuisden naar dit adres in 1938. Ook Reve heeft dus vaak via de Churchilllaan naar huis gereden. Zijn middelbare schooljaren bracht hij immers door op het Vossiusgymnasium. Zowel op weg naar Tuindorp Watergraafsmeer (tot 1938), als daarna naar de Jozef Israelkade, was de route gelijk. Het Vossiusgymnasium was – en is nog altijd – gevestigd in de Messchaertstraat. Dat is een klein straatje niet ver van het Apollohotel, dus aan het einde van de Churchilllaan en dan naar links.
De Churchilllaan loopt dwars door de Rivierenbuurt en moet er in die jaren rond 1940 een stuk mooier hebben uitgezien. Tegenwoordig gaat er heel wat meer verkeer doorheen. De tramlijn is in de jaren zestig verlegd. Toch was het uit oogpunt van verkeersveiligheid ook in die jaren al een gevaarlijke route. Ik heb er in mijn schooltijd heel wat ernstige ongelukken zien gebeuren. Zelf raakte ik op 8 december 1970 op de Chuchilllaan betrokken bij een verkeersongeluk. Ik werd geschept door een auto van rechts. Een paar seconden ben ik toen buiten bewustzijn geweest, maar ik ben gewoon zelf naar huis gefietst, waar ik een week lang met een lichte hersenschudding in bed ben gebleven.
De oorlog heeft tal van manieren zijn sporen nagelaten in de Rivierenbuurt. Zo was ook de Churchilllaan het toneel van dramatische taferelen. Dat wil zeggen, De Noorder Amstellaan, want Churchill moest eerst de oorlog nog winnen. In 1946 kregen de drie grote lanen in het Plan Zuid van Berlage de namen van de geallieerde overwinnaars. Zo werd de Noordelijke Amstellaan voortaan Churchilllaan genoemd, de Zuidelijke Amstellaan ging Rooseveltlaan heten en de Amstellaan zelf werd Stalinlaan. Na de val van Stalin echter werd de Stalinlaan voortaan Vrijheidslaan. De Amstellaan was op 15 mei 1940 het toneel van de binnentrekkende bezetters, die over de Berlagebrug de stad introkken. Er is een foto waarop je kunt zien dat de Duitse tanks op de brug verwelkomd werden door NSB’ers die de Hitlergroet brachten.
Op 7 mei 1945 gebruikten de geallieerden wederom de Amstellaan (Vrijheidslaan) om Amsterdam te ontzetten. Op het einde bij de Wolkenkrabber sloegen ze rechtsaf en reden over de Noordelijke Amstellaan (Churchilllan) verder de stad in. Maar het meest bekend werd de Rivierenbuurt toch wel door de vele deportaties die hier in de oorlogsjaren plaatsvonden. In die zin is de Rivierenbuurt ook ‘een schuldige buurt’. Veel van de Amsterdamse Joden woonden juist hier, waar ze geruisloos werden weggevoerd naar het Muiderpoortstation. En vandaar naar elders om nooit meer terug te keren. Men stond erbij en keek ernaar. Dit lot overkwam ook de familie Boslowits, die door Gerard Reve beschreven is in zijn beklemmende novelle ‘De ondergang van familie Bosloswits’. Het verhaal is vooral beklemmend omdat Reve nergens laat weten dat de Bolsowitsen joden waren. Het waren gewoon mensen die hij kende in zijn jeugd.
In zijn roman ‘De Taal der Liefde’, die ik onlangs herlas, komt een passage voor, waarin Reve zijn fietsroute van school naar huis beschrijft, de weg die ik zo vaak ook zelf heb gefietst. Hij moet van een onbekende man aanbellen bij de familie Osnowits (was dat de werkelijke naam van de familie Boslowits?) De scène speelt zich af in een andere tijd. Niet mijn tijd. Als kind wist ik niets van de oorlog. De schuldige buurt was voor mij de onschuld zelve. En toch, de straten van deze buurt lopen als rivieren dwars door het geheugen. Reve herinnert zich eind jaren zestig opeens dat hij fietste door de Churchilllaan die toen nog niet Churchilllaan heette, voor de oorlog nog, op weg naar Betondorp:
‘Met ongehoorde snelheid en kracht schoot mij een voorval te binnen van misschien wel twee en dertig of drie en dertig jaar geleden, op een vrijdagmiddag, toen ik van het Vossiusgymnasium naar onze woning in het Betondorp op de fiets terug reed en in de Noorder Amstellaan, die nu anders heet, werd staande gehouden door een man met een bril, van tussen de vijf & twintig en acht en dertig jaar, met een bos bloemen, die mij twee kwartjes bood als ik die bos bloemen een paar huizen verder voor hem wilde afgeven. ‘Ziet U die deur? Nee, die groene deur.’ (‘U’ tegen een schooljongen: de beleefdheid van de zenuwlijder.) ‘Osnowitz. Wil U aanbellen, en dan geeft U die bloemen af en zegt U dan: “Van meneer Duits”?’ Ik wilde het gaarne doen, maar weigerde de twee kwartjes, dom genoeg, die ‘meneer Duits’ tenslotte maar weer bij zich stak. Ik zette mijn fiets tegen een boom, ging naar de aangewezen deur, belde aan, en gaf aan een vrouw van vijftig of honderd jaar, ineen grijs met bruin gespikkelde jurk en een grijs met bruin of bruin met grijs gespikkeld gezicht de bos bloemen met de woorden: ‘Van meneer Duits.’
‘Dank U wel.’Meteen ging de deur weer dicht en hoorde ik de stappen van de vrouw zich verwijderen en wegsterven, maar nog vóór ik mij van de deur verwijderd had, kwamen uit het achterste deel van de woning luide stemmen, enige van een tierend geweld, en één enkele stem sussend, naar het mij voorkwam. ‘Bloemen! Ja, bloemen laat hij brengen!’ hoorde ik de zeer verongelijkte, doordringende neusstem van een man roepen. ‘Daar hebben we wat aan!’ ‘Meneer Duits’ had misschien beter iets anders kunnen sturen: een fruitmand of een geschenkbon, of misschien nog beter in het geheel niets, want die neusstem had hij het zeker niet naar de zin kunnen maken. Terug bij mijn fiets, werd ik van een af stand door ‘meneer Duits’ om de hoek van een zijstraat gewenkt.
‘Is het goed? Hebt U gezegd van meneer Duits?’ ‘Ja,hoor,’ antwoordde ik. ‘Aan wie hebt U ze gegeven?’ ‘Aan een vrouw.’ ‘Wat voor dame?’ ‘Met een lange jurk.’ ‘0, ja. En wat zeiden ze?’ ‘Ze praatten er samen over. Maar toen had ze de deur alweer dicht gedaan.’ ‘Dan is het goed. Wilt U echt niet iets hebben?’ vroeg meneer Duits, en tastte in zijn kolbertzak, maar niet te lang. ‘Nee hoor, dat hoeft niet, meneer.’
‘Zegt U maar van meneer Duits,’ mompelde ik.