Veel mensen hebben pas in hun vakantie tijd voor het lezen van een roman. Daarom vraagt www.katholieknederland.nl deze zomerperiode aan bezoekers wat volgens hen de beste katholieke roman aller tijden is. Dat meldde een woordvoerster van KRO/RKK donderdag. Een katholieke roman kan gekenmerkt worden door thema’s als verlossing, vergeving, offer, priesterschap, hemel/vagevuur/hel, Christus, God, en zo verder, blijkens een ruime schets van de redactie. “Een katholieke roman kan ook als zodanig worden aangemerkt als het verhaal gaat over de Katholieke Kerk of als hij geschreven is door een uitgesproken katholieke auteur, zoals Graham Greene, François Mauriac, Georges Bernanos en Vonne van der Meer”, vult de woordvoerster aan. Belangstellenden hebben tot 8 september – feest van Maria Geboorte – de tijd een titel met motivatie in te sturen naar roman@kro.nl. Het boek dat het meest wordt genoemd, wint uiteraard en krijgt van de RKK-site de titel ‘Beste Katholieke Roman Aller Tijden’.
Deze oproep trof in aan op de site van het IKON. Het zette mij aan het denken. Niet zozeer wel boek eruit zou rollen. Dat lijkt mij duidelijk. Dat is natuurlijk ‘Nader tot U’ van Gerard Reve, maar ik ben bang dat deze hedendaagse variant van de klassieke belijdenisliteratuur niet eens de shortist zal halen. Het zal wel weer ‘Het dagboek van een dorpspastoor’ worden van Georges Bernanos. Beslist geen slecht boek, als ik degenen mag geloven die deze klassieker ook inderdaad gelezen hebben. Ik probeer het al jaren te pakken te krijgen, maar er is geen bibliotheek te vinden die het op de schappen heeft staan. Tresoar heeft het niet en toen ik het laatst reserveerde bij de Openbare Bibliotheek in Leeuwarden kreeg ik na 3 maanden een briefje met de mededeling dat het boek was vernietigd. Toch waren het in de jaren dertig ook veel niet-katholieken die deze typisch roomse roman wisten te waarderen. Dietrich Bonhoefffer schreef er zeer waarderend over.
Bij mij thuis was het ‘Dagboek van een dorpspastoor’ een van de weinige boeken die in huis te vinden waren. Als was het niet van mijn ouders maar van mijn oudste zus. Van Francois Mauriac heb ik in mijn puberjaren meerdere boeken gelezen: ‘De Adderkluwen’, ‘Thérèse Desqueroux’ en ‘De Frontenacs’. In de jaren vijftig verschenen die in Nederlandse vertaling als Prisma-pockets en voor Frans moest je ze lezen als ‘Livre de poche’. Dat waren prachtige boeken, erg katholiek, maar ook universeel en geworteld in de mistroostige landschap van Les Landes met zijn eindeloze bossen. Tegenwoordig is er geen mens meer die Francois Mauriac nog leest. In de jaren zestig werden deze boeken ‘foute literatuur’. Dat wil zeggen: niet autonoom, maar vooringenomen door de roomse ideologie die subtiel tussen de regels door tot uiting komt. Nee, mijn verbazing over de verkiezing van ‘de beste katholieke roman aller tijden’ kwam voort uit een andere bron. Stel zo dacht ik bij mij zelf, dat de oproep niet betrekking had gehad op een een katholieke roman, maar op een Friese roman, en wel in de volgende bewoordingen:
In Fryske roman kin ek as sadanich typeare wurde as it ferhaal fan de Fryske mienskip, fan in bedrige taal en yn it ferlingde dêrfan in roman die ’t spesifike fan dy Fryske literatuer sjen litte wol mei eigenskippen as ‘Fryske romte’, ‘eigen karakter’ (fan de poëzy of literatuer), ‘Frysk-eigen’ en ‘werkenber Frysk’ – skaaimerken dy’t stik foar stik ôfkomstich binne út folksideologyske (Bewegings)artikels en -geskriften – dy makket de literatuer, ûnwillekeurich, ûnderhearrich oan alderhande kultuer- en taalideologyske bepaalde eachmerken of, yn in mear striktere sin, oan etno-linguïstyske doelen’
Deze laatste woorden komen niet van de KRO, maar zijn grotendeels afkomstig uit een artikel van Eelstje Hettinga, waarin hij onderscheid maakt tussen ‘amorele’ en ‘vrije literatuur’ enerzijds en ‘ideologisch belaste’ en ‘gebonden literatuur’ anderzijds. Of anders gezegd; literatuur met ‘het individu’ voorop en literatuur met de ‘mienskip’ voorop. Of nog anders gezegd: de traditie van Hessel Miedema tegenover de traditie van Douwe H. Kiestra (zie foto boven). Kortom: goede versus foute literatuur. Het debat over deze tweedelig is de laatste weken weer opgewaaid op de Friese weblogs. De twee kampen zijn duidelijk verdeeld. Abe de Vries tegenover Eelstje Hettinga, die Josse de Haan aan zijn zijde kreeg.
Boven dat debat hangt nog altijd de slagschaduw van Douwe H. Kiestra, over wiens foute oorlogsverleden in 2005 een fel debat op internet heeft gewoed, waarbij ik mezelf ook niet onbetuigd heb gelaten. Er zijn nog altijd mensen die met een wijde boog om me heen lopen, omdat ze vinden dat ik me destijds heb schuldig gemaakt aan een verbale vorm van terreur. Inmiddels zijn we drie jaar verder, maar de discussie is nog geen stap verder. Nog steeds dezelfde frontlinies. Nog steeds dezelfde argumenten. Beide partijen herhalen hun standpunten tot in het oneindige. Het is de vicieuze cirkel, waarin het discours over de Friese literatuur de laatste jaren in ronddraait. het is niet zozeer een debat over goed of fout, maar vooral over de vraag of de scheidslijnen van de jaren zestig vandaag de dag nog wel dezelfde betekenis hebben als toen. ‘Er zijn meerdere wegen die naar Rome leiden,’ zo lijkt Abe de Vries aan Eeltsje Hettinga voor te houden.
Er is immers een nieuwe generatie opgestaan, die onbevangen staat tegenover de ideologische scheidslijnen van het verleden, toen de oppositie ‘Fries’ versus ‘niet-Fries’ nog identiek leek aan de tegenstelling tussen ‘traditie’ en ‘experiment’. Of zoals Michaël Zeeman het onlangs verwoordde in en recensie van de bloemlezing van de Friese literatuur, die Abe de Vries heeft samengesteld: ‘Zij (de jongeren) komen niet langer van onder de koeienstaarten tevoorschijn gekropen en juist daardoor schamen zij zich er niet voor die zo nu en dan te signaleren.’ Waarom, zo dacht ik bij mezelf, zou je deze nieuwe onbevangenheid voor de eigen Friese wortels niet kunnen vergelijken met de hernieuwde belangstelling van katholieken voor hun eigen literaire traditie? Grappig dat deze vraag bij me opkwam na het lezen van de recensie van onze Friese correspondent in Rome. (Waar hij overigens ook al weer weg is geloof ik. Michaël Zeeman zoekt een baan!)
De rooms-katholieken zijn anno 2008 volledig geëmancipeerd, dat wil zeggen, ook zij zijn achter hun eigen koeienstaarten vandaan gekropen. Sterker nog, ze zijn voor een groot deel zelfs van hun geloof gevallen. De Friese Beweging heeft eenzelfde lot ondergaan. Van de breed gedragen cultuuridealen van voor de oorlog is tegenwoordig weinig meer over. Alleen de strijd om de eigen taal is overgebleven. Die strijd hebben zelfs de katholieken verloren. Zij moesten het Latijn van de liturgie prijsgeven voor de volkstaal. Maar ook daar komen velen inmiddels van terug. Ze gaan op zoek naar hun roots. Zo ook is Abe de Vries op weer zoek gegaan naar de Friese wortels in de literatuur. Sterker nog, hij is druk bezig met een grootscheepse hersteloperatie.
De wijze waarop een aantal traditionele Friese auteurs in de jaren zestig zijn weggezet door de ‘Quattrebras-generatie’ behoeft nodig een historische correctie. Wat stelde die Quattrebras-auteurs nu eigenlijk voor, vraagt hij zich af, als je Hessel Miedema even buiten beschouwing laat. Omgekeerd lijkt Abe De Vries op zoek naar de postieve kwaliteiten van E.B.Folkertsma (‘E.B.F.’). Zo citeerde hij op zijn log van 27 juli de woorden van Jan Wybenga: ‘Menear Folkertsma wie in integere man, mei útsonderlike kwaliteiten. En hy koe net witte fansels wat fan de ynsichten en ideeën dy’t er hie, krige, fêsthâlde of fersmiet, letter as fassistys yn ‘e ban dien wurde soe.’
Ik denk, eerlijk gezegd, dat hij juist met deze woorden de knuppel weer in het hoenderhok heeft gegooid. Deze zinsnede is duidelijk een provocatie, die Eeltsje Hettinga niet over zijn kant kon laten gaan. Als je ook maar enige notie hebt van de reactionaire taal die ‘E.B.F.’ in de jaren zestig heeft uitgekraamd, dan heb je achteraf geen boodschap aan zijn retorische kwaliteiten. Het was dan ook Abe de Vries die de oude discussie weer oprakelde en niet zijn eeuwige opponent Eeltsje Hettinga. De Vries komt niet achter de koeienstaarten vandaan, nee, hij trekt telkens weer een ouwe koe uit de sloot. Als hij straks alle jaargangen van De Tsjerne heeft doorgeploegd, dan ligt er lange reeks kadavers aan de walkant, waaruit een benauwde walm naar boven komt, die Gerard Reve zou beschrijven als ‘een ongehoorde, alle menselijke hoop ontnemende putlucht’.
De column van Hettinga ‘En dêrom bin ik gjin Douwist’, die op de zelfde dag (27 juli) verscheen als de postume bewondering voor E.B.F. van Abe de Vries, kan ik dan ook niet anders zien als een onmiddellijke reactie op deze potsierlijke provocatie. En zo begint alles weer van voren af aan. Wat heb ik hier nog aan toe te voegen? Natuurlijk is het zo, dat er meer tussen hemel en aarde dan de scherpe tweedeling die Hettinga hanteert. En natuurlijk is het legitiem om eens met andere ogen naar de – in de jaren zestig – verketterde auteurs te kijken, ‘de index van de progressieve ouwehoerders’ uit die opgefokte tijd toen alles anders moest. Maar deze historische correctie mag geen normatieve trekjes krijgen als het gaat om de actualiteit. Dat normatieve element is bij De Vries wel degelijk aanwezig. Of zoals hij het zelf formuleert:
‘Neffens my soe de diskusje foar it meastepart gean moatte oer de funksje, it engaazjemint, it op syn eigen wize op de wrâld belutsen wêzen fan Fryske literatuer. Sa net, dan wurdt der tefolle romte makke foar folkloare en esoteary, subsydzje en kommersy’
Dat op eigen (Friese) wijze betrokken zijn op de wereld is prima, maar het mag geen opgelegd pandoer worden. Zoals je identiteit niet moet zoeken, maar moet uitdragen, zo kun je ook ‘je eigen wijze van betrokkenheid op de wereld’ nooit expliciet maken. Je moet gewoon schrijven over wat je beweegt. Sterker nog, je moet je eigen identiteit bewust uit je gedachten bannen, dan alleen heb je kans dat die identiteit in authentieke vorm tevoorschijn komt, misschien zelfs op een heel andere wijze dan jezelf vooraf had vermoed. ‘Wie God zoekt moet Hem verlaten’, zou een verstokt katholiek zeggen. Want katholiek blijf je altijd, ook als je niet meer gelooft. Het toppunt van emancipatie ligt uiteindelijk in het loskomen van je eigen roots. Je moet de benauwenis van het verleden onder ogen kunnen zien, om in het heden vrij te kunnen ademen.
Het zoek gaan naar je eigen roots kan ook tot uiting komen in een doelbewust zoeken naar de eigen betrokkenheid op de wereld. Daar is op zich niets mis mee, maar die zoektocht mag geen keurslijf worden voor de ontwikkeling in het heden. De verkiezing van de meest katholieke roman uit het verleden gaat ook niet gepaard met en oproep om weer katholiek romans te gaan schrijven. Ik heb een vergelijkbare oproep ook niet expliciet bij Abe de Vries terug kunnen vinden als het gaat om het Fries, maar zijn correcties op de Friese canon lijken wel impliciet een dergelijk imperatief te suggereren. Bovendien vat hij de kritiek van zijn tegenstanders wat al te gemakkelijk samen:
‘Fryske literatuer mei en sil net ék gean kinne oer tema’s as de Fryske romte, de Fryske skiednis en de posysje fan de Fryske taal. Want dan tsjinnet dy literatuer in ‘Heger Belang’ en dêrmei rûn it mei de keunst yn it faksisme en it kommunisme ek al speak, no, dan witte wy wol hoe’t de flagge derby hinget’
Telkens weer voelt Abe de Vries zich aangevallen op een vermeende cypto-fascistische intentie. Ik begrijp niet waar die bezorgdheid op stoelt. De enige verklaring die ik zou kunnen bedenken is dat De Vries allergisch is voor het woord ‘etno-linguïstisch’, want dat is het enige woord in het betoog van Hettinga, waar hij over zou kunnen vallen. Wat is er mis met dat woord? De literatuur waar Abe de Vries voor staat is etno-linguistisch. Daar helpt geen liever moeder aan. Het is een literatuur die de Friese belevingswereld in het centrum plaatst onder het mom dat de grote wereld alleen niet het vertrekpunt van de schrijver mag zijn. De Vries wil geen metropolen op terpen bouwen, dat is niet ‘zijn ding’. Maar zegt hij daarmee niet impliciet dat hij elke Fries auteur die de metropool als zijn horizon neemt in feite niet echt Fries bezig is? Fries zijn is definitie strijdig met kosmopoliet zijn.
Hoe dan ook, het is een oeverloze discussie die telkens weer aanleiding geeft tot wederzijdse misverstanden. Zinniger lijkt het met om nog eens kritidch te kijken naar de wijze waarop de Friese literatuur doorgaans beschreven wordt en al dan niet in een breder kader wordt geplaatst. Ook die discussie is inmiddels bij het debat betrokken. De kritiek die Goffe Jensma, Joke Corporaal en Ernst Bruinsma hebben geuit op het zogeheten ‘Wolkenboek’ (Het in 2006 verschenen Nederlandstalig overzicht van de Friese literatuur in de twintigste eeuw) is daar een voorbeeld van. Die beschrijving zou vanuit een te beperkte optiek zijn gebeurd.
Het wordt hoog tijd dat de Friese literatuur eens in een breder verband wordt gezet, niet alleen Nederlands, maar ook Europees, waarbij ook maatschappelijke, sociologische en geestelijke ontwikkelingen bij de beschrijving en waardebepaling worden betrokken. Abe de Vries wijst op een aantal aspecten die in het ‘Wolkenboek’ onbesproken blijven en die nader onderzoek verdienen: De dominantie van de experimentele roman bijvoorbeeld in Frieland na 1945, wat in de Nederlandse literatuur lang niet zo het geval is geweest. Misschien was de Friese literatuur in de jaren zestig wel internationaler geörienteerd dan de Nederlandse literatuur, denk ik dan. Als je de connecties ziet tussen Friese schrijvers en Friese kunstetnaars in de jaren zestig en de sterke internationale oriëntatie van de Friese avant-garde in die tijd, dan zou mij dat zeker niet verbazen.
Dit bredere onderzoek zou volgens Abe de Vries ook aandacht moeten schenken aan het existentialisme als geestelijke achtergrond, die in Friesland van beslissende betekenis is geweest, wat bij Nederlandse literatuur lang niet zo het geval was. Dat laatste betwijfel ik ten zeerste. Paul Rodenko alleen al, die veel invloed had op de Experimentelen, was een groot kenner van Sartre. Verder wijst Abe de Vreis op het ‘sterke kompleks fan Fernweh en ‘Heimweh’ in de Friese literatuur, waar hij wel eens wat meer over zou willen schrijven. Ook Friese kunstenaars zaten na de oorlog vaak gevangen in een complex van tegenstrijdige verlangens. Het afscheid nemen van de Friese mythe ging niet zelden gepaard met een hang naar experiment en vernieuwing, maar ook telkens weer met gevoelens van heimwee en groeiend besef van de betrekkelijkheid het Fries eigene.
Ik zou het aardig vinden als iemand een aanzet voor het bredere cultuur-sociologische kader, dat blijkbaar zo pijnlijk ontbreekt bij de duiding van de naoorlogse Friese literatuur, zou kunnen herkennen in de wisselende contexten die ik heb proberen te schetsen in mijn boek ‘De kleur van Friesland, beeldende kunst na 1945’. Er zijn tal van relaties tussen de naoorlogse geschiedenis van de literatuur en die van de beeldende kunst in deze provincie. Die verbanden zijn te vinden in een veel ruimere sociale, culturele en economsiche context, dan alleen een op zich zelf draaiende Friese literaire wereld – die vooral op de eigen taal en traditie is gericht – zou doen vermoeden.
Daarvoor moet je de blik telkens weer richten op de cultuur als een veelzijdig fenomeen, een gelaagd complex dat veel meer verbanden en samenhangen heeft dan de eigen taal en de eigen literaire traditie. Maar daar hoor je Abe de Vries niet over. Die lijkt vooral met met het behoud van de Friese taal bezig en de eigen Friese betrokkenheid op de wereld als geheel. ‘Think global, act local’, wordt dan vertaald in de slogan: ‘kijk eerst naar je taal en dan naar de wereld’. Die houding leidt niet zelden tot een een vervelende nekkramp en kan uiteindelijk zelfs vervallen in culturele vorm van navelstaren. En wie mag ik dan wel zijn, die dat allemaal beweert. Welnu, ik ben een nieuw soort praatjesmaker.