Zakken door een stoel

Ik heb er altijd veel genoegen in geschept – ik neem aan dat ik het niet ‘geschapen’ heb – om door een stoel te zakken. Nog onlangs, bij het openingsconcert van het Frysk Festival, was het weer zover. Ik heb kennelijk een goeie neus voor gammele stoelen, want aan het overgewicht van mijn zitvlak kan het niet liggen. Ook heb ik nooit vernomen dat de kwaliteit van stoelen in de loop der jaren schrikbarend achteruit is gegaan. Een stoel is een stoel, dat wil zeggen: een meubelstuk om op te zitten en niet om doorheen te zakken

De eerste keer, dat het mij overkwam, moet ik een jaar of vier zijn geweest. De stoel in kwestie had niet eens een zitting. Hij had wel een zitting, maar die was eruit gehaald om hem schoon te maken. Het was een houten stoel die door het ontbreken van de zitting een gapend vierkant gat vertoonde, waardoor ik met mijn kleine bips naar binnen gleed, zodat ik helemaal klem kwam te zitten.

Als mijn moeder mij in die stand had laten zitten – hoewel je van ‘zitten’ in dit geval nauwelijks nog kon spreken – dan had zij voor de rest van de dag geen kind aan me gehad. Maar ik zette het natuurlijk op een brullen en het kostte nog enige moeite om mij uit deze benaderde toestand te bevrijden, omdat ik door mijn weliswaar niet grote, maar relatief toch aanzienlijke lichaamsgewicht, steeds vaster klem begon te zitten in het benauwend kwadraat van de lege zitting.

Door de stoel zakken had in dit specifieke gaval meer iets weg van ‘door de mand vallen’. Iemand die door een stoel zakt, zakt er meestal niet echt doorheen. De stoel zelf is het die sneuvelt. Hij kraakt en begeeft het, soms plotseling in één keer, soms ook langzaam, terwijl hij krakende waarschuwingsignalen geeft die door de persoon in kwestie, alsook door zijn of haar directe omgeving, doorgaans in de wind worden geslagen, met fatale gevolgen op de korte termijn.

In de eerste klas van de middelbare school schepten – niet ‘schiepen’ – wij er een zeker genoegen in om leerkrachten door de stoel te laten zakken. Dat was niet zo moeilijk, omdat de stoel van de leraar op een verhoging stond, een soort praktikabel. Het was dan zaak om voor de aanvang van de les, de stoel zoals dat heette ‘op scherp te zetten’, door een van de achterpoten een of twee centimeters buiten de verhoging, of prakikabel, te plaatsen. Als de leerkracht de stoel dan niet goed op zijn plaats zette alvorens te gaan zitten,  kon je er donder op zeggen, dat hij of zij achterover viel.

Het waren altijd spannende minuten, in afwachting de daad van ‘het gaan zitten’ eindelijk een aanvang zou  nemen. Pater Brenninkmeijer was een geliefd slachtoffer. Hij gaf godsdienstles en deed dat op zulk een slaapverwekkende wijze, dat de gedachte aan balorigheid als vanzelf in onze broeierige jongensbreinen op kwam borrelen. Eén keer slaagden wij in onze opzet.

Het zakken door de stoel gebeurde met zulk een brute kracht, dat pater Brenninkmeier, na met een klap achterover tegen de muur te zijn geslagen, onder het slaken van een ijselijke gil, met zijn stoel volledig klem kwam te zitten tussen de verhoging, of praktikabel, en het schoolbord achter hem. Hij bleef daar zitten, of beter gezegd hangen, tussen hemel en schoolbord en bleek niet bij machte om zich zelf overeind te trekken.

We hebben hem uiteindelijk met vereende krachten weten te bevrijden. Pater Brenninkmeier had zich lelijk bezeerd, want hij boog kreunend achterover met zijn hand duwend in zijn rug, op de plek waar hij klem had gezeten tegen de rand van het schoolbord. Wij voelden ons belast met een collectieve schuld, omdat wij de noodlottige afloop van deze tragikomedie, die bedoeld was als een ‘practical joke’, godsonmogelijk hadden kunnen voorzien.

Niet dat pater Brenninkmeier boos was. Er rees ook geen enkele verdenking tegen ons. Het had immers ook een noodlottige samenloop van omstandigheden kunnen zijn, die de val had veroorzaakt. Bovendien had pater Brenninkmeier er beter aan gedaan, eerst de stand van de stoel op zijn stabiele evenwicht te controleren, alvorens zich toe te vertrouwen aan deze ‘weerstand van de zwaartekracht tegen het gewicht van het zitvlak’, wat een stoel in fenomenologisch opzicht in wezen is. Niets is immers zeker of veilig onder het alziend oog van de Schepper, die alles geschept… nee, geschapen heeft.

Enige weken later trof mij een vergelijkbaar lot. Ik had een spreekbeurt die ik zou wijden aan het onderwerp ‘Vincent van Gogh en zijn tijd’. De tafel op de verhoging, of praktikabel, was voor deze bijzondere gelegenheid bedekt met een groen laken dat aan de gebeurtenis een plechtig karakter moest geven. Ik had een stapeltje boeken meegenomen dat ik zorgvuldig voor me neer legde. Voor het eerst in mijn nog jonge leven had ik het gevoel, dat ik iets ging zeggen dat echt belangrijk was.

Ik ging ik zitten, zonder acht te slaan op de stand van de stoel. Tijdens het gaan zitten schoot het nog in een flits door me heen, dat ik dit beter wèl had kunnen doen, gezien de onhebbelijke gewoonte van mijn klasgenoten om deze stoel zoals dat heette ‘op scherp te zetten’. Ik zag al het rampscenario voor me, de duizelingwekkende val van pater Brenninkmeijer. Ik zag zijn vertwijfeling, zijn onmacht. Ik voelde al de pijnscheut in mijn rug….

Maar het was al te laat. De zittende beweging, die ik had ingezet, was niet meer te stoppen. Het ‘point of return’ was ergens in de lucht reeds gepasseerd. En toen mijn zitvlak de zitting raakte, wist ik al dat deze ontmoeting slechts van tijdelijke aard zou zijn. De stoel sloeg achterover, mijzelf meesleurend in een onstuitbare val die ik zwijgend onderging als in een eindeloos vertraagde film. De tafel voor mij nam ik met mijn benen mee in de fataliteit van de val, zodat de boeken om mij heen hoog in de lucht dwarrelden en her en der op de grond terechtkwamen. Het groene laken bedekte mijn schaamte.

– ‘Heb je je zeer gedaan?’, werd mij gevraagd.
– ‘Nee, niks aan de hand’, zei ik.

Ik stond op en raapte mijn boeken bij elkaar.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)