Het hoge woord moet er maar eens uit: Goffe Jensma is een opportunist. Hij had zijn gezag als hoogleraar nooit moeten laten gebruiken voor de canon van de Friese geschiedenis. Ik heb nu zo ongeveer alle betogen gelezen, waarmee Jensma het doel en het nut van deze canon probeert te verdedigen, maar deze legitimatie is en blijft uiterst dubieus, vooral omdat juist hij zich hiervoor geleend heeft. Ik heb Jensma’s visie op de Friese geschiedenis tien jaar geleden leren waarderen door zijn boek ’Het rode tasje van Salverda’. Destijds betekende de lectuur van deze prachtig geschreven studie voor mij een eyeopener. In de aanloop van Simmer 2000, toen iedereen in mijn omgeving kritiekloos de mythe van ‘it Fryske Heitelân aan het exploiteren was, leek mij dit boek een welkom tegengeluid.
In die rol werd Jensma ook geïnterviewd voor de ‘Simmerkrant.’ Zijn ideeën vormden in die dagen het ideale tegengif voor al die narcistische Friese zwijmelarij. Identiteit is geen wezenskenmerk van het Friese volk door de eeuwen heen, zo luidde zijn conclusie, maar een constructie die in de negentiende eeuw in elkaar is geknutseld, waarbij de kringen rond het Fries Genootschap een cruciale rol hebben gespeeld. Sinds die tijd werd het Friese zelfbeeld exclusief verbonden met begrippen als taal, geschiedenis en het volkskarakter. De vertegenwoordigers van het Fries Genootschap wilden destijds aannemelijk maken dat zij de vormende elementen bunnen de Nederlandse natie vertegenwoordigen.
Zo konden zij immers een verbinding leggen met de bestuurlijke elite van Nederland. Friesland beleefde in de negentiende eeuw de dramatische overgang van een belangrijk soeverein gewest naar een perifeer gelegen agrarische provincie. Zo ontstond een coherent en consistent, maar tegelijk ook geconstrueerd beeld van de eigen geschiedenis, dat voor een groot deel ook heel eenzijdig is. Door deze verstarring in die eigen beeldvorming is een diepe kloof ontstaan tussen de cultuur in Friesland en de Friese cultuur, waardoor het accent kwam te liggen op bewaren en behouden, een cultureel conservatisme en een benauwd provincialisme.
Goffe Jensma had die nieuwe benadering niet zelf uitgevonden. Zijn studie naar de constructie van het historische Friese zelfbeeld in de 19de eeuw draagt duidelijk de sporen van de Engelse historicus Eric Hobsbawm, die in zijn studie naar het ontstaan van het nationalisme en de natiestaten in de 19de eeuw het begrip ‘invention of tradition’ heeft geïntroduceerd. Het viel mij destijds al op, dat Jensma in zijn boek niet verwijst naar Hobsbawn, terwijl ik mij niet kan voorstellen dat diens ideeën niet van invloed zijn geweest op zijn denken. Nee, Jensma had het allemaal zelf bedacht. Wat heet, hij had een goudmijn aangeboord. Daarna wierp hij zich op de studie van het Oera Linda boek, het Friese voorbeeld bij uitstek van een geschiedenis die in de 19de eeuw is uitgevonden. Hobsbawm zou er van smullen.
De dissertatie van Jensma over het Oera Linda boek (‘De gemaskerde God’) had al 2001 moeten verschijnen, maar door allerlei omstandigheden gebeurde dat pas twee jaar later. Ik weet dat zo precies, omdat de redactie van de Vrije Fries, mij in 2001 vroeg om een artikel te schrijven over ‘Utopieën en denkbeeldige werelden.’. Later hoorde ik dat Jensma zijn dissertatie niet op tijd klaar had gekregen en het hele idee van het themanummer in de ijskast was gezet. Mijn artikel werd dus zonder betaling geretourneerd. Typisch Fries, denk je dan (zie ook mijn log WikipediA).
Maar nu ter zake. Als Jensma het echt een goede zaak zou vinden, dat er middels een Friese canon historisch besef wordt bijgebracht bij de Friese jeugd, dan had hij daar natuurlijk in de samenstelling van deze canon duidelijk blijk van moeten geven. Ik heb alle vensters van de canon inmiddels gelezen, maar ik ontdek niets maar dan ook niets, dat duidt op enige relativering. In het venster over Halbertsma wordt keurig verwezen naar het boek ‘Het rode tasje van Salverda’, maar je kunt toch niet verwachten dat die kindertjes die wetenschappelijke studie er op na gaan slaan.
Over de geconstrueerde identiteit van Friesland lees je niks noppes nada. Ook over de eenzijdige aandacht voor taal, historie en volkskarakter is niets te vinden. Niets over het kunstmatige gecreëerde isolement, de breuk tussen Friese cultuur en cultuur in Friesland. Niets over de Friese mythe, over de angst om de schroothoop van de geschiedenis te verdwijnen. Niets over de neiging tot falsificaties, waarvan het Oera Linda boek het voorbeeld bij uitstek is. Kortom, niet de Friese koe, maar het Oera Linda boek had het eerste venster van de canon moeten vormen, en dat was ook gebeurd, als Jensma eerlijk en oprecht was geweest.
Maar Jensma heeft een Januskop. Wat hij als wetenschapper allemaal beweert is niet voor brede consumptie bestemd. Integendeel, als het provinciaal bestuur wat extra centen over heeft, omdat ze na de verkoop van de Nuon-aandelen van gekkigheid niet meer weten wat ze met die als poen moeten doen, is Jensma best bereid om de professorale prostituee te spelen. Kom maar met dat geld, ik bak er wel een mooi verhaal van. Sterker nog, hij presteert het om een hele apologie uit zijn duim te zuigen, waarom juist deze canon hoog nodig is. Dat wil zeggen: er is behoefte aan een mythologiserende canon en geen demythologiserende canon.
Alle clichés, die iedereen al lang weet over Friesland weet, worden het braaf op een rij gezet. Op zijn elf en dertigste, u vraagt wij draaien. En waarom dan wel? Welnu, hou u vast, Jensma heeft ontdekt dat het zelfbeeld van de Friezen ingrijpend aan het verschuiven is. Het zijn niet langer taal, historie en volkskarakter die de boventoon voeren in dit zelfbeeld, maar de Friese cultuur lijkt tegenwoordig voornamelijk te bestaan uit een aantal sprekende iconen: water, sport, landschap, cultuur, landbouw. Kennis omtrent het eigen verleden wordt minder hoog aangeslagen dan voorheen.
Die omslag in het zelfbeeld laat zich samenvatten in een paar steekwoorden, waarbij ‘zelfpresentatie’ tegenover ‘presentatie’ voorop staat. ‘Zelfpresentatie’ is ‘presentatie naar de buitenwacht geworden’. Anders gezegd: historisch bewustzijn wordt regiomarketing en belevingscultuur. Het belang van ‘taal en geschiedenis’ wordt overvleugeld door ‘landschap en ruimte’. Het agrarisch Friesland van weleer is het vakantieparadijs van de toekomst. De belangrijkste oorzaak van deze omslag is volgen Jensma de veranderende sociaal economische positie van Friesland en met name het toerisme en het toenemende vermarkten van de regio.
Er is ook een verschuiving waarneembaar in de manier waarop in de Friese ruimte Friese cultuur en geschiedenis worden overgedragen. Er is steeds meer sprake van een ‘postmodernistische pluk en plak cultuur’. De plaatsgebondenheid verdwijnt. Een gevolg is dat het discours over de Friese cultuur steeds verder wordt uitgehold. En wat het ergste is: het probleem wordt geïnternaliseerd. Het wordt een worsteling van iedere Fries. Kortom, het verdriet van Friesland wordt een existentieel probleem.
Hoe komt Jensma aan die wijsheid, denk je dan. Daar met dan toch zeker een uitgebreid wetenschappelijk onderzoek aan ten grondslag liggen, waar de Fryske Akademy drie jaar mee bezig is geweest en dat op zijn minst een paar miljoen Euro heeft gekost. Nee, daar dat was helemaal niet nodig, want daar heeft Jensma het volgende op gevonden. Hij heeft het rapport met de resultaten ven de Fryske Fiersichten in zijn computer gedownload en op de 69.000 woorden, waarmee de 700 ingediende projecten worden beschreven, heeft hij vervolgens zijn zoekfunctie losgelaten door gewoon op de knop te drukken met een reeks sleutelwoorden als: water, landschap, cultuur, sport, dorp, stad, landbouw, geschiedenis, kunst, museum, industrie, platteland, taal en literatuur. En wat bleek? Water werd maar maar liefst 401 keer genoemd, taal slechts 24 keer en literatuur slechts 14 keer. Paniek in de tent. Jensma concludeert, dat in het beeld van ‘de oorspronkelijke Friese cultuur’ (dat hij in ‘Het rode tasje van Salverda’ zo vlijmscherp had gedeconstrueerd) de kern-eigenschappen als taal, geschiedenis en literatuur gewicht hebben verloren ten opzichte van water en sport.
Een eerstejaars student sociologie zou voor deze onderzoeksmethode zijn ogen uit zijn kop schamen, maar Jensma komt hier in Friesland gewoon mee weg. De resultaten van het project Fryske Fiersichten, waarin de beleidsvoornemens van het provinciaal bestuur vrijwel letterlijk worden gekopieerd in een aantal wilde ideeën van utopische avonturiers en futurologische knutselaars, wordt door professor Jensma representatief geacht voor een omslag in de beeldvorming binnen de hele Friese bevolking. Sterker nog, hij fundeert hiermee een ‘wetenschappelijk betoog’, dat uitmondt in een verdediging van de het historische canon om aan deze dramatische verschuiving in de beeldvorming een tegenwicht te bieden. Jensma’s flut-onderzoek op zijn eigen computer mondt uit in een pleidooi voor gereguleerde overdracht binnen het onderwijs in Friesland van kennis op het gebied van taal en cultuurgeschiedenis.
De Friese jeugd wordt met deze canon dus helemaal niet ‘kritisch denken’ of ‘culturele competenties’ bijgebracht, het deprogrammeren, dat Jensma voor ogen staat, betekent juist dat ze de mythevorming van de negentiende eeuw andermaal met de paplepel krijgt ingegoten. Nu niet om Friesland een plaats te geven binnen de Nederlanden natie, maar – zo beweert hij zelf- ‘het beeld dat canonisering nu oplevert zal een afspiegeling zijn van transnationale, Europese en globale integratieprocessen’. Gooi dat maar in mijn pet denk ik dan. Hier wordt balletje balletje gespeeld. En iedereen neemt het voor zoete koek aan. Hoe kan het ook anders, een professor in Friesland is heilig. Friezen knielen alleen voor God, zo wordt wel eens beweerd, maar voor een professor buigen ze diep voorover met hun neus tot op de grond. Alsof het Allah betreft.