Bruisplekken
Het woord ‘brûsplak’ heeft school gemaakt op het Provinciehuis. Gezien de fonetische verwantschap was ik aanvankelijk geneigd dit woord te lezen als een Friese vertaling van ‘broedplaats,’ een term die in het landelijk cultuurbeleid al enige tijd in zwang is. Maar dat bleek al snel een misvatting. Het betreft hier het Friese woord ‘brûs’, dat ‘schuim’ of ‘bruis’ betekent. Ik neem dan ook aan dat het om ‘bruisplekken’ gaat en niet om ‘schuimplekken’. Als ik een visueel beeld bij dat bruisen probeer te krijgen, dan zie ik IJsland voor me met geisers die hoog opspuiten uit een kaal en weerbarstig landschap. Heel Fryslân, moet ook een brûsplak worden, zo lees ik, want dat past in het eenduidige culturele profiel, dat met de ambitie om 2018 in Kulturele Haadstêd van Europa te worden, deze regio opnieuw is aangemeten. Daarnaast moeten er zo’n 10 of 15 afzonderlijke brûsplakken komen, verspreid over de hele provincie.
Wat de ‘bruis’ moet gaan voorstellen, laat staan van welke kwaliteit het opstuwende water moet zijn, heb ik in de nota niet kunnen ontdekken. Men heeft een soort permanent artistiek debat voor ogen, dat wordt aangewakkerd door makers en denkers uit verschillende disciplines . Waarover dat debat moet gaan, wordt niet vermeld, nog afgezien van het feit dat in Fryslân nooit meer dan twintig mensen tegelijk op een artistiek debat afkomen. Maar los daarvan, vraag ik me af of je een ‘brûsplak’ – wat het verder ook moge zijn – van hogerhand van de grond kunt tillen. Cultuur gaat bruisen door de bevlogenheid van mensen die ideeën hebben. Dat kunnen kunstenaars zijn, maar ook mensen die de kunst een goed hart toedragen. Cultuur gaat meestal niet bruisen door een ‘sweaping statement’ in een cultuurnota, laat staan door een modieuze term als ‘brûsplak’, om over de bevlogenheid van ambtenaren maar te zwijgen. Ik denk dat voor een provinciale overheid enige nuchterheid op zijn plaats is, als het gaat om het creëren van iets nieuws. Een goede zorg voor hetgeen er is, of zich als nieuw aandient, dat is al heel wat.
Als ik zie, wat op het terrein van de beeldende kunst in Friesland momenteel aan de definitie ‘brûsplak voldoet, dan kan ik dat precies op één hand tellen: de kunstenaarsinitiatieven Kunsthuis SYB en VHDG, Buro Leeuwarden, Dit Eiland op Ameland en het Media Art Festival. Daarmee houd het zo’n beetje op. Al die vijf initiatieven hebben de grootste moeite om financieel het hoofd boven water te houden. Voordat de provincie de ambitie uitspreekt om 10 of 15 nieuwe brûsplakken te genereren, lijkt mij het verstandig om de bestaande vijf initiatieven in stand te houden, goed te faciliteren en waar mogelijk te laten groeien. Dat is al moeilijk genoeg gezien de voortdurend verschuivende geldstromen en de ongewisheid van steun van de landelijke fondsen, die zich steeds meer internationale criteria aanleggen als het gaat om kwaliteit. Behoud van bestaande brûsplakken vereist dan ook investeringen in de toekomst en financiële garanties op de middellange termijn. Zoniet dan zal het kind weldra met het bruiswater verdwijnen.
Voor het nieuwe brûsplakken-beleid wil de Provincie geld weghalen bij de meer gevestigde instellingen. Op zich is dat niet zo’n vreemde gedachte, want meer dan tachtig procent van het provinciale beleid ligt vast in structurele subsidies aan deze bestaande instellingen. Als je een verschuiving wilt bewerkstelligen, dan zul je eerst meer ruimte voor flexibiliteit moeten creëren. Maar zo zwart-wit geredeneerd gaat deze redenering niet op. Een initiatief als Buro Leeuwarden functioneert binnen een bestaande instelling, maar staat wel zwaar onder druk. Vanuit Keunstwurk is een paar jaar lang geprobeerd om een brûsplak voor de beeldende kunst te genereren, maar toen gaf de provincie Fryslân niet thuis en Keunstwurk zelf uiteindelijk ook niet. Nu zal aan een aantal instellingen worden gestimuleerd om een deel van hun structurele subsidies in ‘brusplakken’ te investeren. Gevestigde instellingen voeren doorgaans precies uit wat de Provincie van hen verlangt. Wat je erin stopt, komt er ook uit. Of niet, maar dan is er iets grondig mis. Het is dan ook niet realistisch om deze inspanning van de gevestigde instellingen te verlangen, nog afgezien van de vraag of ze daar daadwerkelijk toe in staat zijn.