Zelf schrijver worden
‘Een boek, dat jezelf geschreven hebt, is een stad waarin je ooit hebt gewoond’. Deze woorden van Oek de Jong begrijp je pas goed als je zelf een boek hebt geschreven. Het is vandaag op de dag af acht maanden geleden dat mijn boek De Kleur van Friesland verscheen. Sindsdien heb ik het zelf nauwelijks meer ingezien. De eerste dagen doe je dat, maar dan ontdek je het eerste foutje en dan sla je het met een klap dicht. De wet van Murphy doet pijn als het jezelf betreft. Je verlaat de stad, waarin je ooit hebt gewoond, en keert er niet meer naar terug. Totdat de eerste reacties komen. Dat is een rare gewaarwording, want er wordt gesproken over iets van jezelf, waar je niets meer aan kunt veranderen. In de eerste weken na het verschijnen werd ik af en toe zelfs op straat aangesproken door wildvreemde mensen, die opeens allerlei herinneringen begonnen op te halen die het boek bij hen had opgeroepen. ‘Zou het gelezen worden?’ dacht ik? Het begon erop te lijken.
Ik vind het nog steeds een raar gezicht als ik in een boekwinkel mijn eigen boek zie liggen. Soms is het een beetje gênant zelfs. Het is net of je komt inspecteren of de verkoop wel goed loopt. Bij Boekhandel Van der Velde werd ik een keer aangesproken door mevrouw Van de Velde. Ze liet me ongevraagd de verkoopstaten op de computer zien, die er voor mijn boek heel gunstig uitzagen. Sindsdien loop ik met een grote boog om de tafel heen waar De Kleur van Friesland op ligt. En toch kan ik mijn ogen er ook weer niet van afhouden. In Amsterdam laatst had ik daar minder moeite mee. Ik zag mijn boek in de etalage liggen bij Premsela in de Van Baerlestraat naast het Concertgebouw. Ik heb wel vijf minuten staan staren en vond het doodzonde dat ik geen fototoestel bij me had. Achteraf misschien maar goed ook. Wat zouden ze niet gedacht hebben van die rare creep die een etalage fotografeert?. Nee, het blijft een beetje onwennig om een boek van jezelf de wereld in te zien gaan. Een advertentie in de krant en dan nog een. Langzaam wordt het boek iets anders, iets dat niet langer alleen maar van mij is.
Gelukkig hoef ik haast nooit te signeren, want daar heb ik een gruwelijke hekel aan. Soms ontkom je er niet aan en bij mij gaat er dan altijd iets mis. Ik vergeet de naam van de eigenaar of schrijf die verkeerd op. Ook moet je soms ter plekke een opdracht verzinnen, waarbij ik meestal acuut helemaal dichtklap. Of mijn vulpen is opeens leeg, zodat je met een andere kleur inkt verder moet schrijven. Laatst wilde iemand bij mij ook betalen voor het boek. Hij dacht dat ik het geld in eigen zak kon steken. Misschien had ik het gewoon moeten aannemen. Niemand had het gemerkt. Ook vervelend is, als mensen zeggen dat ze het boek voor iemand anders hebben gekocht. Ze dicteren dan een opdracht die je zelf nooit verzonnen had. Of nog erger, ze denken dat je iemand anders bent. ‘U heeft toch ook zo’n mooi boek over Friese kerken geschreven?’ Kortom, een gruwel is het, maar het hoort er kennelijk bij.
En dan de eerste recensie. Klaas Jansma beet de spits af voor Omrop Fryslân met een welwillende bespreking met hier en daar een opmerking. Pieter de Vries kwam in de Moanne met een gunstig oordeel ondanks enkele kritische kanttekeningen. En zo hoort het ook, inhoudelijk opmerkingen daar heb je wat aan. En dat ontbrekende register, dat is natuurlijk doodzonde. Het geld en de tijd was op. Misschien dat een tweede druk dit manco ooit nog kan herstellen, want de verkoop loopt inderdaad heel aardig, zo heb ik inmiddels begrepen. Gisteren werd mij door Annemarie Kok, hoofdredacteur van het tijdschrift Noorderbreedte, hun zomernummer toegestuurd, waarin ook een recensie heeft gestaan van De Kleur van Friesland. Die had ik gemist. Ik was even bang dat Rimmer Mulder hem geschreven had, want die bezondigt zich ook wel eens aan een recensie voor dit blad. Maar hij was van de hand van Marc Floor. Ik ben ijdel genoeg om hem hieronder integraal weer te geven. Als het verkeerd was uitgepakt, dan had ik dit uiteraard achterwege gelaten.
In De Kleur van Friesland brengt Huub Mous de naoorlogse Friese kunst in kaart. Volgens Mous gaat die gebukt onder mythes. De belangrijkste stelt de Friese kunstenaar voor als een zwijgzame autodidact die zich voornamelijk laat inspireren door het Friese landschap. Zelfs Thom Mercuur, oprichter van Museum Belvédère, zou deze stereotypering propageren. Mous, van oorsprong kunsthistoricus en al dertig jaar actief in de Friese kunstwereld, stelt overtuigend dat het om projecties gaat, zoals hij meer mythes ontkracht. Het vertrek naar de Randstad van Gerrit Benner, wellicht de belangrijkste vertegenwoordiger van de Friese schilderkunst, had niets te maken met een vermeende miskenning in de eigen regio, maar alles met de status van Amsterdam als het Nederlandse kunstmekka. In zijn geschiedschrijving spaart Mous het Friese kunstklimaat niet. Hij schetst een regio die na de oorlog stug trouw bleef aan provincialisme en traditionalisme.
Dat leidde in de jaren zestig tot een donderspeech waarin publicist Laurens ten Cate stelde dat ‘een schilder geen goed schilder is omdat hij een Friese schilder is’. Desondanks gingen tendensen als pop-art, minimal art en conceptuele kunst wederom aan Friesland voorbij. Lichtpuntjes waren er ook. Zoals het nationale succes van galerie De Blauwe Hand in Harlingen en kunstenaarsinitiatief De Vier Evangelisten. Maar ‘I aansluiting bij internationale ontwikkelingen, zoals in Groningen bewerkstelligd door Albert Waalkens of Frans Haks, kwam er nooit. Mous noteert het allemaal kritisch en leesbaar. Vanuit breed perspectief reflecteert hij op de Friese kunst, met kennis van zaken en zonder te vervallen in regionale sentimenten. Dat maakt De Kleur van Friesland – ondanks het ontbreken van een index- tot een voorbeeldig boek over de geschiedenis van de Friese beeldende kunst.
Marc Floor
It koe minder, no